de Rotterdamsche rechtbank diende. De oliekoe-
poi
poi
igi
ar,
ik
kenbakster legde bij die gelegenheid een docu
ment over, dat ze noemde:
„Verdediging van mijn, Anna Elberta van Wijk."
Zij was gedagvaard wegens taster in een door
ïaar mede-redactrice van 't Rotterdamsche
Volksblad gedrukt en verspreid geschrift, ge-
iteld
Open brief aan den WelEdelen Heer, Groot
Commandeur, Geheimraad, Ridder Prioor van
Bint Joris aan den Tsel, Masiemverkman, Op-
reder voor het heil des volks, van God geroe-
jene Philipp van Roesgen von Floss."
Aan hare „verdediging van mijn", een hoogst
curieus stuk, gepubliceerd door het Zondagsblad,
mtleenen wij het volgende
nEdel Achtbare Heerenl
„Of ik daarom (de beschuldiging van huiche-
en en liegen) aangeklaagd moest worden voor
e strafregters, daar kan ik met al mijn olie-
koeken-vrouws verstand maar niet bij; ik heb
wel geleze in oude boeken, dat ze over drie en
vierhonderd jaren huigelaars en leugenaars kne-
elde, ja zelfs tot de brandstapel veroordeeld,
naar dat waren geen regters, dat waren inkwi-
erl liteurs van de kerk aangesteld omdat huigelen
etr :n liegen eene groote kerkelijke zonde is; gij
do deeren Regters kunne mij dus niets dan vrij-
preken; gij zijt niet van de kerk aangesteld, en
omdat duidelijk te doen verstaan waaruit ik dat
jut, zal ik doen zien, dat de aanklager huigeld
Is alle menschekinderen. Dat de heer officier
huigelen en liegen niet strafbaar acht volgens
de wet, mag ik opmaken, omdat zijn Edel Acht
bare geweigerd heeft, voor mij getuigen te doen
dagvaarden die bevestige zoude kunne wat
k tot bewijs zal aangeven, waarvan de koste
ran dagvaarding, door een arme oliekoekvrouw
liet betaald kan worden, en de arme tog van
'een goed regt uitgesloten zijnmaar Heere Reg-
ers, het is niet den Heer Offisier alleen die dat
zou kunne denkeuin korte woorden gezegd,
de geheelen wereld vraagt met mijwie huigeld en
iegt wel eens niet; de Paus, de heilige vader der
Roomschen, zegt, de vrijmetselarij is huigelarij
de liberalen zeggen, Rome is opgepropt met huige
laars; de ottedokse domenees roepen, wagt u
voor de huigelende modernen; en de vrijdenkers
lachgen als ze niet huigelen, als ze maar een
witte das of een kornetje, de zoogenaamde bal
gehakt, uit de kej'k zien komen. En wanneer
nu de aanklager in een herberg, onder klaare
en bittere jenever, een God staat aan te roepen
en te bidden, dan zoude de heidenen nog zeggen,
dat is een infaame huigelaar, als ze de geest-
verlamming van het Schiedamse vocht kenne. Dat
mijn geloot' Edel Achtbare Heeren.
„Een man nu, die God op die wijze aanroept,
hij zou het regt hebben, mij voor den kerkeraad-
echtbank aan te klagen, als hij nog bij een
erkeraad gehoor zou vinden, maar zijn aanklacht
iehoort niet bij den strafrechter ter beoordeeling,
ant huigelen en liegen, zijn zonde in het register
an de strafwet niet te vinden, of we gaan
eenige eeuwen terug, en dan moeten we als de
klager, niet te Rotterdam, maar te Dordrecht bij
1de Synode zijn van 1619.
„Ik zie derhalven heeren rechters uw vonnis
te gemoet, want als ik niet huichel en liegt,
dan moet ik zeggen, gij mag, gij kan, gij zal,
mijn ook niet veroordeelen, want gij zal geen
permissie aan de huichelaars en leugenaars geven,
door te straffen, die zonder nevelbedoelingen, ze
vrijmoedig openbaar maakt, en zijn medeburgers
er voor waarschuwd."
En nu zegge men nog eens dat de vrouw in
Nederland niet geëmancipeerd isl
Eenige visschersvrouwen uit het naburige Fiu-
sterwold, Zaterdag-morgen te Winschoten bij 't
scheepvaartkanaal bezig zijnde hare korven te
spoelen, ontdekten in dat vaarwater een drijvend
voorwerp; meenende een blaas met gedistillleerd
te zullen vinden, trokken ze 't naar den wal,
maar vonden het lijk van een pasgeboren kind,
gebonden in een doek aan een dikken baksteen.
