N°. 3127,
A°. 1870.
Zaterdag
23 April.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per postn 3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DBR ADVKRTK.M1K.V.
Voor iederen regelj 0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 22 April.
In Duitschland is het nog altijd de vraag wat
er met de doodstrat zal gebeuren. De Rijksdag
heeft zich, gelijk men zich herinneren zal, voor
(de afschaffing er van verklaard, en de Bonds-
jraad, die het ontwerp-strafwetboek heeft opge-
kleld, heeft, bij monde van graaf Von Bismarck,
(haar behoud verdedigd. Daar nu de Bondsraad
elke wijziging die er in een wetsontwerp wordt
gebracht moet goedkeuren, en het zeer onwaar
schijnlijk is, dat deze van gevoelen zal verande
ren, zoo zal het eenige middel, om een nieuw
strafwetboek voor den Noord-Duitschen Bond tot
stand te doen komen, daarin bestaan, dat de
Rijksdag op zijn votuin terug komt en de dood
straf voor eenige gevallen laat bestaan.
Oin nu de invoering van een veel verbeterd
nieuw strafwetboek, dat voor den geheelen Bond
zal van kracht zijn, alleen te doen afstuiten op het
verschil van meening betreffende de doodstraf,
zou zeker niet van practischen zin getuigen; om
ter wille van de ergste misdadigers de verbete
ringen, die de toepassing van zachtere beginse
len in het strafrecht met zich brengen, voor
alle andere misdadigers terug te houden, en oin,
terwijl thans voor de verschillende staten in
den Bond verschillende strafwetten bestaan, de
poging, om éen wetboek voor den geheelen Bond
vast te stellen, op te geven, alleen omdat de
doodstraf nog voor enkele gevallen behouden
blijft, zal wellicht verdedigers vinden, maar ons
inziens zou de Noord-Duitsche Rijksdag hier
mede slechts de waarheid van het le mieux est
l'ennemi du bien bewijzen.
In dezen stand van zaken heeft de bekende
schrijver Heinrich von Treitschke in de Preuszi-
sche Jahrbiicher een artikel geleverd, waarin hij
het behoud der doodstraf verdedigt. Hij wijst
Ldaarin, op het gewicht dat de invoering van éen
rsirafwetboek voor den geheelen Bond heeft, en
'hij eindigt zijn artikel met op de politieke fout
te wijzen, waaraan de voorstanders der afschaf
fing zich zouden schuldig maken, wanneer zij
ter wille daarvan een zoo belangrijk werk, als
thans ouder handen is, zouden doen mislukken.
De schrijver verheelt het daarbij niet, dat hij
niet tot de voorstanders der afschaffing behoort;
de groote naam, dien hij te recht in Duitschland
heeft, maakt zeker zijn woord van meer betee-
kenis dan van een ander, en het is niet te ver
wonderen dat de tegenstanders der afschaffing
bij ons reeds op zijn betoog de aandacht hebben
gevestigd.
Welke zijn echter de argumenten van den heer
Von Treitschke tegen de afschaffing der doodstraf?
Deze vraag heeft natuurlijk alleen gewicht; repro
duceerde hij argumenten, hier reeds volledig
beantwoord, of gaf hij wellicht argumenten,
die voor Duitschland gelden, maar niet van kracht
zijn voor Nederland, dan verviel het gezag van
zijn naam. Niet op een persoonlijke overtuiging,
maar op juiste argumenten komt het aan.
Het is vooral een bewijsgrond, door den
schrijver als de voornaamste, aan het slot van
zijn betoog gegeven, die ons kan doen zien, op
welk een geheel ander standpunt de Duitsche
schrijver staat dan wij Nederlanders.
