N°. 3203.
Vrijdag
A°. 1870.
22 Juli.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
DE DING-DINGBANK VAN ITTERSUM.
LEIDSCl
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
3.00.
3.85.
0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regelJ 0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
OOBLOGr-KEBMIS.
EEN WOORD AAN ONZE FABRIKANTEN.
De tegenwoordige tijd kenmerkt zich al meer
en meer door gevoel van levendige belangstelling
in het lot van den kleinen man: den arbeider en
daglooner. Een ieder, maar niet het minst de fa
brikant, ontwikkeld en practisch als hij is, en
met het gezond verstand dat hem ten dienste
staat, is van dat gevoel doordrongen. Overtuigd
als wij zijn van het nadeel, dat voor den minde
ren stand in het vervolg kan ontstaan door den
stilstand van handel, nijverheid en scheepvaart;
overtuigd als wij ook zijn dat de arbeider op
deze gevolgen niet genoeg kan worden gewezen,
en dus matigheid en spaarzaamheid in deze bange
dagen een wapen is tegen ellende en armoede;
zoo verklaart de redactie van het Leidsch Dag
blad zich gaarne bereid aan de vele verzoeken te
voldoen, om heeren fabrikanten en allen die in
vloed hebben op den werkenden stand, die te Lei
den zoo talrijk is, dringend uit te noodigen hunne
werklieden aan te sporen zich bij de aanstaande
kermis (wier voortgang thans niet meer gestuit
kan worden) van bandeloosheid en de jenever-
flesch te onthouden en hen op het hart te druk
ken hoe stuitend het is, zich acht dagen aan
losbandigheid en overmatige vroolijkheid over
te geven, waar elders stroomen bloeds van na-
tuurgenooten zullen vloeien, waar zoovele land
en stadgenooten zullen of reeds zijn uitgetrokken
om zich bij het eerste gevaar aan de dood ver
spreidende uitwerking van chassepot- en naald
geweer en andere vernielende werktuigen bloot
te stellen.
Kan, vragen wij, bij de naderende ellende, het
gevolg van de verwoesting die de oorlog overal
zal verspreiden, kan dan iemand met een zacht,
met een gevoelig, met een waarlijk deelnemend
hart, wel opgeruimd, vroolijk en zorgeloos zijn,
als ware men voor zich zelf van alle rampen vrij
Wij kunnen dit niet gelooven.
Daarom, Leidsche fabriekanten en allen die
invloed op den kleinen man hebben, doen wij
op U een beroep. Daarom verwachten wij vaD
U allen pogingen om in den door ons geuiten
geest werkzaam te zijn.
En dan maken wij ons sterk, dat de Neder-
landsche arbeider, wiens hart voor Vorst en
Vaderland gloeit en die maar een weinig den
huidigen stand van zaken en diens droevige ge
volgen kan beoordeelen, aan de stem van hen
die werk verschaffen, gehoor zal geven.
LEIDSCHE VOLKSKEUKEN.
Naar wij vernemen, zijn de inschrijvingsbil
jetten voor de oprichting eener volkskeuken voor
het meerendeel weder teruggekomen. Het beloop
dier inschrijvingen is echter nog niet met zeker
heid bekend. Niettemin mag men zich vleien, dat
voldoend kapitaal gevonden is, om de zaak op
touw te zetten.
Ongetwijfeld heeft zich ook hier in de laatste
dagen de treurige toestand door het uitbreken
van den oorlog tusschen Pruisen en Frankrijk
doen gevoelen. Velen, die anders hunne bijdragen
zouden hebben geleverd, hebben zich daardoor
gedrongen gevoeld, om het toegezonden inschrij
vingsbiljet oningevuld terug te zenden.
De zaak heeft algemeene sympathie bij de
Leidsche bevolking gevonden. Daarvoor levert het
belangrijk getal inschrijvers uit verschillende
standen der maatschappij het duidelijkste bewijs.
Naar wij vernemen, mag men thans spoedig
eene algemeene vergadering der inschrijvers
wachten en zullen aldaar de noodige voorstellen
worden gedaan, om snelfe uitvoering te geven
aan het plan tot opening eener Leidsche volks
keuken.
Elders worden dagelijks duizenden ter slachting
geleid en worden de schatten vernield, die bestemd
waren om werk en welvaart onder de bevolking
te verspreiden. Hieronder lijden allen, de arbei
dersklasse het meest.
