ladgj ;amer. Onze lailien inoch medestanders vleiers; het zijn zijn noch hovelin- oude bekenden en a- ud-sl rijders. En onze nieuwe vrienden, die ia.ktsjch aangesloten hebben bij de zoo dierbare van zoo ^a' Tienden van oudtijds, begroeten in ons niet ev'Uloorbijgaande mannen, de werktuigen van eene staaSogenblikkelijke opwelling, maar sluiten zich ll' nMj ons aan om recht te doen wedervaren j11 an een langdurig palstaan voor hechte en nooit ans erzaakte beginselen en mede te werken om de oede zaak te doen zegevieren. Is er wel schooner 'aak denkbaar als de vreedzame grondvestiging 1'ec't.er vrijheid! als de stichting van eene nationale e'u'iiynastie door de democratie? wc Wie zou met zulk een trotsch doel voor oogen P sll;ehoor geven aan de stem der eerzucht, aan efu !iersoonlijk belang, en eene andere zucht bezitten totzlan om het gemeenschappelijk werk te helpen ot stand brengen? Weest verzekerd, dat in het va- ~m Ilerlandslievend leger dat onder onze hoede staat, wenzeer roem te behalen is voor den soldaat als -oor de bevelhebbers. De eenigste voorrechten ioud(„ :ek deze laatsten zijn, dat zij aan de spits ^"^'en te worden. ancej Vertrouwen en medewerking, ziedaar wal wij P t; jehoeven. Laat u daarbij niet weerhouden door !t' ®-'le feilen reeds begaan of die zich nog zullen iailL voordoen. De misstappen van staatslieden werden °P 4vel in de oudheid aan het noodlot toegeschreven, >orvv| mpelj le iaar maar wi hedj e pj •an ter P het is thans verre van daar. Steunt ons, zie vooral onze dwalingen niet over het hoofd, en laat u daarbij niet ontmoedigen als 72 ivij door de beslommeringen van het oogen- 21'blik niet ten volle aan de verwachting be- l,:an§voorden. Houdt dan aan, en leg gelijk de ge- "''■neesheer ondanks het gekerm van den lijder, mde-ljen vinger op den wond om de genezing te be- atul'vorderen. vordil Welwillendheid, vertrouwen en eensgeziudheid! lver' En ik ben overtuigd dat wij ondanks eigenaar- I 6Vt di»e bezwaren, ondanks niet te voorziene gebeur tenissen zullen overwinnen! Eng-elancl. Eon den, 8 Maart. De zetels van het Lagerhuis waren heden, ofschoon de tweede lezing van de lertelie Landbill aan de orde van den dag was, schaarsch bezet. Alvorens de eigenlijke beraad- renl|;slagingen aanvingen, deelde Gladstone op een anhem gedane vraag mede, dat hij zich niet over ■d r'lde'voorbereide maatregelen tot bescherming van s V!|het leven en den eigendom in Ierland kon uit- .-Tifll]a|en, dan na de tweede lezing der landwet. II Terstond hierop stelde de afgevaardigde Brayan in den gebruikelijken vorm de verdaging van de. avas^iezing op zes maanden de verwerping van de C'1 k bill voor. Achtereenvolgens voerden vele sprekers l0'er! vóór andere tegen dit voorstel het woord en alle °°oeimotiveerden hun stem naar de inzichten van de !n 'Jpartij waartoe zij behoorden. Andere weder be- IhêiJhielden zich hun bestrijding of verdediging voor tot de meer uitvoerige behandeling van de bill inlcomité. Over het algemeen beaamden de tegen standers de noodzakelijkheid van deze wet, waar hét gold de ontevredenheid in Ierland te gemoet te komen met eene hervorming van de agrarische verhouding en van geen enkele zijde werd twijfel geopperd om de pachters schadeloos te stellen voor hetgeen zij tot verbetering van den grond >aih in' het werk hebben gesteld, sd Minister Fortescue, belast met aangelegen- héden van Ierland, verklaarde het aanhangig wets- Danc] ontwerp voor de eenvoudigste oplossing van dit u k ingewikkeld vraagstuk. Eene verwerping omdat zij niet liberaal genoeg is, was op zijn minst genomen ongegrond, omdat de bill verder gaat dan de eischeu van de pachters. De bill voor ziet in twee