N°. 3221.
Vrijdag
A°. 1870.
12 Augustus.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
DE DING-DINGBANK VAN ITTERSUM.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZKR COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regel0.15.
Grootere letten naar de plaatsruimte die zij beslaan.
ONS ANTWOORD AAN DE PERS DER
RESIDENTIE.
Het blad van den „redacteur eo chef le che
valier Lion" tracht ons beden met chassepots
en mitrailleuses te havenen. Het is onze schets
over den Franschgezinden geest, in de residentie
zoo duidelijk waar te nemen, die het Dagblad te
gen ons in vuur en vlam zet. In deze verbijstering
heeft de penvoerder blijkbaar zijn koel verstand
verloren, anders zou hij zich wel gewacht hebben
eene inleiding te schrijven, die eene uitstekende
bijdrage levert tot hetgeen onze chevalier op zijn
reizen naar Swalbach en Egypte heeft geschreven.
Indien deze er dan ook eens toe mocht besluiten
een vervolg op „Mijn staatkundig leven" uit te
geveD, dat hij dan vooral niet vergete de inleiding
van heden als voorrede te bezigen. Wij willen
onze lezers niet van het genoegen berooven alvo
rens de hoofdzaak aan te vatten, van deze bijdrage
kennis te nemen:
„In het oude gezegde „„wanneer men groote
reizen maakt, dan kan men «at vertellen"" lag
een dubbele zin opgesloten. Men kan 1°. ver
tellen wat men gezien en gehoord had, maar ook
2®. er bijvoegen wat slechts in de fantasie van
den reiziger geboren was; in éen woord: aan
het talent der inventiën van den gelukkigen rei
ziger was keten noch teugel aangelegd en de
meest verrassende mededeelingen over toestanden
van landen en volkeren hadden er hun ontstaan
aan te danken. Genoegen en aandoening werden
opgewekt bij velen naar de mate der geschiktheid
van den verteller voor zijne taak, menig aange
naam uur had men er aan te danken maar aan
de verspreiding van land- en volkenkunde was
deze staat van zaken alles behalve voordeelig;
talrijke valsche begrippen werden er door geves
tigd, die het later groote moeite kostte weder
uit te roeien.
De tijden van opzettelijke misleiding zijn ge
lukkig voorbij, zal men meenennu de afstanden
door de kracht van den stoom zoozeer zijn inge
kort, kan zelfs uit de verst gelegen streken der
wereld nog slechts de waarheid haar weg vinden.
Mis geraden, lezer. Het moge moeilijker vallen
dan vroeger om over verre landen onwaarheden
te vertellenhet blijkt nog even gemakkelijk te
kunnen gebeuren als voorheen met betrekking
tot menschen en streken in onze naaste omgeving.
„Een opmerkelijk voorbeeld hiervan levert heden
het Leidsch Dagblad."
En nu opent de penvoerder het vuur, maar
zijn schrootbraker werkt even weinig op ons uit
als die van de Franschen op het Pruisische leger.
De chevalier vraagt bewijzen, want van al wat
over de residentie verteld is, is geen woord waar;
wij leveren eene caricatuur van de Hagenaars en
onze pen werd door anti-nationale bedoelingen
bestuurd.
„Als gij waarheid hebt gesproken," zegt het blad
verder, „zou het u niet moeilijk vallen daarvan
de bewijzen te leveren en aan iemand, die over
gewichtige aangelegenheden schrijft, mag de eisch
daartoe gesteld worden."
Volkomen eens. Maar voor het oogeublik wen-
schen wij juist uit vaderlandsliefde de gedrags
lijn te volgeD, die de chevalier zelf zou aannemen,
want een regel of tien verder, zegt hij n. a. van
het bericht in het Utrechtsch Dagblad alsof „de Fran-
sche zaak in de residentie enorm met Fransch
geld wordt gediend", het volgende
„Al hadden wij de onwederlegbaarste bewijzen
van eene zoo verschrikkelijke beschuldiging voor
ons liggen, wij zouden waarschijnlijk nog wei
geren ze in ons blad op te nemen."
