i\o. 3143. Donderdag A». 1870. 12 Mei. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afronderlijke Nommers0.05. Dezs Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter* naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden, 11 Mei. HET ADRES VAN DEN SENAAT DER LE1DSCHE 1100GESCH00L OVER DE VOORGESTELDE WET OP HET H00GER ONDERWIJS. De Senaat van de Hoogeschool alhier heefteen adres aan de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal gezonden, inhoudende de bedenkingen, die tegen het ontwerp van wet tot regeling van het Hooger Onderwijs bij hem zijn opgerezen. In de eerste plaats behandelt de Senaat de bepalingen omtrent de examens, waarin blijk baar het zwaartepunt van het ontwerp is ge legen. Volgens art. 1 van het ontwerp heeft de uni versiteit een tweeledig doelzij is bestemd om het aankomend geslacht op te leiden tot zelfstan dige beoefening der wetenschap en het te vor men tot maatschappelijke betrekkingen; in de tweede plaats is zij geroepen om de wetenschap zelve verder te brengen en ons Vaderland aan haren vooruitgang te doen mede werken. Dat nu dit doel door deze wet zal bereikt worden acht de Senaat zeer twijfelachtig. En wel vooral om de bepalingen betreffende de examens. Voor het tegenwoordige doctoraat bij de vijf faculteiten zal een meesterschap in velerlei vakken van wetenschappen in de plaats treden. De Senaat nu acht in de eerste plaats, dat men meer afdoende argumenten voor deze gewichtige omkeering in de bestaande orde van zaken had mogen verwachten, dan „dat zich sedert lang vele stemmen hebben doen hooren tegen het afnemen der examina door de faculteiten". Hij beweert niet dat de academische examens tegenwoordig volmaakt zijn, en dat er, wat betreft de regeling van den tijd, den duur en de inrichting dier examens geen hervormingen in te brengen zijn, maar naar zijn oordeel zijn toch de academische examens boven staats-examens te verkiezen. En wel om deze twee redenen, die wij, daar ze het belangrijkste beginsel van de geheele wet betref fen, onveranderd uit het adres overnemen „1°. Eensdeels sluiten, bij academische examens, deze zich onmiddellijk aan bij het academisch onderwijs. Dit is wenschelijk, omdat de studiën en het onderwijs zich enkel moeten richten naar de eischen van de wetenschap en der weten schappelijke methode, en de examens zoo goed mogelijk moeten constateeren, dat de student met goed gevolg in die richting werkzaam is geweest. Elke vooruitgang in de wetenschap en in de wetenschappelijke methode moet zijn invloed uit oefenen op het onderwijs en langs dien weg ook op de examens. Het is onmogelijk, dat, omgekeerd, examens afgescheiden van het onderwijs, dien gestadigen levenwekkeuden invloed op het onder wijs en de studiën oefenen. „Onderwijs gegeven en examens afgenomen door wetenschappelijke mannen zullen wel beide eene uitdrukking zijn van den geest en den toestand der wetenschap. Maar de examens zullen altijd de minst volkomen uitdrukking van beide zijn, zoodat, indien men het academisch onderwijs af hankelijk maakt van examens daarbuiten, in plaats van, omgekeerd, de examens het onderwijs te laten volgen, men in elk geval het minder volkomene tot richtsnoer stelt van het meer vol- komene. „Worden wetenschappelijke examens opgedra gen aan personen, die, in louter maatschappelijke betrekkingen werkzaam, niet meer de gelegen heid hebben hunne studiën gelijken tred te doen houden met den voortgang der wetenschap, dan zullen die examens haast onvermijdelijk een be lemmerenden en neerdrukkenden invloed op het Hooger Onderwijs oefenen. „Mochten er buiten de hoogeschool intellectueele krachten voorhanden zijn, van wier medewer king bij het afnemen van examens men eene verheffing van het peil der studiën zou verwach ten, dan wijst zulks op een fout, die behoort te worden hersteld, niet echter door aan zoodanige personen het examen op te dragen, maar door hen aan de hoogeschool te verbinden voor het onderwijs. „Het kan nuttig en zelfs noodzakelijk zijn, dat de staat, wanneer hij voor de practische bekwaam heid tot het uitoefenen van een staatsambt of van zekere maatschappelijke beroepen geen of geen voldoenden waarborg vindt in den academischen graad, zich van die bekwaamheid door een op zettelijk examen vergewist. Maar voor een zui ver wetenschappelijk