\T°. 320C,
Dinsdag
A°. 1870.
26 Juli.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
3.00.
3.85.
0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKH ADVKRTENT1KN.
Voor iederen regelJ 0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 25 Juli.
lm
Een betrekkelij k groot aantal ingezetenen had
Zaterdag-avond gehoor gegeven aan de roepstem
van het 22-tal heeren, ten einde dien avond in
de Stads-Gehoorzaal middelen te beramen om
- tl. i l
Fulp te verschaften aan de achtergebleven be
trekkingen van hen, die ten gevolge der treurige
tijdsomstandigheden tot den krijgsdienst zijn ge-
groepen.
Deze vergadering, waarvan de leiding aan den
heer A. Rutgers Van der Loeff was opgedragen,
werd door dezen heer met eene toespraak geo
pend, waarvan wij den hoofdzakelijken inhoud
hier laten volgen:
M.- i
M. Heeren Geachle Medeburgers l
Deze samenkomst heeft iets eigenaardigs. Zij
u: i3 van top tot teen eene improvisatie. Ook dit,
3 dat ik dit spreekgestoelte beklim is een toeval.
Ik ben er door de afwezigheid van een ander
zedelijk toe gedrongen en ook bepaaldelijk straks
toe uitgenoodigd.
Noglans is Uwe komst hier geen toeval, ook
geeu daad van nieuwsgierigheid enkel out eens
te hooren wat hier alzoo verhandeld zal wordeu
neen, opzettelijk zijt ge hier opgeroepen om te ra
den en zoo mogelijk mede te werken tot de be
reiking van een gewichtig doel. Keue aaukondi-
ging in de couruut heeft gisteren uitgesproken wat
missclueti sedert eenige dagen ook reeds in Uw
eigen hoofd en hart was. ik vertrouw dus, dat
ons doel U niet onbekend is en, althans wat
'dè hoofdzaak betreft Uwe sympathie, reeds bezit.
''-'Geen wonderl'lu deze dagen zoo vruchtbaar in
sclirille oorlogskreten, luistert men gaarne naar
'de tonen der liefde. Die willen we bier aanslaan.
Een werk des vredes, willen wij, kan bet zijn, tot
stand brengen een kind doeu geboren worden
uit do woelingen van den krijg, en daarom niet
Slaande tegenover, maar altijd nevens zijn gestren-
geti vader maar toch zellstandig eumeteveu-
1 veel zoo niet nog grooter recht van bestaan
dan bij.
Tot zoodanig doel hebben de onderteekenaars
1 der aankondiging zich met vrijmoedigheid opge
worpen. Voor den schijn van arrogantie zijn zij
niét teruggedeinsd, meeuende dat de macht der
liefde, die meuschen wil helpen en behouden,
niets behoeft toe te geven aan een macht die
menschen wil vermoorden. Zoo ook, gelijk de stor
men van eerzucht en heerschzucht in hun ontstaan
woeden en met willekeurige haast soms te werk
gaan, zoo is aan het suizelen eener zachte koelte,
den genius der liefde, ditzelfde in enkele omstandig
heden ook wel geoorloofdGenoeg, M. H., wij
hebben U noodig in eene zaak, die in andere ste
den van ons land reeds een begin van uitvoering
verkregen heeft en waarvan het de vraag is bf
Leiden daarin achter mag blijven. Het geldt name
lijk de behartiging der belangen van huisgezinnen,
die onverwachts van hoofd en kostwinner beroofd,
even plotseling tot kommer, mogelijk wel tot den
bedelstal gebracht zijn. Ik bedoel vooral de vrou
wen der miliciens van vroegere lichtingen, van
mannen dus, die thans opgeroepen eu te velde ge
togen, inderdaad een aandoen lijken strijd hebben
door te worsteion, niet als tusschen Pruis en
Fruuschiiian, maar in hun eigen boezem tusschen
huiselijkeu en bur erlijken plicht. Het geldt der
