i\°. 3164. Dinsdag A°. 1870. 7 Juni. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenf 3.00. Franco per post...3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTKNTIKN. Voor iederen regel. .70.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 4 Juni. Gisterenavond na afloop van het Muziekfeest vereenigden de meesten van hen, die op eenige wijze een werkzaam aaDdeel aan de uitvoerin gen hadden gehad, zich op de Buiten-Sociëteit Amicitiae, welke daartoe door HH. commissaris sen bereidwillig was afgestaan. Een gulle ont vangst was aldaar door de zorg der feestcom missie aan alle genoodigden bereid, en nadat die commissie door het bestuur der Sociëteit zeer heusch was ontvangen, werd het praesidium voor dien avond opgenomen door Dr. Van Praag, voorzitter der Leidsche Zangvereeniging. Het was een schitterende avond, en voor de harmonie der muziek trad thans de harmonie van het gezellig en vriendschappelijk samenzijn in de plaats. Bacchus kreeg zijne rechten, nadat de Muzen haar aandeel hadden gehad, en werkte krachtig mede om allen opgewekt te stemmen. De muziek van het 4de regiment klonk uit den tuin en deed haar best om die opgewekte stemming nog te verhoogen. De gevolgen bleven niet uit en menige hartelijke heildronk wekte de geestdrift der aanwezigen. Niemand werd vergeten: de directeur Wetrens, de Duitsche solisten, in het bij zonder nog de t weeliebens wiirdige Sangerinnen, de bekende Leidsche sopraan-soliste Mej. Delièvre, de vertegenwoordigers der Nederlandsche toonkunst Mevr. Offermans en Richard Hol, de zangers in het dubbel-kwartet,de leden van het koor (niet het minst de dames, van welke enkele aanwezig waren), de leden van het orkest, de feestcommissie, de president, de commissarissen van orde, de stu denten en hun Seuipre Crescendo, allen waren er van overtuigd, dat de woorden welke, tot hen werden gericht, niet uit ijdele beleefdheid, maar uit welgemeende sympathie voortkwamen. Doch de Muzen waren niet voor Bacchus op de vlucht gegaan, zij waren gebleven. De Haag- sche zangers uit het koor verrasten de aanwe zigen met een keurig vierstemmig lied en daarna werd een wegslepend kwartet gezongen door twee hunner met de zoo gevierde heeren Gunz en Hill, terwijl de laatste eindelijk nog een solo ten beste gaf. De beide Frauleins zouden ook gaarne haar heerlijke stemmen nog eens hebben doen hooren, doch men kent de werking der Holland- sche' sigaren; daarom verzochten zij Dr. Van Praag, om namens haar aan de aanwezigen te verklaren, dat zij van deze eerste kennismaking met Holland een goede herinnering zouden be waren. Men bleef genoeglijk bijeen, men bleef lang bijeen. De morgenzon bescheen de feestvierenden, doch verdreef ze niet. Eindelijk kwam de finale en ieder was er van overtuigd dat het muziek feest uitstekend besloten was. Op een van onze grijze grachten leefde in stille afzondering een tachtigjarige grijsaard. Wie dien eenvoudigen burger nog voor korten tijd iederen middag geregeld een wandeling zag maken, was het wellicht onbekend op welk een eervol verleden Leidsclx Muziekfeest. die grijsaard mocht bogen. Met recht kon men van hem zeggen hij: rustte op zijn lauweren. Die man ontviel heden aan zijn vele vrienden en kennissen, die zijn beschaafden en aangenamen omgang in zoo hooge mate op prijs stelden. Wij bedoelen den heer E. Davidson, wiens naam onder de Nederlandsche schilders steeds met on derscheiding genoemd werd. Hoewel hij het pen seel reeds sedert gernimen tijd niet meer han teerde, zijn er toch weinig verzamelingen van oudere dagteekening die niet met sieraden van dien begaafden kunstschilder prijken. Vooral als genre schilder heeft hij zich een welverdienden naam verworven maar ook menig portret getuigde van zijn talent. De man ontsliep zacht en kalm en zal gewis bij zijn vele vereerders in een gezegend aanden ken blijven. Gisterenuamiddag te halfvijf geraakte een ze venjarig knaapje al spelende in de Heerengracht. Hoewel er verschillende personen op den wal stonden, scheen het dat niemand zich te water durfde te begeven om pogingen te doen het in levensgevaar verkeereod kind te redden. Einde lijk