En nu vragen wij of in ons bewust artikel iets
anders voorkomt dan eene waarschuwing voor
het te veel te koop loopen met sympathieën voor
Frankrijk, vooral in de residentie, onder de oogen
van de Fransche en Pruisische legatiën.
Wat ods tot die waarschuwing aanleiding geeft,
is onze zaak, maar de chevalier kan er verzekerd
van zijn dat zij niet uit anti-nationale bedoelin
gen voortspruit.
Wij trekken dan ook geen woord terug van het
geen wij eens geschreven hebben, en dit is:
1». dat, als men zich in den Haag een woord
laat ontvallen dat niet voor de Franschen en
hunne wapenen sympathiek is, men wordt over
laden met insinuatiën
2®. dat er eene vijandige gezindheid tegen
Pruisen, die vooral Von Bismarck treft, sterk waar
te nemen is;
8°. dat als de Franschen winnen, Nederland
niets, in het tegenovergesteld geval alles te vree
zen heeft.
Dit nu zijn de daadzaken die wij in ons arti
kel bedoelden en aan het licht meenden te moeten
brengen. Wij herinneren den lezer de bijvoeging,
„dat wij ons voor het oogenblik in een en ander
niet verder zouden verdiepen." Zoodra dit noo-
dig is, zullen wij niet in gebreke blijven aan te
toonen, dat, toen wij onze ontdekking maakten,
„wij niet in het rijk der droomen hebben rondge
zworven noch in eene positie verkeerd hebben,
die uit haren aard onzen geest met vizioenen en
zinsbegoochelingen moest opvullen."
En nu Het Vaderland. Het geacht liberaal or
gaan der residentie houde het ons ten goede dat wij
het nu eerst de aandacht gunnen. Het kwam ons
beter voor. Het Vaderland niet in éen adem met
het Dagblad te behandelen.
Het doet ons genoegen van Hel Vaderland de
verzekering te hooren, dat niet alleen bijDa alle
revolutionairen, maar ook een aanzienlijk deel
conservatieven de Franschgezinde politiek van
het Dagblad ten strengste afkeuren.
Maar wij merken op, dat wij in ons gansch
stuk, dat tot dit geschrijf aanleiding heeft gegeven,
niet van het Dagblad hebben gesproken.
De Franschgezinde politiek van den „chevalier
Lion" is buiten kijf. Daarop hadden wij geenszins
het oog. Wij moeten dan ook den schijn van ons
afwerpen dat wij in de gewone fout zijn ver
vallen, van de geheele residentie naar het Haag-
tche Dagblad te beoordeelen..
Neen, wij hebben zelfde overtuiging opgedaan;
wij hebben zelf onderzocht, maar Het Vaderland
verge thans niet meer van ons. Het oogenblik
achten wij nog niet gekomen om personen te
ontmaskeren, die te Leiden dekens komen aan-
koopen voor Fransche rekening, die Hollandsch
spreken en zich uitgeven als geattacheerd aan
de Fransche legatie en die zich niet ontzien
tegenover autoriteiten hoog op te geven van de
welgezinde gevoelens, die de Hagenaars voor
Frankrijk koesteren.
Gaarne willen wij toegeven dat het woord
residentie misschien te algemeen is, en aannemen
dat er een aantal weldenkeuden zijn die beter
begrijpen wat het belang van het vaderland
medebrengt, maar Het Vaderland zie eens goed
rond in alle mogelijke kringen, o. a. bij de aris
tocratie, het Haagsche leger, de Haagsche marine,
de ambtenaarswereld, den handelstand, de weer
bare jongelui en het herhale dan nog eens dat
het 't bestaan van het door ods geschetst ver
schijnsel op goede gronden meent te kunnen be
twisten.
Lelden, 11 Augustus.
De heer Van Foreest wordt heden door de
Nieuwe Rotterdamsche Courant tot lid van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal voor het hoofdkies
district Alkmaar aanbevolen. Het liberaal orgaan
van Rotterdam wordt daartoe hoofdzakelijk ge
leid door den brief van dien oud-afgevaardigde
aan de Algemeene Kiesvereeuiging, waarin wordt
te kennen gegeven, dat hij slechts tijdelijk het
mandaat zou aanvaarden, zoolang het vaderland
den heer Knoop als generaal Doodig heeft.
