N\ S185.
Vrijdag
A°. 1870.
1 Juli.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKRTENTIKN.
Voor iederen regel. .70.15.
Grootere lettert naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 30 Juni.
Gelijk vroeger de Nederlandsche spoorwegen,
zoo geven thans de Indische spoorwegen, zoo
dikwijls zij in de Kamer ter sprake komen, aan
leiding tot heftige debatten en tot beschuldigin
gen, die weinig geschikt zijn om de zaak tot
klaarheid te brengen.
De werkzaamheden van den Indischen spoor
weg zijn, gelijk de laatste mailberichten mede
deelden, plotseling gestaakt wegens gebrek aan
geld. Zij die, om welke reden dan ook, steeds
met de zwartste kleuren de toekomst van de
zen spoorweg schilderden, vonden daarin natuur
lijk aanleiding om de regeering te interpelleeren.
De heer Nierstrasz deed dit dus ook, eu stelde
de drie vragen, die wij gisteren reeds in ons
kamerbericht hebben medegedeeld. Niet tevreden
met de mededeelingen van den Minister van Ko
loniën stelde hij daarop de volgende motie van
orde voor:
„De Kamer, met leedwezen vernemende dat
het toezicht van regeeringswege over de Indi
sche spoorweg-maatschappij niet heeft voorkomen
den ongunstigen toestand, waarin zich die on
derneming blijkt te bevinden, gaat over tot de
orde van den dag."
Deze motie, waarbij eigenlijk niets gezegd
werd, daar de slechte loop van zaken, natuur
lijk niet door toezicht op de administratie kon
worden voorkomen, terwijl volstrekt niet bleek
waaraan de ongunstige toestand was te wijten,
werd zelfs door politieke vrienden van den heer
Nierstrasz bestreden, en ten slotte door hem in
getrokken.
Hoe treurig de zaak zelve ook zijn moge, zoo
zou ook zeker een motie, die ten doel had om
de regeering eenigszins aansprakelijk te stellen
voor den toestand van zaken zeer ongemoti
veerd zijn. Daarbij zal, gelijk uit het verslag der
vergadering van aandeelhouders, die eergisteren
te Amsterdam is gehouden, gebleken is, de maat
schappij zelve trachten, om zonder hulp der regee
ring den weg te voltooien. Alleen dus, wanneer
soms later de regeering weder een voorstel deed
om een finantieele ondersteuning aan de zaak
te geven, of wanneer het bleek, dat de werk
zaamheden bleven gestaakt, zou na behoorlijk
onderzoek een oordeel over het toezicht kunnen
te pas komen. Bij het weinige dat nu bekend
was, zou een veroordeeling zeker volkomen onbil
lijk geweest zijn.
Naar aanleiding van het ingezonden stuk heden
door ons opgenomen, herinneren wij aan het voor
stel van de Commissie van Financien bij de laat
ste behandeling der Begrooting gedaan, dat Bur
gemeester en Wethouders voor 1° Mei eene nieuwe
organisatie omtrent de van gemeentewege te ma
ken werken zouden voord ragen, waarbij als beginsel
zou worden aangenomen dat slechts in eigen on
derhoud die werken overblijven, welke niet goed
kunnen worden aanbesteed.
Bij dit voorstel hebben Burgemeester en Wet
houders zich toenmaals nedergelegd. Het is nu
echter reeds den 30sten Juni, en nog is er geen
voorstel gedaan.
De Haagsche correspondent van de Temps schrij ft,
dat er ook bij de Nederlandsche Regeering aan
zoek is gedaan, om een subsidie te geven tot
aanleg van den St.-Gothard-spoorweg, die het
Noorden van Europa in rechtstreeksche verbin
ding zal brengen met Italië. Doch onze Regeering
heeft dit voorstel ten eenenmale van de hand
gewezen. Nederlands financiën aldus werd
geantwoord zijn te zeer gedrukt door de vele
millioenen, die het aan zijn eigen spoorwegen
heeft ten koste gelegd, om voor vreemde spoor
wegen subsidie te kunnen verleenen. Op den
zelfden grond hadden wij subsidie van vreemde
Staten kunnen vragen voor de overbrugging van
den Moerdijk en het afdammen der Schelde,
waardoor het verkeer met Engeland over
Vlissingen gemakkelijk wordt gemaakt, natuur
lijk ook tot gerief van andere Staten. Verder
werd gewezen op Frankrijk, dat van anderen
niets heeft gevraagd voor den Mont Cénis, hoe
wel Nederland een ruim gebruik van dien weg
denkt te maken, evenals andere Staten partij trek
ken van onse spoorwegen. Op deze en dergelijke
gronden de correspondent citeert niet textu-
eel moet onze regeering het voorstel van de
hand gewezen hebben.