halve de vraag, of wij ook iu dien strijd neutraal
kuunen blijven do r niets te doen, dan of wij
een poging kunnet en willen aanwenden, om
te intervenieereu eu beide partijen ten minste
eenigszins te verzoenen. Dit is zedelijke politiek,
ja het is, di nkt mij, de edelste diplomatie I Laat
ons wel denken dat we hier te doen hebben
met ir iiit.il n, door het lot aangewezen en door
mincer gi tige fortuin genoodzaakt hun lot te
volgen, zoodat zij thans voor ons, die ineer gefor
tuneerd zijn, of wilt gij vcor 't Vaderland,
maar dac toch voor onze haardsteden, de wapens
hebben oeten aangorden en eigen haardsteden
vo t ee poos vaarwel zeggen. Waarlijk, wij heb
ben .oot belang bij die mannen en zoovelen
wij de overtuiging deelen, dat eene meerdere
concentratie van ons leger door de omstandighe
den gebiedend gevorderd werd, moeten we erken
nen dat die soldaten liet zijn, van wie voor een
groot deel de bereiking van het doel dezer operatie
of demonstratie afhangt. Iu zoover zijn hunne be
langen van onzeeigeneonafscheidelijken mogende
banden van wederzijdsche belangstelling in dezen
tijd wel zoo nttjiw mogelijk worden aangeknoopt.
Wat zij voor ons doen kunnen, leert hun de on
verbiddelijke krijgswet: wat wij voor hen kunnen
doen, kan misschien de koninklijke wet der vrije
liefde ons leeren. Tal van vragen rijzen daarbij
in onze consciëntie op: zullen we die mannen in
hun leed ook te gemoet komen; zullen we, zeiven
echtgenooten en vaders, onze deelneming in hunne
smart openbaren, zullen wij hunne achtergeble
ven hulpelooze vrouwen en kindereu aan hun
lot overlaten of voor rekening laten komen van
de individueele liefdadigheid of van hooger of
lager gouvernement?... Gaat het een en ander
moeilijk aan; welnu, zullen we dan iets voor hen
doen, en zoo jazullen we het doen ieder op
ons zeiven of in de gemeenschap die macht maakt?
Zullen we het nu terstond doen of wachten eu
uitstellen tot ja, tot hoelang?...
Genoeg, M. H., ik werp slechts eenige vragen
op, die ik wel weet dat van een verschillend
standpunt verschilleud kunnen beantwoord wor
den; maar ik weet ook dat dit verschil misschien
wel eenigen invloed kan uitoefenen op de quaestie
van uitvoering maar niet op de priucipieele
vraag: zullen we ons het lot dier ongelukkigen
aantrekken al dan niet?
Dit principe, II. H., is het waarop het voor
namelijk aankomt. Eu dit is het dan ook waar
over wij allereerst een beslissend antwoord van
deze vergadering vveuschen uit te lokkeu."
Ouder de blijken van goedkeuring die aan dit
woord ten deele viel, was toch de heer Stoffels
die liet woord vroeg eu ook zelf zijue ingenomen
heid met de zaak te kennen gaf, maar tegelijk
mededeelde dat zij reeds een onderwerp van
behandeling bij bet dagelijksch bestuur had uit
gemaakt en besloten was, dat het dagelijksch
bestuur zich ereDals in 1866 met die taak zou
willen belasten. Spreker meende voorts, dat
het 't best was eene kleine commissie te be
noemen en vooral de zaak Diet op te groote
schaal aan te leggen; men moest voorzichtig eu
omzichtig te werk gaan om geen armbestuur te
worden, want zijue ervaring had hem geleerd,
dat men bij zulke gelegenhedeu ligt overladen kon
worden met behoeftigen, om 't even of zij hehooren
tot de kathegorie waarvoor men de pogingen in
het werk stelt al dan niet.