„Indien het den heer Van Foreest te doen
ware," zegt het blad, „om thans, geholpen door
de omstandigheden, de verloren plaats in de Ka
mer te heroveren, wij zouden dezen raad niet
kunnen geven. Maar nu hij edelmoedig genoeg
is, om zich tijdelijk ter beschikking te stellen,
kunnen de kiezers, zonder hun beginsel te ver
zaken, het aanbod aannemen. Van den heer Van
Foreest is niets anders te verwachten, dan dat
hij, wanneer de heer Knoop weder beschikbaar
wordt voor de Kamer, zich terugtrekt en zijn
mededinger niet zal willen zijn."
Wij meenen te moeten opmerken, dat de heer
Van Foreest wel verklaard heeft het mandaat
te zullen nederleggeu, zoodra de oöistandigheden
den generaal Knoop zullen veroorloven om den
actieven dienst te verlaten en zijn zetel in de Ka
mer weder te komen innemen, maar met geen
enkel woord vinden wij in zijn brief' gewag ge
maakt, dat hij bij het eventueel Dederleggen van
het lidmaatschap, ook niet de mededinger van
generaal Kdoop zal willen zijn.
En daarop toch rust, indien wij ons niet ver
gissen, de aanbeveling van de Nieuwe Rotterdam-
tche Courant. Indien nu dit blad in deze verwach
ting wordt teleurgesteld, welken weg moeten
dan de kiezers van Alkmaar ioslaan?
Wij beschouwen dan ook de voorwaardelijke
aanbeveling van de N. R. Cl. niet als haar laatste
woord in dezen verkiezingsstrijd.
De Leidsche Afdeeling vao het Itoode Kruis telt
reeds een honderdtal leden, waaronder vele vrou
welijke, die meerendeels belangrijke giften schon
ken, om in de behoeften van het oogenblik te
voorzien. Het aantal donateurs en donatrices is
bijna even groot. Ook meenen wij te kunnen ver
zekeren, dat er ernstig over de oprichting van een
Dames-Comité wordt gedacht.
Heden is hier bij het Comité van het Roode Kruis
een telegram ontvangen vud het Hoofd-comité te
's-Gravenhage, berichtende dat de Nederlandsche
Vereeniging naar Luxemburg gaat. De Aldeeling wordt
dringend verzocht zoo spoedig mogelijk het be
schikbaar materieel te zenden naar de Ridder
zaal te 's-Gravenhage, en opgave te doen van
het personeel, dat zich disponibel heeft gesteld.
Wij vertrouwen dat dit bericht voldoende zal
zijn om onze stadgenooten op te wekken alles te
doen wat zij kunnen, ten einde het Bestuur in
staat te stellen Leiden waardig te doen vertegen
woordigen.
Men zendt ons het volgende ter opname, ont
leend aan een particulieren brief van het Nieuwe
Diep, dd. 9 Augustus:
De drukte schikt hier vrijwel; doch is niet zoo
erg als in het begin, daar nu de in dienst gestelde
schepen in orde zijn. Het ramtorenschip Prins Hen
drik der Nederlanden, het ramschip de Stier en de moni
tor Krokodil liggen ter reedeterwijl het ramschip de
Du/Jel en de monitor de Cerberus in de haven zijn
Oorspronkelijke Gesohiedkundige Novelle
UIT DE TIJDEN VAN KAREL V.
ZEVENDE HOOÏDSTUK.
Vervolg.)
Het was Engelbert onmogelijk, toeschouwer
te zijn van deze wreedheden, waarvan hij nog
geen voorbeeld onder de oogen gehad had. Hij
giDg in een hoek staan, hield de handen voor
het aangezicht en scheen te weenen. Zijn hart
kromp ineen op het gezicht van deze folteringen,
een man aangedaan, die hem bij den eersten
aanblik, bij het openen der poort, zooveel belang
had ingeboezemd. Hij trachtte zijne aandoeningen
te verbergen; de woede zijner onmenschelijke
landgenooten mocht hem anders ook eens treffen.
