N°. 3134,
Maandag
A°. 1870.
2 Mei.
LEIMCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per postm 3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DIER ADVKRTKNTIKN.
Voor iederen regel0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 30 April.
DE OPHEFFING VAN DE RECHTBANK
TE LEIDEN.
II.
Naar het ons voorkomt heeft de minister bij
het ontwerpen van het thans ingediend ontwerp
de Rechterlijke Indeeling getracht de in 1862,
llijkens het Voorloopig Verslag, geopperde bezwa-
ed te ontwijken, en daardoor niet alleen aan
lezen in 't algemeen een veel te groote waarde
'toegekend, maar ook de geheel veranderde toe
standen niet in aanmerking genomen.
De bezwaren, hierbij ontwikkeld, golden toch
looral de gebrekkige middelen van communica
tie. Men erkende dat ja, wat 't aantal jaarlijks
behandelde zaken betrof, deze of gene rechtbank
Sn de eerste plaats behoorde opgeheven te wor
pen, maar men wees op 't gebrek aan gemeen
schap met de plaats, waar de naaste rechtbank
fvas gelegen.
Maar hoe zijn de toestanden sinds 1862 niet
[veranderd
Het waren toen nog de Hollandsche en de
(Rijnspoorweg die de eer van de stoom in ons
land ophielden, men had nog in N.-Braband wel
leen eindje spoorweg, en ook in Limburg, maar
verder had men nog niets, dan de hoop, dat de
I bij de wet van 1860 toegezegde Staatsspoorwegen
en de voor particuliere rekening ondernomen
Centraal-spoorweg eenmaal zouden tot stand
1 komen.
En het was eerst in 1863 dat zoowel deze
ïlaatste als de eerste Staatsspoorwegen, nam. die
van Breda naar Tilburg, van Harlingen naar
ILeeuwarden, en van Rozendaal naar Bergen-op-
sZoom geopend werden.
Sinds dien tijd is jaarlijks ons land met zoovele
jduizende ellen spoorweg verrijkt; plaatsen vroe-
kger op groote afstanden van elkander gelegen zijn
7'hans elkander plotseling genaderd, en tien jaren
'tijds hebben nu meer gedaan, om ons land te con-
|.centreeren, dan vroeger tien eeuvveu vermochten.
Het spreekt van zelf, dat dit alles bij dequaes-
I tie, die wij thans behandelen van grooten invloed
j moet zijn. Niet alleen sneller wordt de commu
nicatie, maar zij wordt veel zekerder dan vroe
ger. Tiel bijv. zou volgens het plan van 1862
zijn rechtbank verliezen. Volgens de gerechtelijke
Statistiek heeft de rechtbank te Tiel dan ook
een weinig omvangrijke taak noch van Nijme
gen, noch van 's-Hertogenbosch is Tiel daarbij
ver verwijderd.
Toch werden er in het Voorloopig Verslag ern
stige bezwaren tegen deze opheffing ingebracht.
Wel had de rechtbank te Tiel geen uitgebreide
werkzaamheid, wel was Tiel, volgens de kaart, niet
ver van audere plaatsen, met rechterlijke zetels
verwijderd, maar Tiel ligt tusschen twee rivie
ren; er zijn tijden van het jaar waarin Tiel en
zijne omgeving geheel geïsoleerd is; heft men
dan daar de rechtbank op, er zullen tijden zijn,
waarin de bewoners van die streek rechterlijken
bijstand geheel zullen moeten missen.
Zoo redeneerde men in 1862. Toen was die
redeneering juist; maar sinds er vaste spoorweg
bruggen gelegd zijn over Rijn en Waal isdege-
liecte toestand veranderd. Tiel is nu nooit meer
geïsoleerd.
Toch is bij deze voordracht de opheffing van
de rechtbank te Tiel niet weder voorgesteld, en
de minister van justitie verwijst, om de nood
zakelijkheid van haar behoud te betoogen, naar
liet voorloopig verslag van 1S62!
Zie hier dus een voorbeeld voor onze stelling.
Wij kunnen er meerderen aanwijzen, en bepalen
ons slechts tot het volgende. In dat voorloopig ver
slag werd gewezen op de groote nabijheid van
de rechtbanken te Arnhem, te Zutphen en te
Deventer. Voor de opheffing van elk dezer recht
banken waren argumenten aangevoerd, maar de
meest krachtige deden zich gelden voor de op
heffing van de Zutphensche. Men erkende wel dat
deze rechtbank een veel belangrijker werkkring
had, dan die van Deventer, maar men wees op
de grootere beteekenis van de Deventer markt,
om het behoud van een rechtbank aldaar te ver
dedigen. Nu zal ook volgens de tegenwoordige
voordracht Zutphen zijn rechtbank verliezen. Maar
Zutphen is thans, door de spoorwegen een cen
traal punt geworden; is dit, gevoegd bij den veel
grooteren omvang van hare werkzaamheden, niet
een genoegzame reden, om daar althans een
rechtbank te behouden?