Vooraf echter verdient het opmerking hoe reeds
de feitelijke toestand in Duitschland voorde tegen
standers der doodstraf daar veel gunstiger is dan
bij ons. Daar werd van 1860—1S65 nog 44aiaal
de doodstraf uitgevoerd; hier van 18611869
geen enkel maal, hoewel zij 78 maal werd uit
gesproken. En nu beweeren wij juist, dat, daar
de doodstraf reeds feitelijk is afgeschaft, zij ook
niet meer in de wet moet voorkomenhet mag
niet afhankelijk zijn van den een of anderen
minister, of de doodstraf weder op eenen goeden
dag zal ingevoerd worden. Hoewel thans in alle
gevallen gratie wordt gegeven, is de veiligheid
van personen en goederen niet minder gewor
den het is dus ook zonder eenig gevaar dat de
doodstraf kan afgeschaft worden.
Welk argment is het nu, waarmede de heer
Von Treitschke, als met het meest afdoende,
besluit?
//Iedereen," zoo schrijft hij, /geeft toe dat het
leger de doodstraf niet kan missenEn nu
schijnt het niet gepast, om in een staat, waarvan
het leger het gewapende volk is, tegenover de
strengheid van het krijgsrecht eene buitengewone
zachtheid van het vrederecht over te stellen, en
alzoo voedsel te geven aan het valsche begrip,
dat de oorlog de opheffing van de natuurlijke
orde van zaken zou zijn."
En op een andere plaats zegt de schrijver;
«De Staat, die het leven van duizend dapperen
//Opoffert voor zijn zelfstandigheid, mag en moet
„ook den misdadiger vernietigen, die door een
„verschrikkelijk misdrijf de rechtsorde heeft
„verstoord. Daarom was het ook consequent,
„dat een welsprekend tegenslander der dood
straf in den Rijksdag de hoop uitsprak, dat de
„verzachting in de staatszeden ten slotte de
„afschaffing van den oorlog zou ten gevolge heb-
ben. Wie echter in deze hoop een illusie en mis-
kenning van de natuur des staats ziet, wie ge-
looft, dat de menschelijke zaken niet uit een
„zulke lichte stof geweven zijn, maar dat de
„wapenen tot aan het einde der geschiedenis
„hun goed recht zullen handhaven, die zal zich
„ook zoo spoedig niet laten overtuigen, dat het
„leven van den moordenaar onschendbaar is."
In Duitschland nu moge voor een dergelijke
redeneering in den tegenvvoordigen toestand nog
eenigen grond bestaan.
Nog heeft de nieuwe orde van zaken niet haar
beslag gekregen, en nog schijnt het laatste woord
omtrent de Duitsche toestanden niet gespro
ken. Daar laat het zich verdedigen, dat men met
't oog op de gevaren, die het werk van 1866 be
dreigen, verklaart, dat de oorlog noodzakelijk
blijft, en dat de oorlog niet de natuurlijke orde
van zaken verbreekt; maar beschouwt men in
Nederland deze stelling ook als een axioma?
Gelooft men hier, waar men zeker niet min
der onbevooroordeeld is, ook, dat een oorlog iets
natuurlijks is? En strookt het met deze bewee
ring, dat in den laatsten tijd, bij eiken oorlog,
steeds heide oorlogvoerende partijen zich voor
de aangevallene zochten te doen doorgaan, en dat
de aanvaller alzoo zelf erkende, dat toch het recht
om van dat, volgens den heer Treitschke, na
tuurlijke rechtsmiddel, den oorlog, gebruik te
maken, niet boven alle bedenking verheven
was?
In plaats dus van dit beroep op het recht van den
oorlog eene krachtige verdediging in te vinden voor
het recht dat de staat zou hebben om de mis
dadigers te dooden vinden wij in tegendeel,
dat een dergelijk betoog slechts de zwakke zijde
van de verdedigers der doodstraf doet uitkomen.
En moge de Duitsche Staat dat recht nu op dezen
grond voor zich handhaven, Nederland zal zeker
spoedig toonen, dat een Staat in de 2d9 helft der
19d9 eeuw evenmin zijn bestaan opoffert als zijn
roeping miskent door voortaan dit recht, als ver
ouderd, uit zijn wetten te verbannen.