onderzoek schijnen de door den staat zeiven benoemde hoogleeraren aange wezen te zijn, al ware het ook alleen om deze reden, dat het voor mannen, die hun tijd en krachten geheel aan de waarneming hunner maatschappelijke betrekkingen moeten wijden, hoe kundig en ervaren zij anders ook zijn mogen, onmogelijk is, om de wetenschap in haren voort gang steeds op den voet te volgen, en zij alzoo gevaar loopen, zich bij hun onderzoek op een verouderd en door de beoefenaren der weten schap verlaten standpunt te plaatsen. i/2'. Op de studiën zullen staatsexamens bij com- missiën, die telken jare opnieuw worden be noemd, al zijn zij anders ook goed samengesteld, altoos een slechten invloed oefenen. Onbekend met de eischen en de opvatting van eene hem te voren geheel onbekende commissie, zal de stu dent trachten, gelijk men 't noemt, zooveel mo gelijk van alle markten thuis te zijn, en een zoo groot mogelijk aantal feiten in 't geheugen te prenten, waarnaar hij meent dat hem zal kun nen worden gevraagd. De degelijke student zal er in het gunstigste geval naast zijn grondige methodische studie een uitgebreide examenrepe titie op na houdende minder degelijke of intel lectueel ontwikkelde zal zich tot de laatste alleen bepalen. Bij de beoefening van een Vak, op het examen-programma vermeld, zal de vraag, hoe het onderzoek naar de daarin verworven be kwaamheid zal zijn ingericht, op den voorgrond staan. Eigen zelfstandige studie zal op den ach tergrond geraken. Vakken, die niet op het pro gramma voorkomen, zullen worden verwaarloosd, zij het ook, dat zij uit het oogpunt der weten schap den onmisbaren grondslag van al de overige uitmaken. Haar dezen zelfden maatstaf zullen de hoogleeraren en hunne lessen worden geme ten. Het hoogst zullen worden gewaardeerd, niet de colleges, die door degelijkheid en wetenschap pelijke methode uitmunten, maar die het meest zich naar de eischen van het examen richten en op de voorbereiding van den student daartoe aan gelegd zijn. Het universitair onderwijs zal zelfs in het oog van de jongelieden, die naar het mees terschap dingen, overtollig worden, voor zoover het niet tot oefening in laboratoria en gasthuizen on misbaar is. Repetitoren, hetzij in de academie stad, hetzij elders gevestigd, zullen veel beter in staat zijn om hen voor het examen klaar te ma ken, dan de hoogleeraren, wien het onmogelijk zal zijn, hun onderwijs overeenkomstig het pro gramma van zulk een examen in te richten. Wèl vertrouwt de Senaat, dat de wetenschap, in weer wil van den dwang der examens, aan de Neder- landsche Hoogescholen bij voortduring door en kelen vrij zal worden beoefend. Doch dit zal dan geschieden ten spijt van de bepalingen der wet, dus ook in mindere mate dan bij eene andere regeling met billijkheid zou mogen worden ver wacht. Dat de daling van het peil der universi taire studiën ten slotte de maatschappij zelve, in hare hoogste belangen en waarachtige ontwik keling, benadeelt, zal wel geen betoog behoeven." De gebreken die Staatsexamens aankleven, heb ben echter in de thans voorgedragen wet nog een grooter kwaadhet geheele onderwijs is aan de Staatsexamens ondergeschikt en dienstbaar gemaakt. De examens nu worden afhankelijk ge maakt van zekere practische behoeften der maat schappij, en het onderwijs wordt wederom af hankelijk gemaakt van die examens. Daardoor verliest het onderwijs een zelfstandig bestaan: geoefende specialiteiten voor allerlei betrekkingen zal de hoogeschool oplevereu, maar juist niet de eenige vrucht, die men van haar moet eischen, den breed ontwikkelden, echt weteuschappelijken nian; en alleen door dezen valschen grondslag is het mogelijk geworden dat. in eene wet op het hooger onderwijs alle wijsgeerige studiën met volkomen stilzwijgen worden voorbijgegaan. De senaat acht zich geroepen dit stelsel met kracht te bestrijden. En tegenover den grondslag vaD het ontwerp stelt hij deze beginselen, waar van, naar hij meent, eene wet op het hooger onderwijs moet uitgaan „Bepaling van de vakken van wetenschap, die gebiedend tot den kring van het universitair onderricht gebracht worden, in zoo ruimen om vang, dat de Hoogeschool een brandpunt zij van kennis, waar de edelste krachten der natie hare vrije ontwikkeling in elke richting vinden kunnen. „Machtiging en aansporing aan de