De minister van oorlog heeft hen, die zoo vurig voor de verdediging van het vaderland in de bres sprongen, trachten gerust te stellen met de ver klaring, dat hij binnen vier dagen 70,000 man naar de grenzen zou zenden. In verband met de militaire maatregelen die het vertrouwen op het verjagen van den vijand van het Fransch grondgebied moeten herstellen, lezen wij in de Conslulionnel, dat onder de opge roepen Franschen van 25 tot 35 jaren zich eenige honderdduizenden geoefende en beproefde solda ten bevinden, die vroeger veldtochten medege maakt hebben en zonder verdere oefeningen bij het te veld staand leger kunnen ingedeeld worden. Ook zegt dit regeeringsorgaan, dat Parijs twee dagen geleden ontmoedigd was, maar nu het hoofd weder fier verheft. Het leger is standvastig, dage lijks komen versterkingen aan. Parijs bewaakt zich zelf. Wij zullen overwinnen, wij zullen den vijand verdrijven, dat is niet alleen een hoop, maar het is zekerEn zij die aan de over winning twijfelen, wanneer men weet, dal bij Wissembourg 600Ü Franschen - 8000 Pruisen ge dood hebben, dat Mac-Mahon te Reichsoffeu een geheelen dag 140,000 vijanden in ontzag heeft gehouden eu slechts 33,000 man onder zijn beve len hadWanneer iemand het dan nog wagen durft, het woord vrede uit te spreken, alvorens wij in elk opzicht overwonnen hebben, die moet uit Frankrijk als landsverrader verjaagd worden. De Liberie schrijft: „Vertrouwen, vertrouwen 1 Voor drie dagen waren er nog twee gevaren: de revolutie in de straten van Parijs, de nederlaag voor Metz. Een van die gevaren is van zelf ge weken, een ieder is slechts met eene gedachte bezield: Jagen wij de invallers terug!.,. De overwinning is zeker, het betreft nog slechts de prijs om haar te koopen; maar aL wordt zij duur betaald, zoo zal de overwonnen vijand zijn ne derlaag nog duurder betalen." Wij hebben beide bladen aangehaald om te doen zien hoe de Fransehen slecht afstand kun nen doen van hun overmoedigheid. Wie toch mocht na de verschrikkelijke nederlagen die het leger geleden heeft dergelijke taal verwachten. Dat dit voor den oorlog plaats vond is nog toe te geven bij de vaste overtuiging die Frankrijk steeds, bezat, dat het de onoverwinnelijke natie was. Maar nu, zou het inderdaad Frankrijk beter passen, door gematigde opwekking het volk met geestdrift te bezielen, dan door zinsneden die elke nieuwe nederlaag nog pijnlijker maakt. P.S. Uit een telegram heden uit Berlijn ont vangen, blijkt dat twee Pruisische legerkorpsen opnieuw een luisterrijke overwinning op het Fransche leger nabij Metz hebben behaald. In de zitting van het Wetgevend Lichaam van Zaterdag werd de minister van oorlog, na het aannemen van de wetsontwerpen omtrent de ver lenging van den termijn der vervalling van wis sels, door den heer Ferry geïnterpelleerd. Wij verlangen te weten, zeide deze afgevaar digde, of de maarschalk JBazaine thans een en ondeelbaar opperbevelhebber is van het Fransche leger, of dat nog eenige legerkorpsen niet onder zijn gezag staan. Mijn antwoord is eenvoudig dit, zeide de mi nister van oorlog, graaf Palikao, dat de maar schalk Bazaine opperbevelhebber van het leger is, naast wien of boven wien van nu af niemand staat. Eu de keizerlijke garde? roept een der leden van de linkerzijde. De keizerlijke garde is onder mijn woorden begrepen. Ik moet, zeide hierop de afgevaardigde Jules Simon, de regeeriug uit naam van een groot aan tal ingezetenen van Parijs rekenschap vragen vau de maatregelen, die zij heelt genomen of nog denkt te nemen voor de verdediging en voorzie ning in de levensbehoeften der hooJdsfad; ieder een is er hier van overtuigd, dat de bevolking vast besloten is, de hoofdstad met een kracht te verdedigen, waarvan de geschiedenis de herin nering zal bewaren. Vertrouw hieromtrent op