N°. 8171. A0. 1870. Woensdag 15 Juni. LEIDSC PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Ut Lelden, 14 Juni. DE UITVINDING DER BOEKDRUKKUNST. II. Is het verhaal van Junius op zich zelf reeds ipocrief, komen wij tot de details, dan vinden ivij vele vraagteekens. Over den persoon zeiven is men het al dadelijk iet eens. Hebben De Vries en anderen, reeds in Ie 17de eeuw, aan een schepen Laurens Janszoon de uitvinding toegedacht en heeft men dit alge meen tot nu toe geloofd thans blijkt, nadat Dr. Van der Linde dit in de Spectator had aan- etoond, dat het een kaarsenmaker Laurens Jaussen Coster is, die alleen in het verhaal vau Junius past. En de archivaris van Haarlem, Mr. A. J. Enschedé is dit komen bevestigen. Wel heeft men nog, zelfs bij de stukken betrek kelijk bet standbeeld van 1856, schepen en kaar senmaker dooreen geward, maar Mr. Joh. En schedé wist het reeds vóór 1856alleen de hevige ;emoedsaandoening, die zich van den heer De Vries (de groote autoriteit in dezen) meester maakte bij de enkele gedachte aan twijfel, omtrent het geen hij meende onomstootelijk bewezen te hebben, maakte, dat men aan deze zaak toenmaals geene publiciteit gaf! Thans is dit eerst opgehelderd. Het heeft er iets van, alsof men heeft willen doen tien, hoe in Haarlem de dingen geheim kunnen blijvenWanneer in de 19de eeuw, iets 25 jaren kan geheim blijven, is het dan in de 15de eeuw uiet mogelijk dat iets meer dan een eeuw niet ;eopenbaard wordt? 1 Maar het geheim van Joster kon een ieder weten, want de boekdruk- terij had een tijd lang bestaan, de nieuwsgie righeid van het publiek was, gelijk Junius schrijft, zeer opgewekt, terwijl de nieuwe waar van alle ianten koopers uitlokte. Op zich zelf is het reeds geen bewijs vóór de zaak, wanneer over den persoon zeiven, na de meest ijverige nasporingen, nog zulk een onwetendheid bestaat, en wanneer dan op deze wijze de waar heid uitkomt, maar vooral is het feit, dat niet de schepen Laurens Janszoon, maar de kaarsen maker Laurens Janszoon Coster de uitvinder zou zijn van belang om den tijd, waariu beiden ge leefd hebben. De eerste past in het verhaal van Junius: hij zou juist gestorven zijn toen de dief stal volbracht was. Diens beweren dus, dat de Dntrouwe knecht de kunst met de werktuigen medenam, wordt alleen door den daarop gevolg- den dood van Coster aannemelijk. De Laurens Jans- toon Coster, die nu blijkt bedoeld te zijn, heeft evenwel nog vele jaren na den diefstal geleefd. Wordt nu het verhaal niet hoogst onwaarschijnlijk? Zoo schrijft Dr. Van der Linde o. i. te recht. De Costerianen gelijk hij noemt diegenen die aan Coster de eer geven beweren echter, ge lijk ous uit een der werken van De Vries blijkt, dat .de drukkerij van Coster toch in wezen is gebleven. Voor hen zal dit argument dus verloren zijn. Wij willen alleen dan hierbij vermelden dat Van der Linde aantoont hoe de latere schrijvers, geheel eigenmachtig, ook op andere punten van Junius zijn afgeweken. Zoo vertelt Junius, gelijk wij reeds schreven, van de algemeene nieuwsgierigheid van het publiek, van de vele koopers, die door de nieuwe waar wer den uitgelokt terwijl De Vries c.s. de geheele drukkerij voorstellen als iets wat in 't geheim werkteCoster maakte door de typografie hand schriften na, zeggen deze, en moe3ten hunne waar op prijs houden; daarom geschiedde alles zoo stilletjes 1 In deze hypothese past het dan ook om de drukkerij te laten voortbestaan. Maar verliest [het feit van den diefstal dan niet alle waarde? Het jaartal door Junius vermeld 1140 is ook jdoor de lateren veranderd geworden. Maar nu de boeken, die door Coster gedrukt zou- ;den zijn. In de eerste plaatsde Spieghet onzer behou- De vier typographische uitgaven daarvan zijn zonder jaartal. Dr. v. d. Linde beweert, dat ij reeds veel te goed bewerkt zijn, om een eerste iroeve van drukkunst te zijn; hij wijst verder er op dat er een handschrift van 1464 van dit werk bestaat en gelooft niet aan de vervaardiging van het handschrift, nadat het boek reeds eenige ma len was gedrukt, hij haalt verder het getuigenis san van den kundigen bibliothecaris der Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage J. W. Holtrop, die een