Dadelijk gaven ze van dit voorval kennis aan
de justitie, die 't lijkje in beslag nam om het
door deskundigen te laten iuspecteeren.
Ziehier eene annonce, welke gisteren in een
onzer bladen voorkwam:
„Men vraagt eene vrouw. Aan elk meisje, dat
een bed bezit, eene koffiekan, eene kokketel; die
broeken en een jachtvest maken en voor de kin-
ders kan zorgen, bied ik mijne diensten aan tot
dat de dood ons van elkander scheidt."
et 1
B d
las'-l
it lij
SD '-I
.igel
ivet
Al te vrijgevig! Te Nieuwolda heeft, naar men
Ider Gron. Ct. schrijft, zekere G. S., moeder maar
Igeen echtgenoot, haar kindje aan een der leden
jvan 't burgerlijk armbestuur gezonden, „wel-
IJicht", meent de correspondent, „als belooning
Ivoor de moeite, aan dergelijke postjes verbonden
3 De man was echter niet met het geschenk ingeno-
jinen en de rijks-veldwachter heeft proces-verbaal
Ivan de zaak opgemaakt.
Men meldt uit Deventer als eene zeldzaamheid,
I dat gisteren door een visscher twee zalmen in den
■•Csel zijn gevangen, de een wegende 15 en de
[andere 12 kilo.
Het Ulrechtsch Dagblad deelt mede, dat giste
ren nacht al de kussens van de rijtuigen 1 ste
en 2de klasse van den Rijnspoorweg, die zich
op het station Arnhem bevonden, zijn stuk ge
sneden.
Heden heeft men te's-Gravenhage een aanvang
gemaakt met het maken van toebereidselen voor
de aanstaande kermis aldaar, en wel met het
opslaan van het cirque van den heer Carré op
het Plein.
BUITENLAND.
Fraukry li.
De volgende uittreksels van de artikelen van
bladen van uiteenloopende richting en kleur, stel
len in staat om na te gaan hoe de Parijsche
pers over de keizerlijke proclamatie denkt, die
wij gisteren mededeelden.
Het Journal des Débats heeft niets bijzonders
omtrent dit staatsstuk in te brengen, dat geen
nieuw licht over den huidigen staat van zaken
spreidt. Een zaak schijnt evenwel er uit te blij
ken, te weten dat de nieuwe constitutie daarin
als onveranderlijk beschouwd wordt. Nu gevoelt
het blad behoefte, te verklaren dat het hoopt dat
zij voor volmaking vatbaar is, gelijk die van 1S52
en alle andere constitutiën dit zijn, door den drang
van omstandigheden.
De Pays zegtWij hebben in den laatsten tijd bit
tere klachten genoeg doen hooren,dat wij thans wel
het recht hebben om luide onze bijzondere tevre
denheid te uiten over de proclamatie van den
Keizer.
Ja wij zijn tevreden, buitengewoon tevreden
en onze droefheid maakt plaats voor hoop.
De Keizer doet een beroep op ons vertrouwen
en verklaart zonder omwegen, dat het hier geldt
de overdracht van de kroon aan zijn zoon.
Wij klappen daarvoor in onze handen. Napoleon
alleen vervult geheel Frankrijk met zijn alouden
naam. Hij alleen staat weder voor ons, spreekt
voor onze oogen, tot onze ooren en tot ons hart.
Thans bereidt Cesar zich voor om de volksstem
te vernemen. Alles bijt hiervoor in het stof.
De maand Mei schijnt voor een en ander als
door de Voorzienigheid uitgekozen.
Het is toch op dit tijdstip van het jaar, dat de
Franken, onze voorvaderen, hunne militaire bij
eenkomsten hielden. Volgen wij hun voorbeeld
en heffen wij, gelijk de oude Franken hun nieuw
verkozen koning of veldheer op het schild rond
droegen, de twee keizers, vader en zoon, Napo
leon III en Napoleon IV, omhoog!"
De afgodendienaar die dit schrijft, is de heer,
De Cassagnac, de vriend van prins Pierre Bona
parte, de man die overal waar hij in het openbaar
verschijnt wordt uitgejouwd en die elk oogenblik
rekenschap met den degen moet geven.