Moge aan Nederland de zegen te beurt vallen,
om zich te midden van den bloedigen strijd rus
tig te wijden aan de werken des vredes en
aan de bevordering der belangen des volks!
Moge ook de op te richten Leidsche volkskeu
ken haar nederig, maar gewichtig doel kunnen
bereiken ter bevordering van de eerste belangen
der Leidsche arbeiders!
Gaarne ruimen wij eene plaats in voor het vol
gend schrijven, dat een geacht ingezeten ons heden
deed toekomen
Mijnheer de Redacteur I
Veel, zeer veel wordt dezer dagen in de ver
schillende dagbladen gezegd tot aanmoediging van,
en deelneming in de verdediging van de belangen
onzes vaderlands, en voorzeker, de tijdsomstan
digheden zijn ook van dien aard, dat het geene
zaak zou zijn, zich aan eene rustige rust over
te geven.
Het ligt voor de hand, dat, waar alle man
schappen ter verdediging van onzen geboorte
grond worden opgeroepen, ook zij zich aan den
regel moeten onderwerpen, die gehuwd zijn en
kinderen hebben: dat voor de zoodanigen het uit
trekken dubbel hard is, ieder zal dit volkomen
inzien.
Naar mijn bescheiden oordeel ware hieraan
veel te verzachten, wanneer een man en vader
bij zijn uittrekken de overtuiging medenam, dat
zijne vrouw en kroost tijdens zijne afwezigheid
niet alleen geen gebrek lijden zullen, maar goed
verzorgd worden. Zou dit niet een balsem zijn
En zou er geene gelegenheid bestaan zoo iets
in het leven te roepen?
Wanneer alle welgestelden en welgezinden in
iedere gemeente zich verbonden, wekelijks, zoolang
de militie ODder de wapenen is, eenige centen
of stuivers af te zonderen, ter wekelijksche uit
reiking aan de gezinnen dergenen die te velde
zijn ter verdediging van vorst en vaderland?
Dergelijke wekelijksche gift zou natuurlijk
evenredig zijn aan het totaal der wekelijksche
inschrijvingen en allicht ongeveer 3 voor iedere
vrouw kunnen bedragen.
Het ware dan best, aan ieder over te laten,
bovendien iets af te zonderen voor de weduwen
wier echtgenoot mocht komen te sterven, hetzij
op het ziekbed hetzij op het oorlogsveld, en voorts
de wekelijksche ontvangst en uitgaaf zoodanig
te regelen, dat de strijder bij zijne terugkomst,
terstond iets vinde, omdat voorzeker niet allen
aanstonds in werk en verdiensten vallen, en toch
moeten eten, leven en zich kleeden.
Het zekerste, en vermoedelijk ook het gemak
kelijkste, ware, zoo iets vanwege elk gemeente
bestuur te doen uitgaan.
Mocht daartoe te dezer plaatse geene gelegen
heid bestaan, dan is inzender dezes, bij de re
dactie van dit Dagblad genoegzaam bekend, ten
volle bereid zijn tijd en krachten te wijden aan
het uitwerken van zulk een plan en zich verder,
door eene commissie gesteund, met de uitvoering
te belasten. V,
Leiden, 21 Juli.
Gisteren liep te Rotterdam het gerucht dat de
Middelburgsche stoomboot, met een groot aan
tal miliciens aan boord van daar afgevaren, nabij
Dordrecht zou zijn omgeslagen. Daar er op dien
boot zich een aantal Leidsche miliciens bevinden,
zoo kunnen wij tot geruststelling der familiën
mededeelen dat de N. R. Cl. op hare informatiën
uit Dordrecht een telegrafisch bericht heeft ont
vangen, dat de boot daar te 1 uur was aaDge-
komen en aangelegd had, zonder evenwel passa
giers in te nemen. In goede orde is vervolgeus
de boot weggevaren.
De 1ste luitenant-kwartiermeester P. J. Beausar
is van het 1ste regiment vesting-artillerie bij het
4de regiment infanterie overgeplaatst.