studie had gemaakt van de geschiedenis der drukkunst en onder wiens leiding Dr. v. d. Linde zijn artikels schreef. Deze verklaarde aan de laatste, „wanneer gij 't mij op mijn geweten af vraagt, dan moet ik zeggendie boeken (de edities van de Spiegelzijn niet zoo oud." En de editie, die men voor de eerste hield, om het ge brekkige van de letters, hield deze voor een latere, daar de letters klaarblijkelijk waren af gesleten I Nog vestigt Dr. v. d. Linde de aandacht op de ontelbare ,/Spiegels" die in) alle landen in dien tijd uitkwamen, van 14701500, en hij doet de vraag, of het niet onhistorisch is, om aan te nemen, dat er in Holland, dat toen niet den voortred had op den weg der beschaving, reeds „spiegels" in 1430 of 1440 zouden gedrukt zijn? Wat de andere werken aan Coster toegeschre ven betreft, deze verwerpt hij verre. Hoe zou nu Junius er toe gekomen zijn, om een verhaal op te disschen, dat volkomen onwaar was? Zie hier de vraag, die velen zullen doen, en die ook Dr. v. d. Linde stelt. Hij blijft er echter het antwoord op schuldig. Was de bewuste knecht Cornelis ook in de war, herinnerde deze zich ook soms de drukkerij van Beilaart, die eenige jaren te Haarlem be staan had, doch kort daarna weder verdween, zooals er van vele drukkers in dien tijd vermeld wordt, dat zij reizende en trekkende waren? Had daarbij ook iets van een diefstal plaats ge had? Dat, toen er eenmaal een dief was ge vonden, deze den naam kreeg van Fust, Faust, den medewerker van Guttenberg, die een tijd lang voor den uitvinder is uitgegeven, is zeer be grijpelijk; doch zelfs Junius is nog niet zeker van dien naam. Bij het verhaal van Cornelis heeft Junius waar schijnlijk nog een andere bron gebruikt, gelijk Van der Linde vermoedt, namelijk een soort van geslachtsboom der familie Thomass, waarop voorkomt de dochter van Laurens Coster, die deerste print in die werll brocht. Dit document zou vaD de eerste helft der 16de eeuw dateeren, dus langen tijd na den dood van Coster gemaakt zijn. Als historisch bewijs voor hetgeen het omtrent hem vermeldt, wordt het door Van der Linde daarom gewraakt. Of deze hierin niet wat al te ver gaat, durven wij niet beslissen. Maar zeker is het, dat uit dit stuk niet blijkt dat Coster een boek, maar wel dat hij eeu prent gemaakt heeft. Dat Junius, en vooral latereD, bij hunne begrippen om trent de uitvinding der boekdrukkunst, waarbij zij geen onderscheid maakten tusschen het druk ken met vaste vormen, en het drukken met losse letters, bleven hangen aan het woord print, omdat toen prenten voor drukken gezegd werd, is begrij pelijk maar wat zou dat document anders kunnen bewijzen dan dat Laurens Coster de eerste preDt, de eerste houtsnede, heeft gemaakt, zoo ook de waarheid hiervan werd tegengesproken dooreen ontelbare menigte houtsneeën van veel vroegere, tijden? Het eenige, wat wij dan zouden kunnen denken, is dat zeker Laurens Coster houtsneeën maakte, en dat sommigen in Haarlem meenden dat hij de eerste was. Dr. Van der Linde ver werpt evenwel deze onderstelling, daar er hoe genaamd geen bewijs voor bestaat. Nog éeu argument hebben zij, die de beide soorten van drukken niet van elkander onder scheiden het is ontleend aan een kroniek van Keulen van het jaar 1499. Daarin vertelt de schrijver dat in het jaar 1450 de boekdrukkunst te Mainz is uitgevondenhij laat daarop volgen „hoewel de kunst is gevondeD te Mainz, op de wijze die nu algemeen gebruikt wordt, zoo is toch het eerste voorbeeld vurbildunggevonden in Holland uit de Donaten, die daar voor dien tijd gedrukt zijD. En van deze en uit deze (Do naten) is genomen het begin der genoemde kunst, en veel meesterlijker en subtieler gevonden dan die manier was en hoe langer hoe kunstiger geworden." Daarop herhaalt hij dat de eerste uitvinder der drukkunst is geweest een burger van MaiDz, Johs. Gutenberg. Deze schrijver zegt dus tweemaal dat te Mainz is gevonden de boekdrukkunst, op de wijze als nu algemeen gebruikt wordt. Maar het eerste voorbeeld, het eerste idee werd gevonden in Hollandsche Donaten, schoolboeken, die werkelijk op de an dere wijze, met houtsneden, gedrukt zijn. Is hier uit een bewijs af te leiden voor ons recht op de uitvinding? Met