Heden had in een der vertrekken van het aca
demie-gebouw alhier de aanbesteding plaats van
het bouwen van een lokaal voor standaard
gashouders.De inschrijvers warende heeren
W. L. Leget, voor 6890; J. Van der Kamp,
voor 6258W. F. Van der Heyden, voor ƒ6180;
J. Boom, voor 5970; J. J. Hasselbach, voor 5850;
G. Rietbergen, voor ƒ5610; P. Kaptein den Bouw
meester, voor 5572; J. H. Carlier, voor 5552;
A. Carlier, voor ƒ51100; J. Van Lith, voor ƒ5175;
L. Maas, voor 5165.
Aan laatstgenoemde (timmerman alhier) is
het werk, onder nadere goedkeuring van den
Minister van Binnenl. Zaken, gegund.
Hedenmiddag te halfvijf had aan de geamo-
veerde Koepoort alhier een vrij hevige vechtpartij
plaats tusschen eenige schuitenjagers, polderwer
kers en sjouwerlieden. Onnoodig te vermelden,
dat de een minder, de ander meer door het ge
bruik van sterken drank verhit was. Een paar
agenten kwamen tusschen beiden maar waren
tegen den overmoedigeD troep niet opgewassen,
zoodat zij het raadzaam vonden voorloopig de
heeren hun gang te laten gaan. Later kwam er
eenige versterking van politie, welke toen echter
onnoodig was, daar zij zich intusschen uit de
voeten hadden gemaakt.
Om het examen tot admissie als cadet aan de
Kon. Militaire Academie af te nemen, zijn in
de commissie door den minister van oorlog benoemd
als voorzitter de luit.-kol. der artillerie A. J. A.
Gerlach; als leden: de hoogleeraren in de taai
en letterkunde Dr. A. A. Van Heusden en Dr.
J. J. De Hollander; de leeraar der 1ste kl. in
de taal- en letterkunde, Jhr. B. L. Teding van
Berkhout; de kapit.-ingen. A. Baud; de kap it.
der artillerie M. C. F. Sitnon; de kapiteins der
infanterie R. T. M. Muschart en \V. Bannier;
de 1ste luit. der artillerie P. A Scheltusjde lste
luit. der infanterie F. L. Carré en tot plaatsver
vangende leden: de lste luit. der artillerie P. J.
Te Winkel en de lste luit.-ingen. G. J. Blaauw.
De Arnh. C. behelsde gisteren een leading-artikel,
waarin over de geruchten van een huwelijk van
den Prins van Oranje met eene Eugelsche Prinses
aldus gesproken wordt:
Een Engelsch dagblad onthaalt zijne lezers op
de ntededeeling, dat de Koningin der Nederlanden
plotseling uit Torquay vertrokken is, omdat hare
pogingen otn een huwelijk tusschen den Prins van
Oranje en eene dochter van Koningin Victoria
tot stand te brengen, mislukt waren. Enkele
Nederlandsche bladen namen die mededeeling
voetstoots over. Een Engelsch blad had het ge
zegd: het zou dus wel waar zijn.
Is het waar, dat de Prins van Oranje een hu
welijk hegeerde te sluiten met eene Eugelsche
Prinses, dan eischte de kieschheid misschien der
gelijke plannen, zoolang de verwezenlijking nog
onzeker was, niet in het openhaar te behandelen.
Dit is even wel nog te verontschuldigenliet huwelijk
van den troonsopvolger is eene te gewichtige ge
beurtenis om niet uan het geheele volk belang in te
boezemen, en vooral het huwelijk met eeue Eu
gelsche Prinses, waardoor wij gewaarborgd zou
den zijn tegen invloeden, die weinig tot bevor
dering onzer nationale zelfstandigheid strekken.
Maar thans komt men ons mededeelen, dat de
plannen zijn afgesprongen, en men doet dit op
de meest ouhebbtlijke wijze. Men laat het voorko
men of de Koningin der Nederlanden een on
verwacht refus heeft ontvangen, zóo onverwacht
en plotseling, dat zij onmiddellijk Engeland ver
laten heeft.