Regeeriug om dezen kring uit te breiden zoodra de voort gang der wetenschap het eischt of zoo dikwijls zich eene gelegenheid opdoet om een bijzonder vak op uitstekende wijze te doen vertegenwoor digen. „Vrije toegang tot de Hoogeschool voor een iege lijk, die van de hulpmiddelen, welke zij aanbiedt, gebruik wil maken tot vermeerdering zijner kennis. „Waarborgen, dat de jongelieden die haar komen bezoeken om eenen wetenschappelijken graad te verwerven, behoorlijk voorbereid zijn om den geregelden gang van het Hooger Onderwijs met vrucht te kunnen volgen. „Erkenning van het recht der Hoogeschool om aan hare kweekelingen, die het onderwijs met vrucht hebben genoten, en ook aan hen, die zich in dezelfde richting elders gevormd hebben, eenen doctoralen graad toe te kennen, met aanwijzing in de wet van de voorwaarden, die voor het ver werven van zulken graad gesteld moeten worden. „Voor het overige bepale de staat, zoo dikwerf de academische graad hem toeschijnt geene ge noegzame waarborgen voor praktische bekwaam heid op te leveren, in zijne bijzondere wetten en verordeningen, aan welke eischen de candidaat voor deze of gene staatsbetrekking, voor dit of dat maatschappelijk beroep, zal hebben te voldoen." De Senaat gaat daarna over tot de behande ling der artikelen van het ontwerp. Wat de gymnasia en progymnasia aangaat, be treffen de opmerkingen vooral enkele vakken, die de Senaat wil gewijzigd hebben; voorts de inrichting der progymnasia, die z. i. zoo moet zijn, dat hare drie of vier klassen overeenstem men met de gelijke lagere klassen van de gym nasia den gymnasialen cursus, die wel zeven jaren mag duren, terwijl hij dus de laatste al. van art 5, die de mogelijkheid opent om die tot 5 of zelfs tot I jaren in te krimpen, afkeurt. Voor hen die zich op de studie der rechten en staatswetenschappen toeleggen, acht de Senaat de vakken q en r (gronden van gemeente-, provin ciale- en staatsinrichting van Nederland, en be ginselen der staathuishoudkunde) overbodig; later zal hun de weg openstaan om in deze vakken grondig onderwijs te ontvangen; om dezelfde re denen moeten voor de theologanten de Griek- sche en Romeinsche oudheden vervallen. Bij de veelheid der vakken acht de Senaat met den ontwerper der wet, splitsing der vakken voor het eind-examen van het gymnasium noodzakelijk. Alleen wil hij voor de aanstaande juristen, theo loganten en literatoren, de wiskunde, en voor de aanstaande medici, het Grieksch bij de vakken van het examen voegen. Wat de bepalingen betreffende de Hoogescholen aangaat, zoo keurt de Senaat de invoering van het stelsel van Semesters goed, maar tegen den slotzin van het art. 30„elke les wordt in den regel vier malen 's weeks gegeven", heeft hij ernstig bezwaar. Dit voorschrift riekt wat ai te veel naar de zucht om te reglementeeren, en legt de professoren aan banden, terwijl er juist vakken zijn, voor welke éen of twee uren 's weeks voldoende zijn, andere die vijf of zes uren 's weeks eischen. De Senaat betuigt zijn ingenomenheid met de bepaling dat jaarlijks eene som van f 3000 door het Rijk beschikbaar gesteld wordt om de weten schappelijke opleiding van verdienstelijke jonge lingen door reizen te voltooien. De verplichte bekendmaking van de voordracht der curatoren, voor de benoeming van professoren en van de redenen waarmede de voordracht is omkleed schijnt den Senaat zeer onraadzaam. Openbare disenssiën over de wetenschappelijke verdiensten van dezen of geneo, zijn voor de be trokkene personen kwetsend en bevorderen het algemeen belang niet; en de curatoren zouden uit vrees om ze uit te lokken, den minister wellicht minder volledig inlichten. Om de hoogleeraars in de rechtswetenschap het geven van rechtsgeleerde adviezen niet te verbie den, acht de Senaat het wenschelijk om het 2de lid van art. 47 aldus te lezen: „Het uitoefenen der rechtspraktijk bij eenig rechterlijk college is aan hoogleeraren niet geoorloofd." Met het beginsel van het optreden van privaat docenten kan de Senaat zich wel vereenigen, doch eene vergunning van curatoren om de les sen op de Series te mogen aankondigen, is z. i. noodig. De benoeming van specialiteiten tot lectoren in onderdeelen van een bijzonder vak kan in sommige gevallen wenschelijk zijn; alleen ver langt de Senaat waarborgen bij de wet, dat van deze