ons! antwoordde de minister van oorlog, wij zullen onzerzijds alles aanwenden, hetgeen de vaderlandsliefde gebiedt. Ik voeg er de verzekering bij, dat onze forten goed gewapend zullen worden. Hiermede was dit incident afgeloopen. Maar een ander wordt door den heer Gambetta opge worpen. Men weet, dat de commissie van rapporteurs, belast met bet onderzoek van het voorstel van den heer Jules Favre over de oprichting van een comité van défensie gekozen uit de Kamer, ge concludeerd heeft tot verwerping van dit voorstel. Evenwel is deze beslissing slechts geuomen met eene meerderheid van acht tegen zeven stem men. In deze zitting was dan ook aan de orde van den dag het onderzoek van het voorstel in de afdeelingen der Kamer. De heer Gambetta wenschte echter, dat de discussie onmiddellijk zou plaats hebben, voural omdat de Kamer de beide volgende dagen niet bijeenkwam. De afgevaardigde Picard ondersteunt hem, en uit daarbij den wensch, dat het land met het ministerie zal samenwerken. Het ministerie bestrijdt het voorstel van den heer Gambetta. Door de zware taak van de sa menstelling van een kabinet te aanvaarden, zegt de graaf de Palikao, drukt er eene zware verantwoordelijkheid op ons, en om die te dragen hebben wij al het vertrouwen der kamer noodig. Wij zijn dan ook vast besloten ons ontslag te nemen, indien eene stemming plaats heeft, die ons dat vertrouwen weigert. Levendige protesten worden tegen deze nu reeds gestelde kabinetsquaestie geopperd. Van beide zijden houdt men vol. De heer Gambetta verdedigt zijn voorstel meesterlijk. In een oogenblik van welsprekendheid roept hij uit: Het wordt eindelijk tijd, dat wij weten ■of het 't hèil van het vaderland dan wel van eene dynastie geldt; of men hier het belang van een dynastie boven dat van het vaderland stelt! Levendige toejuichingen vielen deze woorden zoowel in de kamer als op de tribunes ten deel. De president herinnert aan de reglementaire bepalingen die hem de vrijheid laten, de tribunes te doen ontruimen. Hij schorst de zitting voor eenigen tijd, om de ministers tijd tot beraad te geven. Na de heropening bekomt de minister van oorlog het woord. Ik heb mij verzet, zegt hij, tegen de verzending naar de afdeelingen, maar het lag niet in mijn bedoeling de discussie te smoren. Het ministerie verlangt niets anders dan door de Kamer ingelicht te w.ordenmaar het wil eerst een blijk van vertrouwen hebben. Onder deze voor waarden neemt het de discussie aan. De afgevaardigde Matliieu stelt voor een mid denweg te kiezen, door gebruik te maken van eene bepaling in het reglement die de Kamer de vrijheid geeft in Comité te vergaderen. Dit voorstel werd met groote meerderheid aan genomen. HET TOONEEL VAN DEN OOELOG. De Figaro leverde in de twee jongste nummers een in menig opzicht belangrijk en boeiend ver haal van de lotgevallen van den beer Ilenri Chabrillat, die voor het blad als correspondent naar het oorlogstooneel was gezonden. Na den slag bij Woerth te hebben bijgewoond in een toren van een gebouw, dat op het slagveld.uitzag, werd hij, de bewoners en nog eenige journalisten door de Pruisen overvallen, die hen beschuldigden op de troepen te hebben geschoten. Zij werden gevangen genomen en dachten aan niets anders dan gefusilleerd te wor den. De tal van gevaren en vermoeienissen welke Chabrillat en zijn lotgenooten doorworsteld hebben stelt bij levendig voor. Aan den hertog van Coburg, die hunne zaak onderzocht, hadden zij te danken dat zij voorloopig naar het hoofdkwartier werden gevoerd, waar de hertog van Coburg den kroon prins van Pruisen over hen sprakDe kroonprins liet Chabrillat met zijn makkers in het ongeluk ontbieden. Hierover schrijft Chabrillat het volgende: Mijn verlegenheid, was waarlijk groot. Zoo ik van den prins een vleiend portret maak, zal men gelooven