Men deelt ons uit 's-Gravenhage mede, dat
waarschijnlijk na de aan de orde gestelde wets
ontwerpen door de Tweede Kamer nog eenige
andere zullen behandeld worden, waarom
trent met eenigen spoed eindverslagen zijn
uitgebracht. Daaronder behoort ook de con
cessie voor de verbinding van Ameland met
den vasten wal. Eerst in de volgende week zou
dus de zittiDg worden gesloten. [AmA. Ct.)
Het adres aan de Eerste Kamer, uitgaande van
De Heraut, en strekkende om het behoud der dood
straf te vragen, is van ruim 13,000 handteekenin-
gen voorzien.
De heer L. Van Woudrichem van Vliet heeft
een adres aan de Eerste Kamer der Staten-Gene
raal ingediend, waarbij hij haar verzoekt om „aan
de van regeeringswege ingediende en met zeer
kleine meerderheid door de Tweede Kamer aan
genomen voordracht tot nadere regeling der op
hooger gezag ingevoerde suikercultuur, hare goed
keuring te onthouden." Omdat hij hoog opziet
tegen het tijdverlies, verbonden aan eene ver
werping van de regeerings-voordracht en wat
daaruit kan voortvloeien, dient hij zelf een ont-
werp-wijziging van art. 56 van het Reg.-reglement
in, die hij acht genoeg voor zich zelve te spre
ken en dus niet toelicht. Dat ontwerp zou, werd
het door de regeering of door een of meer leden
der Tweede Kamer overgenomen, „nog in de
tegenwoordige zitting der Staten-Generaal tot wet
kunnen worden gemaakt."
De verwerping door de Eerste Kamer van de
voordracht der regeering zou geen verwisseling
van titularis aan het hoofd van het departement
van koloniën ten gevolge behoeven te hebben,
omdat de verwerping niet geldt den grondslag
van de voordracht des ministers.
Reeds voor eenige dagen maakten wij gewag
van de behandeling in den Utrechtschen gemeen
teraad van een voordracht tot het doen eener
af- en overschrijving van eene som van 367.05'
van hoofdstuk X art. 1 volgn. 133 „onvoorziene
uitgaven" der gemeentebegrooting voor 1869 op
hoofdstuk IX art. 2 volgn. 123 „vermoedelijk na-
deelig slot op de liquidatie der gemeenschappe
lijke jaagpadsrekeningen tusschen de steden Lei
den, Utrecht en Woerden."
Thans ligt het breedvoerig verslag voor ons en
wij zien daaruit dat deze quaestie tot een laug-
durige discussie aanleiding heeft gegeven. Wij
achten het dus wegens de belangen, die bij een
en ander voor de gemeente Leiden betrokken zijn,
niet overbodig de beraadslagingen met de noo-
dige verkortingen waar dit mogelijk is, te laten
volgen
De eerste spreker was de heer De Heus. Hij
zegt uit de stukken gezien te hebben, dat over
schrijding van het geraamd bedrag is ontstaan
door meer dan gewone uitgaven in het gedeelte
Woerden en Bodegraven. Verder vond spr. ech
ter geene toelichting omtrent den aard dier meer
dere uitgaven, of die bijv. door afspoeling enz.
ontstaan zijn ten einde de voordracht te kunnen
beoordeelen, behoorde men dat toch te weten.
Spr. wenscht dus te weten, waarin de hoogere
kosten bestaan.
De Voorziter antwoordt, dat uit de rekeningen
blijkt, dat de kosten veroorzaakt zijn door ver
schillende vernieuwingen en herstellingen aan
bruggen en schoeiingen in den Leidschen Rijn.
Overigens is dit punt meermalen ter sprake ge
weest, en zoolang de oude conventie bestaat, en
het recht daarvan erkend wordt, zal er niet veel
aan te doen zijn. Alleen kan spr. mededeelen,
dat 23 Juni een schrijven is ontvangen van de ge
meente Leiden, waarin voorstellen voorkomen,
die mogelijk aanleiding kunnen geven tot een
verandering in de toekomst. Dat moet echter nog
onderzocht worden; alleen blijkt uit de rekeniüg,
dat de hoogere kosten het gevolg zijn van plaats
gehad hebbende werken.
De heer De Heus zegt, dat de rekening niet
bij de stukken gevoegd was.
De voorzitter meent, dat de rekening mede
overgelegd is.