groote behoeftenwaarborg voor het behoud van het gepachte land en ver goeding voor aangebrachte verbeteringen, en zal bovendien er toe bijdragen, het getal grondeige naren te vermeerderen, waaruit tegelijkertijd eene middelklasse van landbouwers ontstaat. Na eene discussie van bijna vijf uren, werd de behandeling tot de zitting van morgen verdaagd, wqarin Gladstone en Disraeli het woord zullen voeren. Kerkelijke Staat. Het Concilie. De Kölnische Zeitung verklaart in staat te zijn gesteld het artikel over de onfeilbaarheidsverkla- >t ha ireifc ook ortt: Roe i 691 78! n vi voj idse: m e 2* va. h- ir i haiil wij- >ine r du mc: trijl I nau kei n ie J lligel na'- tip de'i ring, dat in het schema over den Paus voorkomt, mede te deelen. Het luidt: //Caput addendum decreto de Roinani Pontificis Primatu. Romanum Pontificem in rebus fidei et morum definiendis errare non posse. iSancta Romana ecclesia summum et plenum primatum et principatum super universam catho- licam ecclesiam obtinet, quem se ab ipso domino in beato Petro, apostolorum principe, cujus Ro- manus Pontifex est successor, cum potestatis ple- nitudine recepisse veraciter et humiliter recog- Moscit; et sicut prae caeteris tenetur fidei veritatem defendere, sic et si quae de tide subortae luerint quaestiones suo debent iudicio definiri, et quia nou potest domini nostri Jesu Christi praetermitti sententia dicentis: /,tu es Petrus etc." Iiaecquae dicta sunt rerum probantur effectibus, quia in «ede apostolica immaculata est semper catholica lervata religio et semper celebrata doctrina. Hinc sacro approbante concilio docemus et tam- quam fidei dogma definimus per divinam assis- I tentiam fieri, ut Romanus Pontifex, de quo in J persona beati Petri dictum est ab eodem domino nostro Jesu Christo: ;/ego pro te rogavi etc." cum supremi omnium Christianorum doctoris munere fungens pro auctoritate definit quid in rebus fidei et morum ab universa ecclesia tenendum sit, errare non possit; et liane Romani Pontificis inerrantiae seu infallibilitatis praerogativam ad idem objec- tum porrigi, ad quod infallibilitas ecclesiae se extendit. Si quis autem huic nostrae definitioni contra- dicere, quod Deus avertat, praesumpserit, sciat se a veritate fidei deficere." Wij laten hier de vertaling volgen: //Toegevoegd artikel bij het besluit betreffende het Primaatschap van den roomschen Paus, dat medebrengt dat de Paus in zijn uitspraak over geloofszaken en zedeleer niet dwalen kan. De geheiligde Roomsche kerk, bezit het hoog ste primaatschap over de geheele katholieke kerk waartoe zij, gelijk zij waarachtig en demoedig erkent, ten volle gemachtigd is door den Heer, met tusschenkomst van den heiligen Petrus, den eersten aller Apostelen, wiens opvolger de Paus is. En daar zij onder meer verplicht is, de waar heid van het geloof te verdedigen, zoo moeten ook alle vraagstukken die met betrekking tot het geloof ontstaan, naar haar oordeel beslist worden, ook omdat de uitspraak van onzen Heer Jezus Christus, waar Hij zegt: //Gij zijt Petrus, enz." niet mag voorbijgezien worden. Wat hier geschre ven staat, wordt ook door de gevolgen bewezen, want de katholieke godsdienst is voor alle tijden heen door de apostolische stoel ongeschonden bewaard gebleven en de leerstellingen door haar steeds omhoog gehoudeu. Daarom beslissen wij met toestemming van het Heilige Concilie en stellen het als een dogma van het geloof vast, dat, uit kracht van den Goddelijken bijstand, de Roomsche Paus, van wien in den persoon van den Heiligen Petrus onze Heer Jezus Christus gezegd heeft//Ik heb voor u gebeden enz.", niet dwalen kan, wanneer Hij, als de Hoogste leeraar van het gansche Chris