Ingevolge de bevelen des Konings brengen de
Ministers van Buitenlandsche ZakeD, van Justitie
en van Marine ter kennis van elk dien zulks
zoude mogen aangaan, dat ter bewaring eener
volkomene onzijdigheid gedurende den oorlog in
de voorgaande waarschuwing vermeld, de vol
gende bepalingen zijn vastgesteld:
Art. 1. Geene oorlogschepen noch kapers aan
eene oorlogvoerende mogendheid behoorende, zul
len, met prijzen, in de Nederlandsche havens of
zeegaten mogen binnenkomen, noch aldaar of op
de reede verblijven, uitgezonderd de gevallen van
blijkbaren nood, als zeeramp en gebrek aan levensmid
delen. Zij zullen zich, zoodra de oorzaak van hun
verblijf opgehouden heeft, ten spoedigste moeten
verwijderen.
Art. 2. De verkoop, ruiling, wegschenking van
alle prijzen of van voorwerpen daarvan afkom
stig en van buitgemaakte goederen, zijn in de
Nederlandsche havens of zeegaten verboden.
Evenzeer zijn in die havens verboden het ont
takelen en de verkoop van oorlogschepen of krui
sers der oorlogvoerende partijen, alsmede van
kaperschepen (voor zooveel deze laatsten worden
toegelaten), tenzij de Regeering in buitengewone
omstandigheden van oordeel zij dat die verkoop
zonder bezwaar met het oog op de neutraliteit
van den Staat kan plaats hebben.
Art. 8. Kapers worden ook zonder prijzen in
de Nederlandsche havens of zeegaten niet toege
laten uitgezonderd de gevallen vernield in art. 1.
Het slot van bedoeld artikel is op hen van toe
passing.
Zij mogen geene meerdere proviandeering inne
men dan voor hun onmiddellijk gebruik vereischt
wordt; van steenkolen slechts zooveel als noodig
is om 24 uren in hunne behoeften te voorzien.
Art. 4. De oorlogschepen der oorlogvoerende
partijen zullen, mits zich onderwerpende aan de
volkenrechtelijke bepalingen op hunne toelating
in neutrale havens, voor onbepaalden tijd in de
Nederlandsche havens en zeegaten mogen ver
blijven; zij zullen zich mogen voorzien van levens
middelen en de hoeveelheid steenkolen noodig
voor de reis naar de naastbijgelegen haven van
het land waartoe het schip behoort.
Art. 5. Wanneer schepen van de oorlogvoerende
partijen (hetzij oorlogschepen, kapers of koopvaar
ders) zich gelijktijdig in dezelfde haven, op de
reede, of in de territoriale wateren van den Staat
mochten bevinden, zal er eene tijdruimte van
minstens 24 uren moeten verloopen tusschen liet
vertrek van een schip eener oorlogvoerende partij
en het opvolgend vertrek van een schip aan de
andere partij toebehoorende.
Dat tijdsverloop zal naar omstandigheden door
de maritieme autoriteiten der haven kunnen wor
den verlengd.
Art. 6. Het is verboden aan oorlogschepen der
oorlogvoerende partijen wapenen of ammunitie
te leveren, alsook om hun op eenigerlei wijze
behulpzaam te zijn in de vermeerdering hunner
bemanning, wapening of uitrusting.
Bij gelegenheid van den uitgebroken oorlog
waarschuwen de Minister van Buitenlandsche
Zaken, de Minister van Justitie en de Minister
van Marine, daartoe door den Koning gemach
tigd, alle ingezetenen des rijks om zich in
geenerlei wijze met de kaapvaart in te laten en
geene vreemde kaperbrieven aan te nemen, zul
lende Nederlanders, die op zoodanige stukken
de kaapvaart mochten uitoefenen of daartoe de
hand leenen, voor den Nederlandschen rechter
worden vervolgd ter zake van zoodanige daarbij
gepleegde feiten als waartegen de wet straffen
bedreigt.
De minister van buitenlandsche zaken acht zich
Oorspronkelijke Geschiedkundige Novelle
UIT DE TIJDEN VAN KAREL V.
DERDE HOOFDSTUK.
(Vervolg.)
«Goed," zeide Nol, //ik zal u ook een bevallig
rooversgezichtje geven."
Dit zeggende begon hij Henna ook onken
baar te maken; niet weinig trotsch was zij, op
deze wijze gelijk gesteld te worden met de
mannen.
Ijlings liep zij naar haren man, zeggende
z/Harmen, laat mij u nu eens omhelzen: het moet
zoo aardig staan, dat twee duivels ook deze men-
schelijke daad verrichten."