Zij, die aldus de onderhandelingen over eene
vorstelijke echtverbintenis voorstellen, denken
zich blijkbaar in den kring, waarin de vrouw
van den bakker aan den kruidenier op den
hoek een bezoek brengt oin over het huwelijk
van haar zoon te spreken en daar verneemt,
dat van zulke plannen nooit iets kan inkomen,
waarop zij zich boos maakt en, zonder zelfs haar
kopje koffie uit te drinken, wegloopt, de deur
hard achter zich toetrekkende.
Is het dan niet de kieschheid, dan moest het
gezond verstand de correspondenten weerhouden
van dergelijke mededeelingen, die evenzeer in
strijd zijn met de waarheid als de waardigheid
der betrokken personen. Had het bezoek van
de Koningin der Nederlanden ten doel de hand
van Prinses Louise voor den Prins van Oranje
te vragen, dan bestaan er in de diplomatie mid
delen genoeg om eene weigering te voorkomen,
indien dit het antwoord zou zijn. Zulke voor
stellen worden niet a bout portanl gedaan en niet
abrupt afgeslagen, zoodat de onderhandelaar plot
seling de reis aanneemt.
Dat een Engelsch blad, om welke reden dan
ook, zijn bericht zoodanig inkleedt en misschien
geloofd wordt door zijne lezers, moge het zelf
verantwoorden, maar de Nederlandsche pers moest
zich niet tot zijn echo inaken. Wij zijn dan ook
weinig geneigd om geloof te slaan aan eene tij
ding, die op die wijze wordt medegedeeld. Inte
gendeel blijven wij hopen, dat het gerucht omtrent
de huwelijksplannen van den Prins van Oranje
waarheid bevat. Van alle verbintenissen van onze
dynastie, zou deze verbintenis met een Eugel
sche prinses zeer zeker in het belang des lands
zijn. Maar in afwachting dier verwezenlijking
wenschen wij, dat het Nederlandsche volk en de
Nederlandsche pers zich onthielden van de indis
creties, waaraan voortdurend ook ons vorstenhuis
blootstaat.
Aan het einde van het verslag eener commis
sie uit de Tweede Kamer der Staten-Generual,
over de verslagen aan den Koning van de be
vindingen en handelingen van het geneeskundig
Staatstoezicht in de jaren 1866 en 1867, werd
o. a. voorgesteld dat de Kamer zou verklaren
dat het wenschelijk is den inhoud van dat ver
slag ter kennisse te brengen van de gemeente
besturen. In hare zitting van den 15den Maait jl.
vereenigde zich de Kamer met die conclusie.
De bedoeling van dat Staatslichaam uiet het
uitspreken van dien wensch kan geen ander
zijn geweest, dan de aandacht der gemeentebe
sturen te vestigen op de verplichting hun opge
legd, om te waken over de gezondheidsbelangen
der ingezetenen. De heer minister van Binnen-
landsche Zaken meent dat dit geenszins overbo
dig is, vermits de commissie uit het on verschil
lende plaatsen in haar rapport aangevoerde meent
te mogen afleiden, dat op de gemeentebesturen
waar het geldt bevordering der volksgezou Uieid
nog niet onvoorwaardelijk te rekenen Milt.
Ter voldoening aan den wensch der Kamer en
ten einde liet gesprokene door de volksvertegen
woordiging over een hij nitneiiiendhei 1 gewichtig
volksbelang in ruimeren kring te doen doordrin
gen, hebben de Commissarissen des Konings in
de provinciën, namens den heer minister, een
exemplaar van bedoeld verslag aan de gemeente
besturen doen toekomen.
Het Belgische blad Hel Volksbelang bevat nmler
het opschrift „Een brief van Prins Pieter" liet
navolgende artikel.