Naar onze meeuing alzoo is het niet tegeu te
spreken, dat het tegenwoordige wetsontwerp op
de rechterlijke indeeling, dat zoo zeer afwijkt
van het in 1862 ingediende, wellicht voor de
toenmalige toestanden op enkele punten eene
verbetering zou mogen heeten, maar wegens de
groote verandering in de middelen van commu
nicatie, nu zonder reden minder aanzienlijke
rechtbanken laat bestaan, om meer gewichtige op
te heffen.
De opheffing van de Leidsche rechtbank staat
niet op zich zelve, en daarom was het van belang,
om voordat wij de argumenten, die daarvoor
worden opgegeven, onderzoeken, eerst over het
wetsontwerp in zijn geheel iets te zeggen.
Men zal zich herinneren hoe, het Ministerie
Heemskerk—Van Zuylen het aanwezen gaf aan
de zoogenaamde Algemeene Kiesvereeniging voor
Nederland, te Utrecht, en welk treurig figuur dit
lichaam maakte bij het voor altijd doodend échec
dat het leed. Men dacht het dan ook voorgoed
begraven. Wie zoo dachten hebben echter buiten
den waard gerekend. De conservatieve heeren
beginnen thans weder het hoofd boven water te
steken. Men wil echter niet weder doodgeboren
ter wereld komen en vandaar dat eene oproe
ping tot eene vergadering op den 4den Mei e. k.
in de residentie te houden, en eene aanwerving
om lid te worden voor 5 'sjaars, door het Dag
blad van Zuid-Holland wordt ondersteund door
de volgende reclame die meer gelijkenis heeft
met de woorden van iemand die voor het paar
denspel van Blanus of Hartlooper boerenbedrie-
gerijen uitkraamt, dan met een ernstig woord,
mannen waardig die aan het hoofd van bedoelde
vereeniging staan. Het bewust stuk luidt:
„De toekomst van Nederland is in duistere
wolken gehuld. Hand over hand neemt de kracht
van het radicalisme toe. Listige fortuinzoekers
loeren op den buit: met zoetvloeiende woorden
trachten zij den argeloozen burger te verschalken,
De pers wordt dagelijks meer het voertuig om
de Natie te brengen op den weg der revolutie,
van het ongeloof en van het grofste materialisme.
Stuk voor stuk worden Koningschap en Grondwet
afgebroken; stellingen, die men vóór enkele jaien
niet zou hebben durven fluisteren, worden thans
van de daken verkondigd, in raadzalen, op hoogere
en lagere scholen geprezen of toegelaten, en
weldra, spoediger dan men denkt, zal de vraag
moeten beslist worden, of in Nederland nog het
constitutioneele Koningschap der Oranje's zal
voortbestaan, of de republiek der Sans-Culottes
ten bate van enkele sluwe gelukzoekers wederom
zal ingevoerd worden. Dan zullen de versufte
„liberalen" van heden, die uit zwakheid, of lafheid
hielpen afbreken, als „slijmgasten" worden op
zijde gezet en weggejaagddan begint wederom
de strijd van man tegen man, totdat de sluwste
het wint, terwijl het Vaderland uitgekleed en
uitgemergeld den vreemde in de armen valt.
„Daar zal het heen, tenzij allen die anders
willen, zich nauw aaneen sluiten, krachtig op
treden, spreken, handelen en getuigen tegen
alles wat on-Nederlandsch, ongrondwettig, onop
recht en onstaatkundig is."
De Slaats-Courant van heden behelst onder haar
Binnenlandsche berichten:
In de Arnhemsche Courant van 15 April wordt
als ingezonden stuk, onder het opschrift Holland
sche rijksdaalders", het volgende aangetroffen
„Door een vriend opmerkzaam gemaakt, onder
zocht ik eenige rijksdaalders en vond een 15tal
kunstig doorboord; waarschijnlijk zijn, in de plaats
der daaruit gehaalde zilveren, looden ingewanden
daarvoor in de plaats gebracht.
„Wij meenen verplicht te zijn daarop opmerk
zaam te maken.
„Arnhem, 13 April 1870.
„Keppjsl Hessklink."
Door het Departement van Financiën worden
wij in staat gesteld omtrent deze zaak het na
volgende te berichten.
De justitie heeft zich gehaast den heer Keppel
Hesselink te hooren en de door hem bedoelde
muntstukken van dezen op te vragen. Drie daar
van zijn door hem aan den commissaris van politie
te Arnhem ter hand gesteld. Hij verklaarde dat
de overige waarschijnlijk door zijn zoon weder
in den handel waren gebracht. Zijn vermoeden
van vervalsching der stukken bleek te berusten
op de omstandigheid, dat in het randschrift tus
schen de woorden God tij met ons een klein ovaal
werd opgemerkt, als met een scherp werktuig
van gelijken vorm aangebracht.