De Opinion Nationale laat zich aldus uitDit
staatsstuk beantwoordt volkomen aan hetgeen
men van den Keizer kon verwachten. Hij pocht
op de verloopen achttien jaren en doet al wat
in zijn vermogen is om de noodzakelijkheid van
het plebisciet te betoogen, ten einde de door de
noodzakelijkheid voorgeschreven hervormingen op
hechte grondslagen te zetelen.
Wij, die nimmer voor den Keizer gestemd heb
ben, noch in 1848, noch in 1851, noch in 1S52, en die
bij de verkiezingen altijd op de hand waren van
de ordelijke en wettige oppositie; wij, die van
oordeel zijn dat het tegenwoordig geslacht het
lot van zijne, toekomstige zonen, door zijn stem
ming aan geen ketenen mag leggen, indien wij
er op aandringen om ja te stemmen, dan geschiedt
dit niet op éen enkele van de gronden door de
Keizerlijke proclamatie aangegeven. Wij stemmen
ja, uitsluitend omdat de constitutie van 1870, naar
het ons voorkomt, een aanmerkelijke vooruitgang
is boven die van 1S52.
Journal de Paris. Wij wenschen edelmoediger
ten opzichte van het keizerrijk te zijn en heb
ben meer eerbied voor den keizer, dan zij, die
de keizerlijke verantwoordelijkheid op zulk eene
voorbarige wijze ter sprake brengen. Wij hechten
volstrekt niet aan de proclamatie, die men ons
opdischt, om "de achttien jaren van willekeur in
een zin voor te stellen die onze bewondering
vergt. Wij laten aan anderen de gemakkelijke
taak over om aan te toonen, dat, zoo in die achttien
jaren de oorlog in het Oosten en de hervorming
van 19 Februari voorkomen, men daarbij niet
vergeten moet de expeditie naar Mexico en de
algemeene veiligheidswet.
Wij zullen voor heden slechts bij een punt
van de proclamatie stilstaan, niet om daarover
critiek uit te oefenen, maar om de verregaande
verkeerde voorstellingen aan te toonen van hem
die haar gesteld heeft.
De keizer houdt zich overtuigd dat het ple
bisciet het voordeel in zich sluit, „dat de reeds
bestaande liberale instellingen hechter dan ooit
wortel zullen schieten en dat het regeeringstelsel
voorgoed bevestigd wordt tegen politieke weife
lingen." Staat het er wel? Is het mogelijk na
tweeëntwintig jaren aan het hoofd van een be
wind te hebben gestaan, nog zulk eene aandoen
lijke onnoozelheid aan den dag te leggen? Hoe
hebben wij het! Het plebisciet zou in 's Keizers
oog dezelfde verbiudende kracht hebben als het
Concilie voor den Paus! Het zou een waarborg
zijn ten gunste van de hechtheid van het keizer
lijk dogma!
De Temps oordeelt aldusWij achten deze procla
matie zoo ongelukkig mogelijk. Zij is van dien aard,
dat, zoo wij er al toe zouden kunnen besluiten om
het plebisciet aan te nemen als een ernstige zaak,
zij ons zou verplichten om neen te stemmen, om
tienmaal, ja honderdmaal neen te zeggen, indien
wij daartoe in staat werden gesteld.
Zij is de terugvordering van het persoonlijk
gezag.
Achhad de keizer slechts de gelukkige ingeving
gehad, om in de proclamatie openhartige bekente
nis van schuld af te leggen omtrent de fouten
door het persoonlijk gezag begaan, of op zijn
minst genomen, eene rondborstige zinspeling in
den trant, dat die fouten onvermijdelijk waren!
Zeker had hij daardoor een aantal stemmen ge
wonnen en zijn tegenstanders in het nauw ge
bracht. Maar door zich zelf zonder omwegen te
verheerlijken, maakt hij het die vijanden niet alleen
gemakkelijk, maar brengt er eene groote menigte
toe om neen te stemmen of zich te onthouden,
eene menigte die aarzelt. Het is echter zijn eigen
wil.
De Avenir Nationale volgt de proclamatie op den
voet en ontleedt zinsnede voor zinsnede op de
meest verpletterende wijze.
Het blad komt tot deze conclusie
Zij die wenschen dat de kroon van Napoleon
op zijn zoon overga, dat het keizerrijk zich ster
ker en sterker make, dat de toekomstige geslach
ten worden onderworpen aan den wil van de ver
drukte natie van 1851, behooren het plebisciet
met ja te beantwoorden.