De voorzitter bedankte den geachten wethouder
dezer stad voor zijne tegenwoordigheid en voor
zijne uiededeeling. Hij twijfelde niet of de gan-
sclie vergadering was doordrongen van dezelfde
overtuiging dat wijsheid de ware menschlievend-
lieid moet besturen. Hij verklaarde voor zich
niets liever te zullen zien dan dat ook de regee
ring zich deze zaak krachtig aantrok en het in
alle geval wenschelijk zou zijn een man als de
heer Stoffels als lid of ook gelijk later eene
stem zich liet hooren aan het hoofd der com
missie van uitvoering te zien optreden. Het dage
lijksch bestuur zou daardoor op de meest waar
dige wijze vertegenwoordigd en een tal van
mogelijk lastige en schadelijke conflicten vermeden
wordeu. Daarop bracht hij de mededeeling van
den heer Stoffels in discussie.
Het gevoelen dat het meest beaamd werd, was,
dat deze zaak bij uitnemendheid geschikt was oin
door de burgerij behandeld te worden, juist omdat
uien deze zaak niet moest beschouwen als een
quaestie van armenverzorging; integendeel, er
moest hier gehandeld worden in den geest door
den voorzitter uitgedrukt. Het was hier hulp van
den eenen burger aan den anderen burger, in een
zeer verheven zin. Deze eigenlijk gezegde bedoeling
moest geen zaak worden en men vreesde, na den
heer Stoffels gehoord te hebben, dat dit maar al
te zeer het geval zou zijn.
Toen dus de vergadering in principe er voor
gestemd scheen, dat deze zaak, die ook oorspronke
lijk van de burgerij was uitgegaan, in hare handen
bleef, zonder daarom den onmisbaren steun van het
dagelijksch bestuur te verwerpen, stuitte men
min of meer op het bezwaar in de mededeeling van
den heer Stoffels gelegen, dat het dagelijksch be
stuur misschien ook het voornemen kon hebben
eene commissie in het leven te roepen. Lang en
breed werd hierover gesproken. Men zag al
het nadeelige en verlammende in, als twee com-
missiën nevens elkaar de taak zouden opvatten.
En daar de meeste sprekers ter vergadering stand
vastig volhielden, dat hier allereerst de burgerij
en niet het gemeentebestuur handelend moest
optreden, zoo zelfs dat een der aanwezigen de
meening uitte, dat, als het dagelijksch bestuur
de zaak op zich nam, bij uitstek haar poëtische
karakter al te prozaïsch werd, stond er voorden
president geen anderen uitweg open dan de ver
gadering te laten beslissen over dit alternatief:
zal het stedelijk bestuur eene commissie benoe
men of zal zij du terstond in deze samenkomst
benoemd worden.
Bij acclamatie besliste de vergadering in laatst
genoemden zin.
Een van de tegen woord igen stelde daarop voor,
dat het voorloopig comité dat vooraf vergaderd
en zich zeker reeds daarmede beziggehouden had,
eeD voordracht aan de vergadering zou doen.
De president antwoordde dat het voorloopig
comité daarop bedacht was geweest. Hij verzocht
den heer Veefkind die voordracht aan de ver
gadering mede te deelenzij bestond uit een
twaalftal heeren, gekozen uit fabrikanten, werk
bazen, geestelijken, hét dagelijksch bestuur en
eenige particulieren.
De voordracht was deze: lie heeren Driessen,
A. H. Eigeman, J. Van Lith, J. F. Rietbergen,
J. Van Schravendijk, Ds. Donner, Ds. Hagen en
pastoor Quant; de. wethouder Stoffels en de hee
ren Goudsmit, Aalliertsberg en Bakker.
Eenparig werd zij goedgekeurd.
De vergadering werd vervolgens met een ge
past woord door den Voorzitter gesloten.
Spoedig hopen wij van de werkzaamheden
dezer Commissie gunstige mededeelingen te kun
nen doen. Bij de bekende milddadigheid van de
Leidsche burgerij, twijfelen wij geen oogenblik
aan het welslagen van de edele pogingen der Com
missie, voor een zaak, die allengs in geheel Neder
land weerklank vindt en een echt nationaal ka
rakter draagt.