zou dan hulp komen opdagen: een bewoner van de Heerengracht verliet zijn huis en begaf zich te water. Die heer kon echter niet zwem men en moest zich aan den steilen kant vast houden om zelf niet het slachtoffer van zijn mensch- lievendheid te worden. Het gevolg hiervan was, dat het knaapje jammerlijk verdronk. Het lijkje werd uit het water gehaald door den schipper J. v. d. Berg. In de maand Mei zijn binnen deze gemeente geboren 131 kinderen, als 63 zoons en 68 doch ters; overleden 220 personen, als 15 mannen, 28 vrouwen, 87 zoons en 90 dochters; daarenboven als levenloos aangegeven 6, gehuwd 49 paren. De Burgemeester alhier, gezien art. 109 der algemeene politieverordening van den 24sten Oc tober 1867, waarbij de bevoegdheid wordt ver leend, om bij bijzondere gelegenheden nadere be palingen omtrent het rijden en verblijven van rijtuigen op straat te maken, bepaalt 1\ dat op Dinsdag den 7den Juni e. k., ter gelegenheid van den gecostumeerden optocht, door HH. Studenten der Leidsche Hoogeschool te houden, langs den weg, welken de optocht neemt, op dien tijd geen rijtuigen of paarden zullen mogen stilstaan, als mede dat rijtuigen of paarden, den optocht ont moetende, niet in tegenovergestelde richting zul len mogen doorrijden, maar zich naar elders moe ten verwijderen; en 2°. dat des avonds gedurende de illuminatie alleen stapvoets mag worden ge reden. Wijders noodigt hij de ingezetenen drin gend uit alle belemmeringen uit den weg te rui men, welke aan dien optocht hinderlijk zouden kunnen zijn, en tot den geregelden en ongestoor- den afloop daarvan, ieder naar zijn vermogen, mede te werken. De Burgemeester alhier brengt ter kennis van belanghebbenden, dat dagelijks, uitgezonderd Zon en feestdagen, des voormiddags tusschen 10 en 1 uur, de Paspoorten voor de miliciens dezer ge meente, behoorende tot de lichting van den jare 1865, verkrijgbaar zijn ter gemeente-secretarie, mits men zich in persoon, en voorzien van zijn zakboekje, daartoe aanmelde. Aan de zwem- en badinrichting Rhynzigt zijn gedurende deze week 467 baden genomen. Gedurende deze week zijn dagelijks in het werkhuis alhier opgenomen van ill tot 123 vol wassen personen en van 49 tot 57 kinderen. Het is ons gebleken, dat sommigen in dwaling verkeeren omtrent het doel van de Nederland sche Juritlenvereeniging. Er is volstrekt geene sprake van een congres van geleerden. De ver- eeniging wenscht alleen mede te werken tot verbetering onzer wetgeving; en zij rekent daarbij juist voornamelijk op de hulp van prac- tische rechtsgeleerden, in welken werkkring ook geplaatst. Hoe algemeener de toetreding is, hoe grooter de kans zal zijn om in het nuttig doel, dat men zich voorstelt, te slagen. Wij maken onze rechtsgeleerden nog daar opmerkzaam op, dat geene andere oproeping geschiedt dan die, welke geplaatst is in Weekbl. n°. 3261, en dat nie mand hoegenaamd eene bijzondere uitnoodiging ont vangt. (W. v. h. R.) Men wil hier weten, dat het voornemen bestaat om op het graf van Mr. JVan 's Graven weert, naast dat van den onvergetelijken Van Lennep, een gedenkteeken te plaatsen. (Arnh. Cl.) Aan de hoogeschool te Utrecht zal het admis- sie-examen op 21 Juni a. s. gehouden worden. De Wekker van heden bevat den uitslag van het voorjaars-examen 1870 in de verschillende provin ciën. De slotsom daarvan is de volgende: Gevraagde akten als: geëx. toeg. afg. Voor de vak ken van het lag. onderw. K Eransch. cv l c lEngelsch. lHoogduitsch, tx a Wiskunde, o ITeekenen. o./Landbouwk 5 I Gymnastiek. 5 VHandwerk. Hoofdonderwijzers. Hoofdonderwijzeress. Huisonderwijzers. Huisonderwijzeress. Hulponderwijzers. Hulponderwijzeress. Onderwijzers. Onderwijzeressen. Onderwijzers. Onderwijzeressen. Onderwijzers. Onderwijzeressen. Onderwijzers. Onderwijzers. Onderwijzers. Onderwijzers. Onderwijzeressen. 