dat ik aan de Pruisen verkocht ben en wannepr ik het tegendeel doe, bega ik een on billijkheid en een leugen. Ik ben reporter, zoowel als een photograaf, en zal derhalve zoo eenvoudig mogelijk trachten te vertellen wat ik gezien en gehoord heb. Prins Frederik Willem, kroonprins van Prui sen, is een man van hooge slanke gestalte; zijn gelaatstrekken zijn rustig en vreedzaam, ofschoon zijne zeer bewegelijke neusvleugels buitengewone geestkracht verraden en de levendigheid van zijn blik eene groote beslistheid van karakter doet vermoeden. Eene groote blonde baard verzacht de ietwat mannelijke uitdrukking van het gelaat. Zeer een voudig in zijne manieren, heeft hij iets burgerlijks in zijn wijze van doen, spreken en denken. Een zeer eenvoudige streugp kleeiiy, met slechts wei nige onderscheidingsteekenen, verhoogt zijne .ori ginaliteit. Hij spreekt zeer zuiver Fransch, zonder ac cent. Spreekt gij Duitsch, mijnheer? vroeg hij mij. Neen, prins, niet goed. Dat spijt mij, gij zoudt anders gehoord heb ben wat onze troepen van de uwe zeggen, en welk een achting zij voor uwe soldaten koes teren. Ik dank u voor die waardering. 01 zij is verdiend... wij allen hebben gisteren de vastberadenheid en den moed bewonderd, die zelfs de minste uwer soldaten getoond heeft. Vervolgens vertelde hij ons met veel omzichtig heid en bijna met verontschuldiging, dat hij het ons moest mededeelen, dat zij 3 a 4000 man krijgsge vangenen hadden gemaakt en dertig kanonnen, zes mitrailleuses en twee adelaars genomen hadden. Onder de gevangenen, zeide hij, bevindt zich ook generaal Raoult; van morgen heb ik hem te Reichshoffen een bezoek gebracht, waar hij zeer zwaar gewond ligt en waarschijnlijk nog heden sterven zal. Hij is een dapper officier. Hij heeft de adressen opgegeven van de personen te Parijs aan wie hij wenschte te schrijven. Maar, Prins, merkte ik op, de overige ge vangenen hebben ook familiën. Ik heb er aan gedacht, ik heb hun allen schrijfgereedschappen gegeven; de brieven zullen naar onzen consul te Genève worden gezonden, die voor hunne bezorgiug naar Frankrijk zorg zal dragen. Wij bedanken u, Prins, uit naam van alle moeders, wier smart gij gelenigd hebt. Ik houd niet van den oorlog, heeren: wan neer ik regeer, zal ik geen krijg voeren. Ondanks mijn liefde voor den vrede is dit de derde veld tocht dien men mij laat maken. Gisterenavond heb ik het slagveld doorkruist; het is afschuwelijk. Zoo het alleen van mij afhing zou deze krijg hier geëindigd zijn. Uwe ministers en de keizer hebben dezen oorlog gewild, wij iètEn toch is de keiier leer goed voor mij en zeer welwillend voor mijne vrouw. (Woordelijk). De laatste maal, dat ik hem zag, was op de Tuileriën, den 12ien Januari; toen zeide hij mij: „Gij weet, dat ik een nieuwen minister gevonden heb?" Het was die mijnheer Ollivier, die ons thans den oorlog aandoet. Inderdaad, 't is een vreeselijke krijg en ik geloof, dat uw artillerie ontzagwekkend is toe gerust. Neen, mijnheer, niet beter dan de uwe, maar wij bedienen er ons anders van, daar wij ze meer in de voorhoede plaatsen. Uw schot is zeerjuist, te juist, want wij hebbeu, geloof ik, meer man schappen dan gij verloren: ik heb regimenten, waarbij 29 en 30 officieren ontbreken. Maar wij hebben veel krijgsgevangenen eu dat is ons voor deel. Een enorm voordeel, want gij wist gisteren wel wat gij voor u hadt. Veertig duizend man ongeveer, het korps van maarschalk Mac-Mahou, en eene divisie van het 7de korps. Ik dacht er niet aan hem aan te vallen, ik wilde slechts eene verkenning op groote schaal doen, maar men heeft het niet altijd in zijn macht een reeds begonnen gevecht te staken; trouwens, gelukkig voor ons, dat wij het niet gedaan hebben, want hij zou ongetwijfeld ver sterking ontvangen hebben en wij zouden het dan den