Maar de overigen, de republikeinen, wat be
let hen om neen te zeggen! Vóór de proclamatie
konden wij, op zijn ergst genomen, hunne aar
zeling begrijpen, na deze proclamatie komt zij
ons onverklaarbaar voor. Wij zijn zoo vrij, thans
stelliger dan ooit aan onze vrienden den raad
te geven om neen te stemmen, en vast besloten
wachten wij het oogenblik van de opening der
stembus af om het neen er in te leggen.
Het Journal O/ficiel behelsde gisteren onder het
opschrift: Circulaire van de Ministers aan de ambte
naren van hel Keizerrijk, het volgende stuk
„Mijne Heeren! de Keizer doet een plechtig
beroep op de natie. In 1S52 heeft hij haar de
macht verzocht om de orde en rust te herstellen
nu die verzekerd zijn, vraagt hij haar in 1870
de macht, om de vrijheid in te voeren.
Vertrouwende op het recht hem door acht-
millioen stemmen verleend, stelt hij het recht
van bestaan van het Keizerrijk niet aan de orde;
hij onderwerpt slechts zijn hervorming in libe
ralen zin aan het volk.
Die ja stemt, verklaart zich voor de vrijheid.
De revolutionaire, partij bestempelt de hulde,
die de Keizer aan de volkssouvereiniteit brengt
door het volk te raadplegen, met den naam van
aanranding der nationale souvereiniteit en dringt
met nadruk aan op het neen stemmen.
De ware vrienden der vrijheid zijn, ondanks
enkele oneenigheden, op onze hand. Zij zijn im
mers overtuigd dat onthouding of neen te stem
men, hen versterkt die de hervorming van het
keizerrijk slechts bestrijden, om met dit, den
ondergang te bereiken van de politieke en sociale
richting, waaraan Frankrijk zijn grootheid dankt.
In naam van de openbare rust en van de
vrijheid, in naam van den Keizer, verzoeken wij
U allen, getrouwe medewerkers, uwe pogingen
aan de onze te verbinden. Wij wenden ons tot
den burger in den staat, wij bevelen U niet, maar
geven een vaderlandslievenden raadhet geldt
hier de verzekering van de toekomstige orde van
ons vaderland, opdat zoowel op den troon als in
de nederigste woning, de zoon den vader vreed
zaam opvolge.
Ontvang enz."
Parijs, 24 April 1870.
Het stuk is door al de ministers onderteekend.
Het Journal des Débals is verzocht het volgende
in zijne kolommen op te nemen:
„De heer De Banneville heeft den 23"e0 dezer,
te elf uren, den paus een memorandum overhan
digd. Maar dit memorandum is reeds volgens de
gebruiken aan het hof te Rome, officieus mede
gedeeld, alvorens de heer Üllivier de portefeuille
van Buitenlaudsche Zaken aanvaard had. liet is
van de handteekening van den graaf Daru voor
zien."
„Het voornemen aan de Regeering toegeschre
ven om 10 ministerieele zetels te vormen is, on
juist. Het aantal ministers zal niet vermeerderd
worden."
„Men is er op uit den heer Rouher een rol te
laten spelen in al hetgeen tegenwoordig gebeurt.
De heer Rouher is vreemd aan alle handelingen
van het ministerie. Het is van allen grond ontbloot
dat de proclamatie des Keizers in een minister
raad is voorgelezen, waarbij de heer Rouher tegen
woordig was. Hij heeft nimmer onder dit kabinet
een zoodanigen raad bijgewoond."
Aan het Memorial diplomatique wordt uit Rome
dd. 23 April geschreven
„Hedenochtend te elf uren begaf zich de markies
De Banneville, gezeten in een hof koets, naar het
paleis van het vaticaan, waar hij door den
priesterlijken souverein in een plechtig gehoor
is ontvangen, ten einde het memorandum van
de Fransche Regeering te overhandigen, waarvan
Z. H. als president van het Concilie aan de hooge
vergadering mededeeling moet doen."
Fugeland.
Aan de Dublin Express wordt uit Londen ge
schreven, dat de regeering bericht ontvangen
heeft, dat een aantal Fenians van Amerika te Lon
den aangekomen zijn. Woensdag II. waarschuwde
de hoofdcommissaris van politie den eigenaar van de
Times, dat men een Fenianistischen aanval opzijn
bureaux beoogde, ten gevolge waarvan de noo-
dige maatregelen werden genomen om zich te
verdedigen. Sedert onderwerpt de politie onafge
broken allen, die in de hotels te Londen verblijf
houden, aan een streng toezicht.