De heer Bisdom herinnert, dat de zaak reeds
herhaalde malen in de laatste jaren door hem,
bij gelegenheid der behandeling van de gemeen
tebegrooting, in den Raad is ter sprake gebracht,
en er destijds reeds op gewezen en gevraagd
heeft, of bij het in zwang komen van zoovele
andere middelen van vervoer, het welbegrepen
belang onzer stad en ook van Leiden niet zou
medebrengen, om te trachten door opheffing
van bewust veer van dien jaarlijks terugkeerenden
en steeds klimmenden post ontheven te worden,
waartoe hij vermeende, dat art. 123 der gemeen
tewet gereedelijk den weg aanwijst. Doch toen
werd hem op de groote moeilijkheid daarvan
gewezen en stemde hij hiermede in, vooral ook
omdat hij weet, dat Woerden daartoe niet zou
willen medewerken, dewijl die stad haar veer
op Leiden voor ƒ900 heeft verpacht en gedurende
het leven des pachters heeft gegarandeerd, en zij
alzoo, in geval van opheffing van het veer, minstens
die gelden weer aan den pachter zou moeten terug
geven alsmede, omdat men daar ter stede in den
laatsten tijd een stoombootvaart van Woerden naar
Leiden en terug heeft opgericht, hetwelk wel
groote nadeelen ook aan de oevers der aan die
vaart gelegen grenzende eigendommen berokkent,
doch die dan toch telkens ten koste van de al-
gemeene jaagpad-rekening schijnen te worden
hersteld. Spr. acht dien toestand echter minder
wenschelijk, onbillijk en bezwarend voor stads
kas, en zou daarom vermeenen, dat hieraan op
de eene of andere wijze een einde moet komen,
e'n vooral ook, dat de zaak, wat de zoogenaamde
jaagpad-onkosten betreft, eens goed behoorde te
worden onderzocht, want uit dat onderzoek en
uit die jaagpads-rekening kan en zal dan blijken,
waaruit die vele die meerdere kosten dan vroe
ger, voortvloeien. Nog vraagt spr. of het in
ieder geval niet wenschelijk zijn zoude, zich met
Woerden en Leiden te verstaan over het gemeen
schappelijk indienen van een adres aanZ.M. den
Koning, houdende het verzoek, om ten voordeele
der adressanten bij koninklijk besluit een tol voor
het gebruik van het jaagpad te mogen invoeren
volgeDS een tevens daarbij gevoegd en billijk con
cept-tarief, en daarin dan mede deze bepaling op
ie nemen, dat de schippers, varende in geregeld
beurtveer, slechts de helft van den vast te stellen
tol zullen verschuldigd zijn, mits zij die voor den
aanvang van elke reis voldoen.
Dergelijke tol kan echter niet bij gemeente
verordening worden ingevoerd, omdat het jaag
pad ook door andere gemeenten heenloopt., waar
die verordening niet zou gelden en daarom moet
men dit aan den Koning vragen, en ook ten
einde de rechtsgeldigheid van dien tol niet te
eeniger tijd betwijfeld te zien.
De Voorzitter wijst er op dat de hoogere kos
ten, door een vorig spreker, den heer Pabst, aan
mindere bekwaamheid van de administratie toe
geschreven, bepaald zijn voortgekomen in het ge
deelte van het jaagpad onder Leiden. Het blijkt
genoegzaam uit de rekening, dat de kosten wer
kelijk voortspruiten uit plaats gehad hebbende
reparatiën. Verder wenscht spr. zoozeer als
iemand, dat er iets op gevonden kunne worden,
om de kosten te verminderen, of daarin tegemoet
te komen, en herhaalt hij, dat de vermelde uit
Leiden ontvangeue missieve daartoe wellicht aan
leiding zou kunnen geven, welke missieve eene
blijkbare overeenkomst toont met de denkbeel
den van den heer Bisdom.
De heer De Heus geeft in bedenking de voor
dracht aan te houden tot eene volgende vergade
ring. Hij bejammert, dat er zeer weinig tijds
overblijft om de zaken behoorlijk te onderzoeken,
door het laat voorleggen der stukken.
De voorzitter zegt, dat hij daar niet tegen zou
zijn, maar de post moet op dezen dienst verant
woord worden, en daartoe is nog maar 8 dagen
tijd.
De heer De Muralt zegt, dat, als de rekening
aanwezig is, die door den secretaris zou kunnen
voorgelezen worden; dit slechts een paar minuten
zou ophouden.
Wordt besloten tot de lezing.
Na de behandeling van enkele andere voor
drachten wordt wederom aan de orde gesteld de
voordracht tot af- en overschrijving op de post
nadeelig slot der jaagpadsrekeuing tusschen Lei
den, Woerden en Utrecht.
Door den secretaris wordt voorlezing gedaan
van de jaagpadsrekening, voor zooveel de ge
meente Woerden betreft.
De heer Pabst zegt, dat uit het voorlezen van de
rekening bij hem de vraag is gerezen, of het niet
zaak is een opzettelijk onderzoek in testellen, in
hoeverre de bestaande overeenkomst, wat de admi
nistratie betreft, moet gewijzigd worden, ten einde
te voorkomen, dat een deel van de betrokkenen
bij het jaagpad beschikke over de kas van de
twee andere deelen. Spr. wil de voordracht nu
afdoen, maar stelt voor de rekening ter inzage
ter secretarie neder te leggen, opdat daarover
een nader voorstel kan worden gedaan.