Gisteren kondigden bijna al de dagbladen in
het geheel of hij uittreksels een brief af, ge
schreven dnor Prins Pieter Bonaparte, den held
van Auteuil, en waarin hij al zijne bekende en
onbekende vrienden bedankt, die lij/leus zijn
proces wel hebben willen belangstelling tonnen
voor zijn lot. Die brief werd gericht aan tien
heer De la Rocca en gestuurd, om openbaar ge
maakt te worden, aan de Avenir de la Cone, liet
orgaan van den zachtmoedigen prins, hetzelfde
blad, waarvan een der artikels van zijn programma
is, „de meltrc les tripes au vent" aan al de vijanden
der familie Bonaparte.
Jeremiaszuchten en krokodiltranen doormengen
zich in dien brief Op de bedroevendste anderen
zeggen de verlustigendste wijze. Wij hechten
te weinig belang aan dat stuk om het in zijn
geheel op te nemen. Ziehier echter eenige rege
len die bijzonder de aandacht van onze landge-
nooten hebben gaande gemaakt
„Dank aan de heeren officieren, cadetten en
leerlingen van het Hullaudsche leger. Hel roemrijk
huis van Oranje verdient grootmoedige dienaars,
die holde weten te brengen aan de nagedachtenis
van Napoleon en van den goeden koning Lmlewijk.
„Dank ook aan de Belgische officieren, die mij
de eer deden mij te schrijven. Trui suil over hun
zelfbestaan, zijn zij nogtaus bijna Eranschinans.
Kotninandeur der orden van den achtbaren stich
ter hunner nationale dynastie, voel ik mij gene
gen otn uit te roepen: Beu ik dan uw makker
niet
Die regelen bedroeven en verheugen ons tevens.
Zij bedroeven ons, omdat zij ons met omstandig
heden hekend maken, die op ieder recht
schapen hart een pijnlijken indruk moeten
maken. Het is dus waar dat Hollandsche en Bel
gische officieren het slachtoffer van Auteuil hunne
beste complimenten over zijne daad hebben toe
gezondenHet is ook waar, dat Prins Pieter
kointnandenr is der orde van Leopold
Doch wij zijn vooral tevreden over dien brief,
omdat hij eene onpartijdige en onvrijwillige be
schuldiging behelst, die de aandacht onzer land-
genooten overwaardig is.
Te Rotterdam ligt (tnj den boekhandelaar W.
L. Stoeller) ter teekening het volgend a/1 res aan
den Koning betrekkelijk den fabrieksarbeid van
kinderen
Ann Zijne Majesteit den Koning.
Sire!
Nn de toestand der kinderen, die in de Fabrie
ken werken, is gebleken slecht te zijn, ten gevolge
van te vroegen en le langdurigen arbeid, nu
naderen wij Uwer Majesteit, met eerbiedig ver
zoek, dat het Uwer Majesteit moge behagen met
Uwer Majesteits Regeering eene wet in het leven
te willen roepen, die het arme fabriekskind tegen
eene onredelijke behandeling beschermen en het
zelve zoo mogelijk eene behoorl.jke ontwikkeling
naar lichaam en ziel verzekeren zal.
Uwer Mnjetleiis getrouwe Onderinnen.
Hoe het Engelsclie wuord self help opgevat, hoe
het door oiiie handelaars en induslrieelen feitelijk
tot een Hollandsch woord kan worden ge naakr,
ongetwijfeld ten zegen van Nederluud, bleek
onlangs in Twente weer op schitterende wijs.
Met betoog op het Suez-kanaal en de ontwikke
ling van Britsch Indë, besloot de liniia C. T.Sioi k
C°., niet tevreden met schriftelijke bescheiden
en rapporten uit de tweede hand, zelve in loco
onderzoek te doen. De heer H. J. Ekker, lid /Ier
firma, toog daartoe reeds in 't begin van Uetoher
1889 op weg. Van Marseille over Egypte naar
Voor-Indië vertrokken, heeft hij, otn zich behoor
lijk te oriëuteereu en relatiëu aan te kmjopeu,