Dit ovaal is echter, volgens het daaromtrent
door den waardijn van's Rijks Munt uitgebrachte
verslag, niets anders dan de indruk van een der
nokjes, welke vroeger bij het indrukken van het
randschrift, door kleine holten van gelijken vorm
in de letterblokjes, met opzet aan de nog onge
munte plaat werden aangebracht, met oogmerk
om bij het geven van den muntslag de plaats op
evenwijdigen afstand te houden van de wanden
van den muntring, en welke nokjes door de
kracht van den muntslag en den weerstand, dien
de muntring daarbij bood, weder inwaarts wer
den gedrongen. Deze „moeten" blijven meer of
minder zichtbaar, naar mate het muntstuk met
minder of meer kracht gemunt werd. „Moeten"
of indruksels van dien aard waren op sommige
zilveren speciën van Koning Lodewijk Napoleon,
op de hier geslagen gouden en zilveren Napoleon
tische stukken en op de gouden en zilveren speciën
van Koning Willem I veelal zichtbaar, ook op
de 2q,guldenstukken van Koning Willem II. Zij
zijn een eigenaardig en natuurlijk gevolg van de
fabricatie, zooals die toen plaats had. Op de thans
gemunt wordende stukken worden zij, ten ge
volge eener voor eenige jaren ingevoerde wijzi
ging in de fabricatie, niet meer aangetroffen.
Het muntcollege, dat de drie uitgeleverde rijks
daalders heeft onderzocht, heeft dan ook niet
geaarzeld deze, aan welker gewicht ook niets
bijzonders viel waar te nemen, te verklaren voor
echt en niet geschonden.
Een geestige Oldambter, die nu en dan in de
Gron. Ct. artikelen levert over sociale vraagstuk
ken, meent, dat men, in plaats van de vrouw
„zelfstandig" te maken door kennis en ontwik
keling, haar liever een man moest „bezorgen."
Om dit te vergemakkelijken, doet hij den vol
genden raad aan de hand
„Ons geheele leger, met weinig uitzonderingen
in de hoogere rangen, leeft buiten 't huwe
lijk. Nu, de miliciens mogen wel wachten met
trouwen tot hun diensttijd uit is, want. te vroege
huwelijken dat zien wij bij ons overal
bevorderen 't pauperisme. Maar daar is eene
schare van officieren, die gedwongen wordt tot
het celibaat. Als ik wat te zeggen had, zou ik
bij deze heeren het huwelijk aanmoedigen, in
plaats van belemmeren. Ik zou aan de getrouw
den meer traktement geven dan aan de onge-
trouwden en als 't noodig was daarvoor de trak
tementen der ongetrouwden een weinig in
krimpen.
Ik zou dit niet alleen een geluk achten voor
vele jonge meisjes, maar ook denken dat het de
moraliteit bevorderen zou. Bovendien kon het
huiselijk leven een middel zijn om de oorlog
zuchtigheid van sommige dier heeren wat te
temperen."
De hoogleeraar Dozy alhier is benoemd tot lid
der Koninklijke Academie van Wetenschappen
in Denemarken.
Te 8 uren hedenochtend verliet het reserve-
eskadron en depot van het eerste regiment hu
zaren, dat van Zutfen alhier in garnizoen is
gekomen, de gemeente Kamerik, alwaar het over
nacht had.
De militaire autoriteiten en die van de schut
terij waren de aankomenden een eindweegs
te gemoet gereden.
Even voor het Leiderdorpsche hek, alwaar het
muziekkorps van het 4de regiment infanterie de
binnenkomenden afwachtte, werd halt gekommau-
deerd, en traden op verzoek van den luitenant
kolonel van de huzaren J. T. Van Barneveld de
officieren aan.
Nadat zij aan den kolonel-kommandant Von
Wrangel auf Lindenberg voorgesteld waren, ver
welkomde deze hen in de garnizoensplaats, die ook
voor hem nieuw was. Hij hoopte dat het eska
dron denzelfden goeden indruk te Leiden mocht
verwerven, dien het jongst vertrokken hier had
achtergelaten en uitte de beste wenschen voor
de goede verstandhouding van de infanterie en
cavalerie.
De luitenant-kolonel Van Barneveld bedankte
voor deze vriendelijke woorden en voegde zijn
wenschen bij die van zijn wapenbroeder
Hierop werden de nieuwe officieren meer in
het bijzonder den kolonel Von Wrangel voorge
steld.