vergunning geen gebruik wordt gemaakt om de aanstelling van een hoogleeraar óf te ver schuiven óf geheel achterwege te doen blijven. Met het oog op de verdeeling van het acade miejaar in semesters meent de Senaat, dat de contributie van ƒ150 den studenten voor het ge heele jaar den toegaDg tot de lessen van al de Nederlandsche Rijks hoogescholen moest ver- leenen. Over de voorwaarden van toelating tot de academische lessen verschilt de Senaat, gelijk men reeds uit de door hem gestelde algemeene beginselen heeft kunnen zien, principieel van de zienswijze der regeering. De senaat acht het volstrekt noodzakelijk dat diegenen voor wie het academisch ouderwijs in de eerste plaats bestemd is, niet van de noodige voorbereiding om het te ontvangen, verstoken ziju. „Dit is ook geheel in den geest van het Ontwerp, dat in artikel 9 een eindexamen bij 't verlaten van 't gymnasium verordent en ook aan hen, die elders onderwijs genoten hebben, vergunt dit examen af te leggen. Zulk een eindexamen tocli heeft geen beteekenis dan als adinissie-examen tot de Hoogeschool. En dit is ook het stelsel, dat de Senaat in art. 5658 gehandhaafd en bekrach tigd wenscht te zien. Hij verlangt dit, omdat hij wil dat het hooger onderwijs ook voor hen die het komen ontvangen eene ernstige zaak zij; omdat hij zooveel mogelijk wil verhoeden, dat de Hoogeschool de verzamelplaats worde van een aantal onrijpe en onkundige jongelieden, wier hoofddoel is, niet te studeeren maar het studen tenleven. Vooral acht de Senaat deze beperking wenschelijk om de drie volgende redenen1°. om steun te geven aan den geregelden en vasten gang van het gymnasiaal onderwijs, dat groote schade lijdt (zooals de ervaring leert) wanneer de jongelieden zich haasten naar de academie te vertrekken vóór zij de leercursus op het gym nasium hebben afgeloopen2". om te waken, dat het lage peil van ontwikkeling van de meerder heid der hoorders de hoogleeraren niet tegen wil en dank noodzake ook het peil van hun onder wijs lager en lager te stellen; 3". omdat de vor ming van echt wetenschappelijke mannen, welke de Senaat als de voorname roeping der Univer siteit aanmerkt, ondenkbaar is, wanneer de grond slagen daartoe niet gelegd zijn door een dege lijke en volledige voorbereiding. „Zullen nu deze beginselen in de wet werkelijk wortel vatten, dan zal het noodig zijn, de artike len waarover hier gehandeld wordt, namelijk art. 56 en 58 in dezer voege te wijzigen „Art. 66. Tot de inschrijving gaat de Rector Magnificus over nadat hem gebleken is, dat hij die zich aanmeldt, het getuigschrift vermeldt in art. 9 dezer Wet heeft verworven en de voor het volgen der lessen aan de Hoogeschool verschuldigde gel den heeft betaald. „Art. 58. Zij, die, zonder het oogmerk om een aca demischen graad te verwerven, slechts enkele lessen van hoogleeraren wenschen te volgen, zijn niet gehouden lot de overlegging van in art. 56 bedoelde getuigschrift en betalen voor iedere les.(enz. als in het Ontwerp)." Wat de examens betreft, geeft de Senaat de volgende algemeene regels aan: „Elk academisch examen wordt afgenomen door eene commissie, door den Senaat uit zijn midden te benoemen, tenzij de wetgever de voorkeur mocht geven aan het behoud van faculteiten. „De examens zijn publiek en worden tweemaal 24 uren te voren aangekondigd. „Ook de verdediging van het proefschrift ge schiedt in het openbaar. Het proefschrift zelf wordt 14 dagen te voren rondgezonden en open lijk verkrijgbaar gesteld. Bij de beoordeeling van dit proefschrift en van de verdediging hebben alle leden des Senaats stem. „De uitspraak over het afgelegd examen en de verdediging van het proefschrift geschiedt bij vol strekte meerderheid van stemmen. Is er staking van stemmen, dan geldt dit voor afwijzing. „Toekenning van bijzonderen lof (het tegen woordige stelsel van drie graden hij de toelating) wordt door den Senaat niet raadzaam geleurd. „Den afgewezene wordt eeu tijd bepaald ten langste van éen jaar binnen welke hij zich niet opnieuw tot het ondergaan van hetzelfde examen aan dezelfde Hoogeschool mag aan melden. „De examens worden alleen aan het begin en het eind van een semester afgenomen. Voor de verdediging van het proefschrift kan men zich ook op andere tijdstippen aanmelden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1