Moge men de ferine houding en den ijver der
scherpschutters te 's-Hage, Rotterdam en op meer
plaatsen met belangstelling vernemen, niet minder
als deze zijn ook de Leidsche scherpschutters in
de weer. Dit korps, hoewel Diet zeer sterk in
ledental, is op het denkbeeld gekomen ook hen
die geen scherpschutter zijn en niet tot het
korps behooren, in de gelegenheid te stellen de
wapens te leeren behandelen. Daartoe geven zij
eiken Maandag- eu Vrijdag-avond van 79 uren
en Zondags van 12—2 uren in het locaal op de
Aalmarkt alhier onderricht.
Deze lessen worden reeds door een betrekkelijk
groot getal jongelieden bijgewoond, en het is te
hopen dat door toetreding van hen die onder
richt ontvangen, als leden, het korps der Leidsche
scherpschutters ook flink voor den dag moge ko
men als dit gevorderd wordt.
De kermispret is begonnen, en hoewel de te
genwoordige treurige tijdsomstandigheden het pu
bliek weinig opwekken om nu bepaald kermis
te houden, zijn de redenen op dezen oogenblik
zoo dringend niet, om zich verzet en uilspanning
te ontzeggen. Uit dit oogpunt gelooven wij dus
dat eene zekere kathegorie van publieke verma
kelijkheden minder den ongunstigen invloed van
den tijd zal ondervinden. En wij rangschikken
daaronder het edele tooneelspel en alle andere
vermakelijkheden, waarbij men zich op gepaste
wijze kan amuseeren.
En nu is juist de tooneel wereld bijzonder goed
op de kermis vertegenwoordigd. Wij wijzen o. a.
op de buitengewone voorstellingen van de gunstig
bekende gezelschappen van de heeren Albregt
en Van Ollelen, Boas en Judels, en Stoete en
Jacqui.
Naar wij van bevoegde zijde vernemen, zulleD
de voorstellingen, die gedurende deze week in
den schouwburg door het nationaal tooneelgezel-
schap van Antwerpen zouden worden gegeven,
geeD voortgang hebben.
Al deze gezelschappen zullen, naar ons verze
kerd wordt, een aantal uitgelezen tooneelstukken
voor het Leidsch tooneelminnend publiek opvoe
ren; men mag dus verwachten, dat de ijver van
de verschillende directiën met een goede op
komst zal beloond worden.
Onder de goede stukken, die Dinsdag-avond ten
tooneele zullen worden gebracht, meenen wij te
kunnen rekenen het tooneelspel van Ch. Birch
Pleifer, De Krekel, bij Albregt en Van OUefen,
en het oorspronkelijk tooneelwerk van den heer
J. Speijer Klerk: Dick Malton of de onschuldig ver
oordeelde, bij Stoete en Jacqui.
Het laatste stuk is vooral te Amsterdam met
goed gevolg onderscheidene malen voor een talrijk
publiek opgevoerd. Het is door den heer J. Speijer
Klerk geschreven naar den door hem uit het
Engelsch vertaalden roman„Op de proef, lotge
vallen van een ontslagen gevangene." De eenvou
dige en goed volgehouden intrigue, die door dit
stuk loopt, komt hierop neder:
Dick Malton, een jeugdig landbouwer uit een
nabij York gelegen dorp, had sinds lang gewenscht
de wereld eens te zien, toen hij door den dood
van zijn oom een aanzienlijke erfenis verkreeg,
waardoor hij in de gelegenheid kwam dien weusch
te bevredigen. Dientengevolge vertrekt hij per
spoor naar Londen. Ongelukkig voor hem maakte
hij op reis keunis met een dier doortrapte gauw
dieven, waarvan geuoemde stad wemelt, Jack
Supple genaamd. Deze is slim genoeg den on-
noozelen landbouwer geheel voor zich in le ne
men, hem uit te hooren en het aanbod te doen
in Londen zijn mentor te zijn. Dick Malton valt
natuurlijk in den gespannen strik en bezoekt
dagelijks met zijn geleider dans- en speelhuizen,
waar de erlems spoedig wordt verkwist, lutus-
sclieu wist Jack, in vereeuiging met een anderen
gauwdief, heut een paar valsche banknoten in
handen te speleu, waarvan hij een aan eene
ongelukkige danseres schonk en de andere in
betaling gaf voor eene in het danshuis gemaakte
vertering. Onmiddellijk ontdekte men dat de
banknoot valsch was en terwijl men daarover
nog twistte, kwam liet arme meisje vergezeld door
de politie mede aldaar, om te kunnen aanwijzen
van wien zij de door haar uitgegevens banknoot,
die mede onecht was verklaard, bad ontvangen.