Nadat de lach- en spotlust der woeste Herculoërs
door den berendans bevredigd was, werden den
slachtoffers de ketenen afgedaan, maar in plaats
daarvan de handen aan de voeten gebonden, het
touw altijd om den blooten hals.
„Nu kunnen die ezels rusten!" begon Henna,
die iD deze folteringen een helsch vermaak scheen
te vinden.
„Ligt nu en roltl" riep Harmen, wiens woede,
eens gaande gemaakt, geene perken kenden.
Als tonnen werden zij nu voort gerold, niet
zonder dat telkens een zware slag hen over
tuigde, dat de booswichten nog daar waren.
„Het derde vonnis," gilde Nol.
„Op de knieën vergiffenis vragen aan Henna
voor het doodschieten van haren wakkeren hond,"
riep eene stem.
Engelbert was nu Henna genaderd, om haar
te verzoeken haar vonnis in te trekken, daar
het den ongelukkigen onmogelijk zou zijn, zich
voort te bewegen.
In vele andere gevallen had zij naar zijne
raadgevingen geluisterd, doch thans was hare
opgewondenheid te groot, dan dat zij geregeld
zou kunnen denken.
„Wilt gij, dat ik u aan den hoogsten boom op
knoop?" vroeg zij den braven jongeling.
Hij durfde niet meer daarover sprekenals de
andere Herculoërs zijne bedoelingen Vernamen,
zou hij het er niet heelshuidsafbrengen: daarvoor
kende hij hunne onbuigzame karakters te goed.
Langzaam droop hij weder af, en plaatste zich
in zijn hoekje.
„Wat zoekt de Helm?" schreeuwde Nol.
„Hij zoekt kennis bij de vreesachtige zwalu
wen, die daar onder het dak zitten," was het ruwe
antwoord.
De tijd was te kostbaar, en de wraakoefeningen
waren te geducht, om zich langer met den jonge
ling bezig te houden.
Den lijders werden de handen en voeten ont
bonden en tot plicht opgelegd, voort te kruipen
naar Henna, die eene eenigszins verhevene plaats
had ingenomen.
Bewegingloos bleven alle drie liggen, nadat zij
ontbonden waren het bloed liep droppelsgewijs
langs hun hoofd, armen en beeneu. Deze mishan
deling was te erg geweest en zij waren voorze
ker bezweken.
„Dat zijn heerengrappen," riep Harmen, „zij
denken op deze wijze er goedkoop af te komen
wij zullen het hun anders leeren."
Dit zeggende, nam hij een knuppel uit de hand
van Karei, die naast hem stond, en sloeg uit al
zijne macht den heer Ittersum op het hoofd; hij
moest en zou kruipen.
Hij bereikte echter zijn doel niet; was de sche
pen geheel uitgeput van het lijden, dat hem aan
gedaan was, de hevige slag van Harmen deed
hem het bloed met stralen uit neus en mond
springen: het kou niet anders of hij moest nu
bezwijken. Kort daarna zag men hem dan ook
zijne vermoeide leden uitrekken en, het oog om
hoog gericht, alsof hij nog dacht aan zijn gelielde
vrouw en zijn kind, liet hij een zucht hooren
en hij was niet meer: voor den rechterstoel van
den Almachtige zou hij de Herculoërs aanklagen.
Hoezeer de Herculoërs anders niet terugdeins
den op het gezicht van een lijk, had de dood van
den schepen op hen een merkbaren invloeddat
hadden zij niet verwacht. Liever hadden zij hem
armen en beenen gebroken, maar iD leven be
houden, om later zich nog eens op hem te wre
ken. Nu was hunne wraak bekoeld.
Den jager en den pluimgraaf lieten zij nu
onaangeroerd liggen, en eene doodsche stilte ver
spreidde zich over het binnenpleinde Herculoërs
zagen elkander aan, alsof zij zeggen wilden dat
zij nu heen konden gaan, doch besluiteloos bleven
zij nog eenigen tijd als verslagenen staan.
Eensklaps werden zij uit dezen toestand ge
wekt door een paardengetrappel, dat zich in de
nabijheid van Ittersum deed hooren. Wat kou
dat zijn?
Wordt uervolgi.)