286 35 5 16 365 136 149 128 45 83 34 47 139 58 7 64 151 114 22 3 13 179 84 54 89 23 72 17 38 71 29 6 53 130 172 13 2 3 186 52 95 39 22 11 17 9 68 29 1 11 21 besluit van 13 Deo. 1860 Staatsbln\ 74), nopens de toelating en bevordering van attaché's bij het Ned. corps diplomatique, gewijzigd geworden, ten gevolge waarvan dat art. thans luidt als volgt „De vereischten, om tot attaché benoemd te kun nen worden, zijn: 1*. de hoedanigheid van Ne derlander; 2°. de ouderdom van ten minste 23 jaren; 3°. gedurende minstens éen jaar, op alles zins voldoende wijze, werkzaam te zijn geweest aan het depart, van Buitenl. Zaken 4°. het bezit van den graad van meester in de rechten, op eene van 's lands hoogescholen verkregen, of het bewijs van een voor de commissie, bedoeld in art 7, afgelegd voldoend examen in de vakken, daartoe aangewezen of nader aan te wijzen." Door Z. M. zijn pensioenen verleend aan E. Ten Breugel, Hervormd predikant, 675aan P. Mande, idem, f 600 en aan L.[Janssen Desser- vant f 600. Z. M. heeft aan J. Hartog op zijn verzoek eervol ontslag verleend als 2den luitenant bij de dienst doende schutterij te Zalt-Bommel, en benoemd tot 2den luitenant bij de dienstdoende schutterij te Mep- pel J. Van Veen Ezn., tbans fourrier. Z. M. heeft aan Jhr. Mr. A. De Stuers, secretaris van legatie, vergunning verleend tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder der orde van het Legioen van Eer. Z. M. heeft benoemd tot plaatsvervangend kantons rechter te Vlaardingen A. Knottenbelt, eandidaat-no- taris aldaar. In Noord-Holland werden twee onderwijzeres sen in het teekenen geëxamineerd en toegelaten. Twee vrouwelijke candidaten voor de gymnas tiek hebben zich aldaar aan het examen onder worpen, doch zijn niet geslaagd; in Friesland drie, waarvan twee akte bekomen hebben. Bij kon. besluit van 14 Mei jl. is art. 2 van het Amsterdam, 3 Juni. De adv.-generaal Jhr. Mr. C. H. Backer heeft in de terechtzitting van het prov. gerechtshof, welke heden te kwartier voor elven geopend werd, gerepliceerd op de pleitrede, gisteren door Mr. J. A. Levy als verdediger van Dr. Elders gehouden. De spreker ving zijne rede aan met de ver klaring, dat hij in zijne overtuiging door de pleit rede van den verdediger geenszins geschokt was, en ging vervolgens over tot de nadere adstructie der drie vereischten voor het misdrijf van faux. Wat dan in de eerste plaats „de verkorting der waarheid" betreft, spr. zeide er bij te blij ven, dat het O. M. slechts te bewijzen heeft, dat de heer W. op 17 Febr. niet in zoodauigen toe stand verkeerde, dat zijne onmiddellijke plaatsing in het krankzinnigengesticht noodzakelijk was. Dat nu meende spr. meer dan voldoende bewe zen te hebben, daar hij in zijn requisitoir den toestand van den heer W. gedurende een ruim tijdvak had nagegaan. Wel had de verdediger er op gewezen, dat de heer W. in het jaar 1867 slechts als genoegzaam hersteld uit het gesticht Meerenberg ontslagen was; die uitdrukking ech ter, zeide spreker, is een term der wet, waar mede men wilde zeggen, dat de heer W. tot zijne norma was teruggekeerd; en sedert dien tijd was de heer W. van die norma niet afgeweken. De zes als getuigen gehoorde deskundigen, vooral Dr. Ramaer, hadden, volgens spr., blijken gege ven van groote inconsequentie, en hunne verkla ringen hebben derhalve, z. i., weinig waarde. Zij verklaarden eenstemmig, dat men eerst na lang- De academische feesten werden dit jaar op waar dige en luisterrijke wijze met een muziekuitvoering geopend, zooals Leiden in den laatsten tijd gewoon is, om de twee jaren, binnen zijn muren te heb ben. Het vorig muziekfeest had bij allen, die het bijwoonden, te aangename herinneringen achter gelaten, als dat met door iedereen deze nieuwe uitvoering met de grootste belangstelling zoude worden tegemoet gezien. Ook ditmaal was we derom door de welwillendheid van den kerke- raad de Hooglandsche kerk ten gebruik afgestaan, en het verheven genot om een groot oratorium in zulk een gebouw te hooren is in ons land te zeldzaam, alsdat niet iedereen, die daartoe in staat is, de welkome gelegenheid zoude benutti gen, zooals dan ook uit de aanwezigheid van het talrijk publiek bleek, waaronder wij met genoe gen eenige onzer meest bekende toonkunstenaren, als Richard Hol, Frans Coenen, Bastiaans, 't Hooft, Boers, Nicolaï, Klerk, Offermans-Van Hove en anderen opmerkten. Op den eersten dag werd Mendelsohn's Elias ten gehoore gebracht, een werk, dat voor