De Voorzitter herinnert alleen, dat het onder
werp in 1S52 of 53 reeds aanleiding tot grondig
commissoriaal onderzoek heeft gegeven en een
uitvoerig rapport daarover in 't archief aanwe
zig is.
De heer Pabst antwoordt, dat hij wil onder
zoeken of er niet eene wijziging in de adminis
tratie kan gebracht worden, door b. v. het on
derhoud van het geheele jaagpad aan te beste
den, het toezicht zonder belooning te brengen
bij de stedelijke architecten en alle speciale ad
ministrateurs te ontslaan.
De Voorzitter antwoordt, dat men hier moet
aannemen, dat de administratie gevoerd wordt
door het stedelijk bestuur. Spr. ziet niet in dat
daar veel aan te veranderen is; maar de heer
Pabst verlangt een regeling, die doet bijdragen
in de kosten: dat nu, gelooft spr., zal een gevolg
kunnen zijn van de missieve uit Leiden.
De bedoeling van den heer Pabst is alleen
vereenvoudiging en bezuiniging te verkrijgen.
Van een brief uit Leiden heeft spr. geen kennis.
De Voorzitter zegt, dat de zaak altijd opnieuw
een punt van overweging moet uitmaken bij het
dagelijksch bestuur.
De heer Bisdom acht een nauwkeurig onder
zoek alleszins noodzakelijk, om de redenen, zoo
straks en vroeger reeds hier door hem aange
voerd, ofschoon hij juist daarom ook zou betwij
felen, of Woerden daartoe wel zal willen mede
werken.
De voordracht wordt ten slotte zonder hoof
delijke omvraag aangenomen.
In de gisteren gehouden zitting van den ge
meenteraad te Amsterdam zijn twee belangrijke
besluiten aangenomen. Het eerste betrof de al
daar op te richten rijksacademie voor de beel
dende kunsten. De Raad nam daaromtrent de
twee eerste gedeelten van het voorstel van bur
gemeester en wethouders aan, en besloot dus
1°. voor gemeenterekening bij de Weesperbar-
rière een gebouw tot dat doel op te richten en het
Rijk aan te bieden voor zoolang als daar ter stede
de academie zal gevestigd blijven, de kosten van
onderhoud intusschen voor rekening van het Rijk
latende; 2°. om tijdelijk, zoolang dat gebouw nog
niet in gereedheid is, de zalen van het Oude-
Mannenhuis voor dat onderwijs beschikbaar te
stellen.
Het tweede belangrijke besluit betreft de proef -
neming met het stelsel Liernur, tot afvoer van
faecale stoffen op de Looierssloot. Nadat dit door
de commissie van voorbereiding der stads publieke
werken met zorg en talent ontwikkelde denk
beeld door de leden dier commissie, Van der
Toorn en Kuiper, en door het raadslid Dr. Penn,
tevens inspecteur van het geneeskundig staats
toezicht, met warmte was verdedigd, en door den
heer Josephus Jitta bestreden, werd met 25 tegen
2 stemmen (de heer Jitta en de Burg.) tot dem
ping der Looierssloot, en met 25 tegen 1 stem
(die van den heer Jitta) tot de proefneming op
de gedempte sloot van het stelsel Liernur be
sloten.
De Catalogus van 's Rijks Museum voor schil
derijen te Amsterdam, is thans met een vierden
druk aangevuld, bevattende de uitnemende „Be
schrijving der schilderijen," waarin het 64 tal van
de keurige verzameling Dupper, met de fac
similé der naamleekens en opgaven van andere
bijzonderheden reeds geheel zijn opgenomen. Dit
laatste is van de hand van den heer secretaris
P. L. Dubourcq. Behalve eene getrouwe inventa
risatie van al hetgeen op elke schilderij voor
komt, heeft de heer Dubourcq ook de merk
waardigste stukken gekenschetst. De meester
stukken bevinden zich in eene afzonderlijke ka
mer, en dat deze alle tot de verzameling Dup
per behooren, is op zeer duidelijke wijze met
vergulde plaatjes op elke schilderij vermeld.
Het kabinet Dupper bestaat uit de schilderijen
der navolgende Uud-Hollandsche meesters: Jan
Asselin, Ludoll Bakhuizen (twee St.), Gerrit Berck
Heyde, Dirk Van den Bergen, A. H. Ver Boom,
Jan en Andries Both, Richard Brakenburgh,
Quirijn Brekelenkamp, Melchior Brassauw, Albert
Cuyp, Simon Van der Does, Gerard Dou, Coroe-
lis Dusart, Allerdt Van Everdingen, Jan Van
Goyen, Jan Hackaert, Frans Hals, William De