anderen dag te kwaad gekregen hebben. Het komt mij voor, Prins, dat gij zeer goed ingelicht zijt omtrent ons leger. Dat moet wel, antwoordde hij glimlachende. Maar, voegde ik er bij, ofschoon ik wel beter wist, maar uw geheele leger is daar immers in 't vuur geweest, minstens 250.000 man. Niet zoo veel, 1S0.000 man ze hebben goed gevochten, maar wanneer de Beieren wat sneller gemarcheerd hadden, zou alles te 12 uren zijn afgeloopen geweest, in plaats van te 6 uren. Zoo getrouw mogelijk bracht ik dit gesprek op 't papier. Nog eenigen tijd werd het voortgezel, maar 't liep toen over minder belangrijke onder werpen. Eindelijk vroeg ik den Prins naar de voorposten te worden gebracht, waarin hij geen zwarigheid zag. Gij kunt u de blijdschap voor stellen van de boertjes, die zich reeds op den dood hadden voorbereid Veldslag bij Woerth. Thans geeft de A'bin. Ztg. het eerste meer volledige verslag van den veldslag bij Woerth van Julius von Wickede. Het luidt als volgt. Die 6d,n Augustus was een eeredag voor het aan overwinningen reeds zoo rijke pruisische leger, hoewel ze veel edel bloed koste. In mijn laatsten brief gaf ik in 't kort de regemeuten op die het meeste geleden haddeu (Pruisen, Beieren en Wur- teinbergen hebben zich allen evenzeer in 't ge vecht onderscheiden) en wil ik dus nog eenige korte opgaven laten volgen. Daarbij weet ik niet zeker ot dezen brief aan zijn adres bezorgd zal worden, daar wij genoegzaam van alle verbin ding zijn afgescheiden. Wij weten niet wat er eenige mijlen van ons ons voorvalt, en weten ter nauwernood dat er nog dagbladen bestaan. De hoofdzaak is slechts om soldaten en proviand van allerlei aard zoo spoedig mogelijk binnen Frankrijk, en duizende en nog eens duizende gevangenen, gekwetsten en zieken weder daaruit te transporteeren, al het andere is nevenzaak. De slag bij Woerth zou eigentlijk volgens het bestaande plan later geleverd worden. De stel ling der franschen was op heuvels, waarvan de toppen met artillerie bezet en ongemeen sterk. De Beierscbe jagers begonnen den strijd en hielden dien met inspanning van alle krachten en geen voetbreed achterwaarts doende meer dan een uur tegen de Fransche overmacht vol. Nu ontwikkelden zich echter de pruisische colon nes met die bewonderenswaardige snelheid die het pruisische leger kenmerkt. Had op den 4den Aug. bij Weissenburg het beiersche legerkorps den eersten aanval gedaan, zoo zou het 11de nu die eer .toekomen. De regimenten 80, 81, 83, 87, 95, 96, 32 streden met den meesten moed, maar zij konden geen terrein winnen, zoo vernielend werkte het fransche vuur; van het regement uit Weimar N°. 94, zijn acht kapiteins en twee staf officieren gesneuveld en gewond, het hessische regiment, dat in Hanau ligt, verloor meer dan de helft zijner officieren evenals dat uit Gotha. De Fransche chassepots schoten zeer snel en op grooten afstand en ook de mitrailleuses deden wanneer zij troffen, dat niet dikwijls het geval was, een vernielende uitwerking. Langen tijd was het twijfelachtig aan welke zijde de overwinnig zijn zou, niettegenstaande al hun moed konden de Pruisen geen terrein win. nen en hadden zelfs moeite om zich staande te houden. Enkele Pruisische regimenten moesten zich daar ze te veel geleden hadden terugtrek ken om zich weder te verzamelen. Maar steed rukten nieuwe troepen aan en zoodra de Fran, schen hunne beschermende stellingen verlieten en vooruit wilden dringeu, werden ze teruggewor pen. In vollen galop drongen nu de Pruisische batterijen van getrokken 4ponders, ongeacht alle hinderpalen van het terrein tot in de voorste Fran sche linie van scherpschutters door, en hun vuur bracht zelfs verscheidene Fransche mitrailleses tot zwijgen. Ook de Beiersche artillerie onder scheidde zich door haar moedig en juist vuren. Tegen den