Dr. Van der Linde kunnen wij dat niet inzien. Wat toch beteekent de geheele redenering, zoo men niet twee soorten van druk ken aanneemt? Wij gelooven: niets hoegenaamd. Zoo staat thans de quaestie. Dr. v. d. Linde meent, dat wij niets beter te doen hebben dan het monument van Coster op te ruimen. Doet er zich niemand voor, die de bedenkin gen van v. d. Linde oplost en Costers eer herstelt, zonder twijfel. Of wie zal instemmen met het geen de heer J. A. Alberdingk Thijm in de Spectator schreef? Zelfs, wanneer v. d. L. gelijk heeft, zouden de oprichters geen dwaasheid ge daan hebbeo. „Dat er hier te lande zeer oude drukwerken vervaardigd zijn, en dat men, drie eeuwen lang, onder de toestemming van vele achtbare getuigen in het buitenland, heeft prijs gesteld op het aandeel, dat wij in de uitviuding of toepassing gehad hebben, verdiende reeds een monumentNiet alleen de historie, ook de filosofie be hooit in beelden te verrijzen." Wauneer zelfs een man als de heer Thijm geene betere argumenten weet te vinden, dan is de uit spraak, die de publieke opinie zal doen, zeker niet twijfelachtig. Het insinueerend antwoord, dat de dikgeletterde „Leidsclie correspondent'' van het Algemeen Dag blad van Nederland ons heden in dit blad geeft op onze logenstraffing van zijn ontrouwe verslagge ving van de feesten bij gelegenheid der maske rade, laten wij geheel ter zijde. Alleen merken wij op, dat hij in stede van ouze pertinente vragen te beantwoorden, met de meest ongegroude insinuation daaromheen draait. Een staaltje, daarvan is vooral deze volzin „Ik beklaag het L. D., dal willens en wetens blind is voor gegronde aanmerkingen, en dat, om wellicht een plasdankje bij liet gemeentebestuur te be halen, protest aanteekent tegen wat wij eene slechte illuminatie en een zuinig fakkellicht heb- beu genoemd 1" Het mankeert er nog slechts aan dat die „on benevelde" en „scherpziende" correspondent op het „lumineuze" denkbeeld ware gekomen, dat wij zouden omgekocht zijn door het gemeente bestuur Die correspondent moge ons „curieus" noemen, hij mag waarlijk wel onder een stolp worden gezet. Wij dachten overigens dat wij wel eens hadden doen zien, dat het ons niet om plasdankjes van gemeentewege te doen is! Het is met bijzondere ingenomenheid, dat wij de volgende circulaire helpen verspreiden. Reeds vroeger deelden wij mede, dat dit plan werd voor bereid. Moge de deelneming van het publiek de commissie spoedig in staat stellen, om, hier een inrichting in het leven te roepen, die op andere plaatsen reeds zoo bijzonder gunstig werkt. Geëerde Stadgenooten! Allerwegen is de aandacht gevestigd op Volks keukens. Niemand, wien het lot der arbeiders klasse ter harte gaat en die weet met welke gebrekkige voeding velen zich moeten tevreden stellen, kan daarbij onverschillig blijven. Verbe tering der volksvoeding is voor den gezondheids toestand van het algemeen, maar vooral van den arbeidersstand, van het eerste en hoogste belang. De veelvuldige pogingen tot verstandelijke en ze delijke volksontwikkeling, die wij hoog waardee- l ren, lijden maar al te dikwijls schipbreuk, waar gezonde voeding ontbreekt. Aan opvoeding moet voediug voorafgaan. Een goed ingerichte volkskeuken kan op de hoedanigheid der volksvoeding grooten invloed oefenen. Daarom wenschen wij ook hier het voor beeld van onderscheiden andere steden zoowel binnen als buiten het Vaderland te volgen en eene Volkskeuken op te richten. Die volkskeuken moet zoo worden ingericht, dat zij op den duur hare eigene kosten kan dek ken. Het gezonde eergevoel van den vrijen ar beidsman laat niet toe, dat hij zijn middagmaal voor een deel aan milddadigheid zou verschuldigd zijn. Als inrichting van liefdadigheid zou de volks keuken geene toekomst hebben. Het spreekt van zelf, dat de prijzen der af te leveren portiën derhalve moeten worden gere geld naar den prijs der levensmiddelen en van het debiet. De vaststelling van de prijzen der af te leveren portiën moet dus door het bestuur naar gelang der omstandigheden plaats hebben. Voor onze stad achten wij een lagen prijs bij zonder wenschelijk. Met het oog daarop maakten wij onze berekening, om bij genoegzaam debiet den prijs voor elke