Onze Dick werd natuurlijk onmiddellijk in hech
tenis genomen, en aangezien zijn zoogenaamde
vriend zich uit de voeten had gemaakt, Diet kun
nende bewijzen van wien hij ze ontvangen had,
schuldig verklaard en tot 5 jaren dwangarbeid ver
oordeeld. De danseres, Flora Lee genaamd, die
zich verbeeldt dat hij door haar ongelukkig werd,
zweert dat zij haar leven hem zal wijden. Mid
delerwijl is zijn slrallijd door voorbeeldig gedrag
aanmerkelijk bekort, eu teruggekeerd treedt Dick
met Flora in het huwelijk; zij was nu geene
danseres meer, maar door mensclilievende lus-
schenkomst eerste bediende in een mode-maga
zijn. Nauwelijks verneemt Jack Supple een en
ander, of hij verraadt overal waar Dick werk
zoekt, dat hij bij de politie ais misdadiger geboekt
staat, waardoor hij telkens wordt afgewezen; nu
tracht hij hem te doen vallen, maar Dick bleef,
dank zij de raadgevingen eu gebeden zijuer vrouw,
hoewel zij gebrek lijdeo, standvastig. De booze
Jack neemt echter een laatste proef; besloten
om het kantoor van Batley te berooven, waar
Dick eenigen lijd werkzaam was, tracht bij Item
over te halen daarin behulpzaam te wezen; deze
geeft schijnbaar toe, maar verwittigt in allerijl
de politie van hetgeen er zal plaats hebben. De
misdadiger wordt gevat en de eigenaar van het
gestolene ontvangt door Dick het zijne terug,
waarop deze hem uit dankbaarheid wederom op
zijn kantoor plaatst en nu overtuigd is, dal een
ontslagen gevangene wederom een eerlijk man
kan worden.
Z. M. de Koning heeft de 20 Remmington gewe
ren, bestemd als prijs voor den derden nationalen
schietwedstrijd, thans geschonken aan de Stu-
deiiten-Weerbaarheids-vereeuigingen te Utrecht
en te Leiden, en wel aan elk 10 stuks.
Behalve de 9000 gulden, die Z. M. de Koning
aan het hoofd-comilé van het lloode Kruis heeft
doen toekomen, heeft Z. M. aan het comité van
het lloode Kruis te 's-Hage, een waarlijk vorstelijk
geschenk gemaakt van verband- en verplegiugs-
middelen, o. a. naar het D. v. Z.-H. meldt, eene
aanzienlijke hoeveelheid oud linnen.
Naar aanleiding van en in verband met het
besluit, waarbij leden van weerbaarheidsvéreeni-
gingen als vrijwilliger in de korpsen van het leger
worden toegelaten, desverkiezende inet behoud
van hun uniform, heeft de Min. van Oorlog be
paald: 1°. dat ook voor vrijwilligers, die van voor
schreven vergunning gebruik maken, de vergoe
ding voor eerste uitrusting ten volle te goed gedaan
zal worden en dat zij de gewone toelage voor
het kleeding- en reparatiefonds zullen genieten;
2'. dat die bepaling mede toepasselijk is op hen,
die voor éigen rekening in hunne kleeding en
uitrusting voorzien; 3'. dat aan hen, die voor
onbepaalden tijd zijn aangenomen, kan worden