middag, toen het gevecht op 't hevigst woede, zond de kroonprins van Pruisen deWur- tembergsche divisie, die tot nog toe in reserve was gebleven om den vijand in de rechterflank aan te tasten. Met een vroolijk hoerah gingen de dappere Wurtembergers in 't vuur en waren spoe dig met de Franschen in een hevig gevecht ge wikkeld. Nu liet de kroonprins nieuwe Pruisische en ook eenige Beiersche regimenten aanrukkeu. De Franschen, die, met vertwijfeling en hard nekkigheid vochten en in wier voorste rijen, den maarschalk Mac-Mahon steeds te zien was, (men beweert dat hij gekwetst is) zochten wel dien aanval af te slaan, maar hunne kracht was ver broken en tegen 4 uren in den namiddag, moesten ze in allerijl den terugtocht aannemen. Ongeveer 40 Fransche kanonnen en mitrail leuses 2 Fransche vaandels en ander oorlogsma- terieel, ruim 5000 ongekwetste en 3 a 4000 ge kwetste Fransche gevangenen werden dien dag buit gemaakt. Het terrein was voor onze cavalerie te ongunstig, zoodat ze geen deel aan het gevecht kon nemen. Zes Pruisische cavalerie regimenten zijn den vijand ter vervolging nagezonden. Het geheele legerkorps van Mac-Mahon is vernield en van de zouaven en turcos slechts een zeer gering getal overgebleven. Wij hebben 4 a 5000 dooden en gekwetsten. Onder de laatsten telt men ook generaal v. Bose, bevelhebber van het 11de leger korps, onder de gekwetsten zijn er velen die slechts licht gewond zijn daar het op grooten afstand afgevuurde chassepot geweer geen groote kracht bezit. Ook veroorzaken de kogels der mi trailleuses over het algemeen nief veel gevaar lijke wonden. Ons geheele leger rukt voorwaarts, Hagenau is door ons bezet, Bitsch heeft zich ook over gegeven, daar het afgesneden is. Het Pruisische 6de legerkorps dat tot nog toe als reserve korps in Silezien achtergebleven was, is ook reeds in Frankrijk binnengedrongen en lost eenige regi menten van het 5de en 11de legerkorps af. Het ontbreekt ons dus niet aan troepen, gedurig ruk ken er nieuwe uit Pruisen aan. De geestdrift is algemeen en er heerscht een inderdaad broeder lijke kameraadschap tusschen Beieren, Wurtem bergers en Pruisen. De bewoners van Hagenau, Sulz en Weissenburg zijn voorkomend eu beleefd. Dat de Turcos gekwetsten vermoord hebbeu bevestigd zich helaas en de Beieren willen hen geen pardon meer geven. Zelfs Fransche officieren zijn verontwaardigd, dat keizer Napo leon van deze wilde horden tot een oorlog in Europa gebruik maakt. Een ouden gevangen genomen Franschen onderofficier verhaalde mij, „dat hij zelf een Turco, die een gekwetsten het hoofd afgesneden had, met de bajonet had doorstoken." De Franschen vechten zeer goed, zijn zeer behendig en over het algemeen veel gevaar lijker tegenstanders, dan de Oostenrijkers in 1866 dit waren, daar de manschappen ook zonder de officieren zelfstandiger weten te handelen. Aan verpleging ontbreekt het in het leger niet, daar er massas aangevoerd zijn. Het transport wordt wel is waar moeielijker; voor de gekwetsten wordt zooveel mogelijk ge zorgd; dat bij de vele duizenden steeds veel te wenschen overblijft en de krachten van genees- heeren eu verplegers niet toereikende zijn, is helaas niet te ontkennen. Sulz, 9 Augustus. Aan de Köln. Zeitg. van 7 Aug. ontleenen wij het volgende van het oorlogstooneel. Duitschen moed, dapperheid en macht, Duitsche ontwikke ling en volharding hebben God zij dank tot hiertoe de overwinning behaald over Fransche aanmatiging en de woeste horden, die keizer Napoleon uit Afrika ontbood om ons te over- heerschen. De dagen van Weissenburg en Woerth, 4 en 6 Augustus, zullen de geschiedenis van Duitschland met nieuwe lauweren versieren, met nieuwen glans vervullen. Na een regenachtig bivouac, rukte men naai; Weissenburg op en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 2