Nu ging de tocht verder naar Leiden, waar
aan de Hoogewoerdspoort de officieren van de
schutterij en de infanterie en het muziekkorps
van de dienstdoende, schutterij, zich aanslooten.
En zoo ging men onder het afwisselend uitvoe
ren van muziekstukken naar de kazerne, steeds
voorafgegaan, omringd, gevolgd en uit de gebou
wen bekeken door duizenden inwoners.
Korten tijd te voren was de 4de kompagnie
van het 3de bataljon, 4de regiment infanterie,
uit Gouda aangekomen, vergezeld door de twee
bataljons infanterie met de muziek die de kom
pagnie te gemoet waren gegaan.
Gedurende deze week zijn dagelijks in het
werkhuis alhier opgenomen van 124 tot 135 vol
wassen personen en van 51 tot 57 kinderen.
Met genoegen lazen wij het volgende in eenige
voorname Engelsche dagbladen
„Op de concerten van de onder leiding van den
heer Ella staande Musical Union te Londen, treedt
met uitstekend gevolg op de lhjarige Nederland-
sche violist-virtuoos Jan De Graan, leerling van den
beroemden Joachim; op tienjarigen leeftijd genoot
hij reeds de eer zich voor de Koninklijke familie
te 's-Gravenhage te doen hooren. Zijn spel is uit
stekend en gevoelvol, en herinnert levendig aan
dat van zijn beroemden meester.
Men schrijft ons van gisteren uit Noordwijk:
Heden vierde de vereeniging Flora van Noord-
wijk het feest van haar 12i^jarig bestaan.
Nadat de vergadering door den voorzitter, den
heer W. Hoog, met een hartelijke toespraak en
een toast op den beschermheer Z. K. H. den Prins
van Oranje was geopend, werd aan den heer W.
Hoog namens de werkende leden door den onder
voorzitter een sierlijke bloemenvaas met standaard
als souvenir aangeboden.
De avond werd verder genoeglijk doorgebracht.
Aan heilwenschen voor den bloei van Flora ont
brak het niet en zeker zullen deze wenschen door
de leden geuit wel gemeend zijn, daar de wensch
voor hun eigen welzijn daarmee ten nauwste
verbonden is.
Ziet men toch wat de vereeniging Flora gedu
rende dien tijd uitgewerkt heeft, dan moet de bloei
dier vereeniging zeer verbonden geacht worden
met den bloei der bloembollenteelt, die zoo niet
de voornaamste dan toch een der voornaamste
takken van bestaan van deze gemeente uitmaakt
en dus met haren vooruitgang in het nauwste
verband staat.
Men schrijft uit den Haag, dat de geruchten
van Kabinets-wijzigingen ongegrond zijn, dat
uiterlijk Zaterdag het wetsontwerp tot regeling
van het vestingstelsel in druk zal verschijnen,
terwijl ook spoedig dat op de legerorganisatie
zal volgen en dat de tegenwoordige officier van
justitie bij de Goesche rechtbank volmaakt on
schuldig is aan de veroordeeling der beide kin
deren. Het requisitoir is in deze zaak genomen
door den toenmaligen officier van justitie, thans
president der rechtbank. Afzetting van den te-
genwoordigen officier zou dus een grove onbil
lijkheid zijn.
Z. M. heeft goedgevonden bij het korps ingenieur»,
mineurs en sappeurs te benoementot kapitein van
de 3de klasse (naar ouderdom van rang), den laten
luitenant J. F. Klinkhamer, van het korps.
Amsterdam, 29 April. Heden heeft aan den kist
dam bij Schellingwoude de plechtigheid plaats
gehad van het leggen van den eersten 'steen der
Zuiderzeesluis door Z. M. den Koning. Het ter
rein was fraai versierd en met nationale en
oranjevlaggen in ruime mate voorzien. Onder de
aangebrachte decoratiën bevonden zich eenige
borden, ieder voorzien met een naam van een
der Ministers van Binnenlandsche Zaken, die hun
steun aan deze grootsche onderneming hadden
verleend. Op plechtige Wijze werden Z. M. de
Koning en Z. K. H. de Prins van Oranje aan
den steiger bij den kistdam door de directie der
Maatschappij en eenige ingenieurs begroet en
door een rij militairen, onder het spelen der mu
ziek, van de hoogte langs een tal van trappen
in de diepte geleid. Aldaar aangekomen, werden
de vorstelijke personen door de talrijke genoo-
digden met geestdrift begroet. De heer S. W.
Jozephus Jitta, president der Maatschappij, sprak
daar den Koning toe, en verzocht Z. M. tot het
gewichtig werk der steenlegging over te gaan.
Vooraf echter werd de oorkonde door den secre
taris, den heer P. H. Bruin, gelezen, en daarna,
behalve door Z. M. den Koning, Z. K. H. den