Daar stonden zij alle zes, hun aangezicht zwart
en onkenbaar gemaakt en het hoofd nog vol over
de pasgevonden kunst om aan geld te komen, te
beraadslagen op welk punt zij den aanval op
Ittersum zouden beginnen.
Het geroofde geld werd zorgvuldig achter een
boom verborgen, ten einde men door den last
in de vrije beweging, die noodzakelijk volgen
moest, niet zou worden belemmerd.
Doch men kon niet overeenkomen omtrent
het punt van den aanval.
Nol stelde voor, evenals hij in den avond ge
daan had, zich op het ijs van de grachten te
laten glijden en dan den wal te beklimmen.
Harmen wilde liever de groote poort openbre
ken, daar zij toch niet door de honden zouden
ontdekt worden, omdat die dieren voorzeker alle
met de pootjes naar de maan wezen.
Klaas vond het beter van den anderen kant
te beginnen, vermits zij daar slechts éen muur
en éene gracht vonden.
Het laatste voorstel werd aangenomen, en als
evenzoovele duivels zag men vijf mannen en éene
vrouw gereed, ook het stoutste te ondernemen.
„Henna, geef ons eerst eenen snaps: dat geeft
moed en overleg," zeide Harmen.
„Het is ook goed voor de koude," voegde Nol
er bij.
In een oogenblik had Henna den beker gevuld,
en na zelve op den goeden uitslag gedronken te
hebben, ging hij van hand tot hand, doch niet
zonder dat telkens de geledigde ruimte door geest-
verwekkenden drank weder was aangevuld.
„Harmen," begon Henua, „vraag nu allen, of
zij moeds genoeg hebben, anders nog eens aan
den beker, en als dat niet helpt, zend dan de
klein hartigen weg."
„Bravo, bravo I" klonk het op dezen raad.
Nogmaals deed de beker eene wandeling onder
de zes zwarten, onder den fluisterenden uitroep:
„leve Henua!"
„Nu op onzen buit af," zeide Haruien, terwijl
hij zijn oud roer nauwkeurig onderzocht.
„Het wordt meer dan tijd," voegde Nol er bij,
zijn vuurtuig ladende.
„Wij moesten dezen nacht ons plan maar op
geven, begon Klaas, „wij hebben toch reeds
een goudnacht gehad."
„Ja, hervatte een ander, die tot dusverre nog
niet medegesproken had, „wij hebben nu al voor
zes weken genoeg."
„Bij alle duivels, neen 1" antwoordde Nol driftig,
„de honden zijn door mijne voorzorg dood, alles
in rust na een vroohjken avond nu er op los 1"
„Jaagt die bloodaards wegl" schreeuwde Henna,
„gauw besloten, mede doen, dapper gedragen of
naar huis I"
„Ik zal de rij rondvragen: die geen lust of
moed heeft, ga als een lamoor heen," zeide Harmen.
„Dat behoeft niet, baas!" hernam Nol, „daar
staan de twee bloodaards, jaag die weg!"
„Dat bedoel ik niet," antwoordde Klaas, „ik
stel voor, allen er op los te gaan, of allen naar
huis."
„Denkt gij er allen zoo over?" vroeg Harmen.
Een eenparig „ja" was het antwoord.
„Dan er allen op los," hervatte Nol: „als Her-
culoërs van den echten stempel zullen wij den
heer van Ittersum eens dapper onder de oogen
kijken."
„Nu zullen wij hem voor onze rechtbank bren
gen," voegde Henna er bij.
„Wij zullen al dat gespuis van de aarde ver
delgen," klonk het.
„Nu dan," begon Nol weder, „ik heb het terrein
opgenomen gelijk gij weet: volgt allen nauw
keurig mijne bevelen.
„Zoo zal het zijn 1" klonk het weder.
„Bindt alle menschelijke wezens, die gij ontmoet,
handen en voelen en werpt ze in den kelder,
dien ik u zal aanwijzen. Als gij geen tijd hebt,
stopt hun dan een bal in de keel." Dit zeggende
reikte Nol aan ieder een drietal opzettelijk
daartoe vervaardigde en medegebrachte ballen
over."
„Henna, geef de sleutelsI" „Klaas, voorudeu
koevoet; Neem gij den grooten haiher!"zoo klon-