eenige jaren eveneens hier ter stede was uitgevoerd en dus voor het beschaafd publiek geen onbekende was. De vele schoonheden, die een toongedicht van zulk een omvang en gehalte bezit, kunnen alleen door een nadere kennismaking worden op gemerkt en gewaardeerd, zoodat directeur en feest commissie onzen dank verdienen, dat zij dit ora torium op het programma hebben geplaatst. De ruimte, waarover wij beschikken kunnen, noopt ons onze beschouwingen tot een vluchtig verslag te beperken, terwijl wij de uitvoerige beoordeeling aan de bepaalde deskundigen en de muziekale tijdschriften moeten overlaten. Wij zullen ons dus daartoe moeten bepalen om het voor naamste aan te stippen, en dan behoort in de eerste plaats met dankbaarheid vermeld te worden dat de koren, die uit den aard der zaak, bij groote muziekuitvoeringen, het hoofdelement uitmaken, dank zij de volharding en bekwaamheid van den directeur Wetrens, uitstekend geoefend waren, zoodat zij in kracht, zekerheid en ensemble niets te wenschen overig lieten, terwijl het orchest zich met eere van zijn taak kweet. Het geheel maakte op ons den indruk dat de sopranen het beste en de bassen het zwakst vertegenwoordigd waren, zonder te willen beslissen of dit aan een betere samenstel ling of aan de meerdere of mindere talrijkheid van het personeel moet geweten worden. Onder de so listen merkten wij met genoegen twee oude beken den op, Carl Hill en Dr. Gunz, terwijl de beide zan geressen, die, zooverre wij weten, nog nimmer in ons vaderland waren opgetreden, het aantrek kelijke der nieuwheid hadden. Wij gelooven Carl Hill geen grooter lofspraak te kunnen geven dan de verklaring, dat de zware en omvangrijke bas partij, die, als vertegenvvoordiger^der hoofdper soon, het natuurlijk middelpunt vormt, door hem op waardige wijze vervuld werd. Alleen een volleerd kunstenaar kan zoodanig in den geest van deze schepping doordringen en de technische moeilijkheden overwinnen, als Hill getoond heeft dit te kunnen. Wij herinneren o. a. den gloed en virtuositeit, waarmede hij de schoone aria uit de eerste afdeeling: „1st nicht des Herrn Wort wie ein Feuer" enz. zong en het diep gevoel, waarmede hij de aandoenlijke klacht uit de tweede afdeeling „est ist genug" voordroeg. .Mejufvrouw WeckerliD, die, bij ontstentenis van mevrouw Bellingrath-Wagner, de sopraanpartij vervulde, kan zich op eene zeer schoone en aangename stem beroemen, die, bij verdere ontwikkeling, met recht de schoone verwachtingen rechtvaardigt, welke omtrent haar talent gekoesterd worden. Werd het groote en moeilijke aria: „höreIsraël" waarmede de tweede afdeeliDg geopend wordt, door haar niet met die virtuositeit gezongen, als wel eeDS bij vroegere gelegenheid gehoord werd, zoo werd daarentegen de partij van den „Knabe", op het einde der eerste afdeeling, door haar op zulk een fijne en beschaafde wijze voor gedragen, dat zij aller sympathie verwierf. Hoewel de tenor en alt in dit oratorium een betrekkelijk ondergeschikte rol te vervullen hebben, heeft Dr. Gunz zich toch door zijn voortreffelijke voor dracht van het schoone aria uit het begin der eerste afdeeling: „so ihr mich von ganzen Herzen suchet" zijn ouden roem schitterend gehandhaafd, terwijl.de schoone stem vaD mejufvrouw Asmann prachtig uitkwam in dat schoone oogenblik, waarin zij, na het hevige verdelgingslied, aan Elias zach tere gemoedsaandoeningen uitdrukking geeft en vooral in dat heerlijk tooneel waar zij, als als zijn goede „engel" den mismoedigen en wreveligen profeet met de woorden„sei stille denn Herrn" tot kalme (onderwerping aan maant. Ten slotte verdienen de verdienstelijke dillettanten, die de dubbel-quartetten vervulden, onder wie wij met genoegen oude bekenden ont moetten, een woord van dank voor de verdien stelijke wijze, waarop zij huune partij zongen. Het programma van den tweeden dag, dat uit verschillende nummers was samengesteld en dus in dat opzicht voor het groote publiek meerder afwisseling aanbood, werd op waardige wijze met Haendel's „Gaecilfa-ode" geopend, een beroemd werk, dat voor het eerst in ons land werd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1