Italië.
Onder dagteekening van den 20''™ dezer wordt
uit Florence geschreven
„De Kamer komt morgen bijeen, en eindelijk
begint dan eens werkelijk het zittingjaar.
Om zich den parlementairen toestand van Italië
goed te kunnen voorstellen, is een vluchtige
terugblik niet overbodig.
Het kabinet van den generaal Menabrea, ge
vormd uit zeer bekwame mannen, had een gebrek
in zijn wordingsproces: het was niet voortgespro
ten uit de parlementaire beraadslagingen, maai
de oorzaak van zijn optreden was een buiten-
landsche crisis, die eindigde met het treurtooneel
van Mentana. De voornaamste leden maakten
geen deel uit van de Kamer van afgevaardigden.
Dit kabinet had eene bijzondere taak met het
oog op de bovenbedoelde droevige gebeurtenissen
te vervullen; toen de orde eens hersteld was, kon
die taak als geëindigd beschouwd worden.
Het eenige kwaad dat men dit kabinet ver
wijten kan, is, dat het zich van willekeur wilde
bedienen toen er stormen tegen opstaken. Op
dit oogenblik waait in Europa de wind niet van
deze zijde; het heeft daar geen ooren naar. Het
ministerie trad dus af.
De verkiezing van den heer Lanza tot minis
ter-president was een soort protest ten gunste
van het parlementair stelsel, door het vorig be
wind bedreigd, en het tegenwoordig kabinet
toonde zich juist op de rechte plaats om het rad
van de staatsmachine in regelmatige beweging
te houden. Dit laat zich verklaren uit het feit
dat het steun zoekt zelfs bij die partij der Kamer,
die zijn voorgangers steunde; het volgt dezelfde
politiek, die echter hier in een ander beginsel
zijn grond heeft.
Het is thans de vraag of het tegenwoordig
ministerie het rechte is voor den nieuwen stand
van zaken, of dat het gewijzigd moet wórden.
Volgens berichten, die hun oorsprong vin
den in de afdeelingen der Kamer, zou het den
minister van financiën, Sella, gelukt zijn, zich
met de hoofden der verschillende partijen over
de finantieele maatregelen te verstaan.
Maar tegen den heer Lanza wordt storm ge-
loopen door een gedeelte van de liberale rech
terzijde. De pers valt hem onophoudelijk aan.
Men zegt van hem hetgeen men voorheen van een
Fransch minister zeide: het ontbreekt hem aan ze
delijke kracht. Voorts worden er pogingen aange
wend om verdeeldheid onder de ministers te
strooien en aldus te geraken tot eene hervorming
van het kabinet met den heer Sella aan het
hoofd, versterkt door eenige invloedrijke leden
van de rechterzijde. Zal men slagen? Binnen
weinige dagen wordt wellicht meer bekend.
Maar dit is het groote gevaar dat het ministerie
bedreigt.
Eene nieuwe gisting ten gunste vau Mazziui
had te Milaan plaats. Men heeft een magazijn
met een groot aantal wapenen en k ruit ontdekt.
Men heeft vier personen in hechtenis genomen,
en terwijl men zich daarmede bezig hield, werd
een politie-dienaar gewond. Het zonderlingste in
deze bewegingen is, dat de bevolking er geen
deel aan neemt. De samenzweerders handelen
geheel op eigen hand en zonder eenigen steun bij
de bevolking te zoeken. Indien men de dagbla
den niet las, zou men van niets weten, want
het land is kalm."
TE1 iKUHAAIMEN.
Washington, 24 April. De heer Chandler heeft
in den senaat een redevoering gehouden, waarbij
hij aandrong op eene spoedige oplossing van de
Alabama-quaestie.
Paiijs, 25 April. Daar de heer Ollivier slechts
ad interim minister van buitenlandsche zaken
is, zoo is aan de katholieke mogendheden eene
nota gezonden, waarin gezegd wordt, dat de
minister de instructiën, welke de heer Daru aan
den heer De Banneville had gegeven, heeft ge
meend niet te moeten wijzigen. Dientengevolge
heeft de heer De Banneville de dépêche des
heeren Daru Zaterdag jl. aan den Paus overhan
digd. Maar het is twijfelachtig, of zij ook aan het
Concilie is medegedeeld.
Londen, 25 April. In het Lagerhuis is namens
de Regeering verklaard, dat zij alles doet om te