portie, zoo dit slechts eenigs- zins mogelijk is, bij af haling niet hooger te stellen dan 8 cent, met eene kleine verhooging bij ver bruik in het lokaal. Deze prijs is belangrijk lager, dan in andere steden wordt betaald. Men zal dien zeker zeer gering achten, indien men in aanmerking neemt, dat daarvoor bij afwisseling behoorlijke portiën zullen worden verstrekt van vleeschsoep, erwten soep, boonen, erwten, hutspot, gort, rijst enz., alles toebereid met eene matige hoeveelheid vleesch, spek of vet. Wij stellen ons voor, dat de Volkskeuken, op deze wijze ingericht, op tweeërlei wijze nuttig werken kan. In de eerste plaats biedt zij den werkman groote voordeelen aan, omdat zij door aanschaffing eu bereiding in het groot goede en gezonde levensmiddelen kan afleveren voor lager prijs, dan elk persoon of gezin afzonderlijk zich die verschaffen kan. In de tweede plaats leert zij den arbeidersstand proefondervindelijk met gezonde toereikende voe ding kennis maken. De arbeider zal er door wor den geleid, om met nalating van nuttelooze uit gaven naar de bevrediging van werkelijke nood zakelijke behoeften van hem en zijn gezin te streven. Daartoe wenschen wij te geraken door de op richting eener naamlooze Vennootschap, die zich ten doel zal stellen, om de voor gezond en krach tig leven noodige voeding voor den laagst moge lijken prijs beschikbaar te stellen en die uit de opbrengst eene matige rente aan de aaudeelhouders zal uitkeeren. Om dit op solide wijze te bcginneu, is een kapitaal van f 6000 noodig. Dat maatschappe lijk kapitaal stellen wij voor, bijeen te brengen in aaudeelen van f 50. De overige voorwaar den der Vennootschap zullen door eene commis sie, daarvoor te beuoemen op eene zoodra moge lijk te houden vergadering der inschrijvers, opge maakt en aan de goedkeuring der deelnemers onderworpen worden. Elk, die warm belang stelt in het lot der ar beidende klasse te Leiden, wordt dringend uitge- noodigd, onze pogingen te willen ondersteunen, door naar zijn vermogen voor een of meer aan- deelen in te schrijven. Mr. J. T. Buys, Mr. C. Cock, Mr. F. B. Coninck Liefsting, P. L. C. Driessen, J. W. Filippo, P. J. De Fremery, W. F. Van Hartrop, J. Van Heu- kelom Jr., P. G. Houthuyzen, J. L. P. Van der Kaay, J. Van Lith, Mr. Samuel Le Poole, Mr. C. W. J. J. Pape, J. C. Rijk, D. A. Schretlen, J. Scheltema en F. A. Verster. Naar wij vernemen, heeft het bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde be sloten, dat de maaltijd, waaraan de heeren leden zich zouden vereenigen op Donderdag e.k. naaf loop van de jaarlijksche vergadering, niet zal doorgaan. Daar de contra-partij op dien dag zal worden gegeven, was men daartoe genoopt, ter wijl door introductie de leden, die buiten Leiden wonen, aan deze niet jaarlijksche feestvreugde zullen kunnen deelnemen. Op heden is door den heer J. A. Zuur alhier, namens bestuurderen van de Stoomboot-Maat schappij de Volharding, aan den edclachtbaren heer Van Dam, burgemeester van Bodegraven, een schrijven gericht dat de. opbrengst van de reis naar Bodegraven op 11. Zondag ten voordeele van de noodlijdenden door den brand aldaar, op gebracht heeft f 52 en die som ter zijner beschik king ligt. Burgemeester en Wethouders alhier gezien de adressen van: a. Willem Bernardus Antouius Van Hartevelt, melkverkooper, wonende binnen deze gemeente, waarbij hij verzoekt om in het achter ste gedeelte van zijn huis in de Grocucstceg, ge- teekend wijk VIII n°. 442, een gemetseld fournuis te mogen doen plaatsen; en b. Cornelis Van Haas teren, melkverkooper, wonende alhier, om ver gunning tot het houden en mesten van varkens in het perceel in de Langestraat, wijk VIII n°. 725 doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars en bewoners van de naastbijgelegene en belen dende panden, ten opzichte der informatiën de commodo et incommodo, door Burgemeester en Wet houders zal worden gevaceerd op het Raadhuis dezer gemeente, op Donderdag den 16den Juni e.k., 's voormiddags te elf uren. Burgemeester en Wethouders alhier herinneren hen, die zich in den loop der zes eersle maanden van het jaar in deze gemeente zijn komen vesti-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1