tendom optredend, met zijn gezag vaststelt het geen in geloofszaken en in de zedeleer door de kerk moet geloofd worden, en dat dit prerogatief van onfeilbaarheid van den Roomschen Paus zich even wijd uitstrekt als de onfeilbaarheid dei- kerk. Wanneer echter iemand, wat God verhoede moge, dit dogma durft tegen te spreken, dat hij dan wete, dat hij als afvallige van het eenig ware geloof zal worden beschouwd. TELEGRAMMEN. Berlijn, 9 Maart. De ministerieele Prov. Cor- resp. wijdt een woord van erkentenis aan den afgetreden Beierschen minister Hohenlohe, wegens zijn streven naar een innige nationale vereeniging tusschen Noord- en Zuid-Duitschland. Het blad vertrouwt dat het verledene en de gezindheid van den nieuwen Minister, die ook aan de sluiting van het of- en defensief tractaat tusschen Pruisen en Beieren heeft deelgenomen, kan beschouwd worden als een nieuwe, zekere, waarborg dat de Beiersehe Regeering vast besloten is, te volharden in de tot nu toe gevolgde nationale richting harer politiek, ten opzichie van den Noord-Duitschen Bond. Parijs, 9 Maart. Men verzekert dat de com missie voor de drukpers-aangelegenheden een amendement des heeren Picard heeft aangeno men, waarbij wordt voorgesteld alle politieke delicten naar eene jury te verwijzen. In de zitting van het Wetgevend Lichaam zijn de geloofsbrieven van den heer Rouxin onder zocht. Het bureau adviseerde tot goedkeuriug. De heeren Picard en Cochery drongen er op aan vooralsnog geen besluit te nemen, aangezien er gewichtige protesten in aantocht zijn. Na eenige diseussiën is de verkiezing goedge keurd met 154 tegen 44 stemmen. Vervolgens werd de discussie over de interpel latie betreffende de Algerijnsche quaestie hervat. Daar de heer Crémieux van het woord afzag, trad de heer Ollivier in zijne plaats. Hij kwam terug op den woordelijken inhoud van het voor stel der heeren Leiion en Favre, om namelijk door de wet te doen vaststellen wat tegenwoor dig door het Senatus Consult wordt geregeld. Met het oog hierop toonde de Minister aan, dat hierin juist de fundainenteele quaestie lag wat aangaat het recht van de constitueerende macht. Hij noemde het ontwijfelbaar, dat zekere beschik kingen, van de constitutie uitgaande, veeleer tot het domein van de Wetgevende Macht belmoren. Aan die- valsche positie wilde het Kabinet, in over eenstemming met den Souverein, een einde maken, vooral ook wat aangaat het Senatus Consult betref fende de benoeming der maires en nog vele andere punten van de Grondwet. De vele bezigheden die de Senaat thans om handen heeft meende de heer Ollivier doen echter het tegenwoor- nig tijdstip minder gepast voorkomen om hem achtereenvolgens zijn grondwettige praerogatie ven te ontnemen. Derhalve heeft het Kabinet aan het hoofd van den Staat de toestemming ge vraagd, om met hem gezamenlijk te onderzoe ken, of de verschillende noodig geoordeelde wij zigingen in de Grondwet niet in ééns behooren in het leven geroepen te worden, opdat er een einde worde gemaakt aan een toestand van voort durende spanning [Toejuichingen). Voorloopig, daar nog niets dienaangaande beslist was, kon de Mi nister alleen verzekeren dat artikel 27, betrek king hebbende op Algerië, onder die gerekend wordt welke dienen geschrapt te worden. De heer Ollivier eindigde met de Kamer te verzoe ken, geen hinderpalen op te werpen tegen de vrije handeling van het Ministerie. De Kamer heeft eenstemmig goedgekeurd dat na het aanhooren der verklaring van de regee ring, hoe het invoeren van het burgerlijk régime in Algerië de belangen van inlanders en Euro peanen aldaar schijnt in overeenstemming te brengen tot de orde van den dag wordt over gegaan. Heulen, 9 Maart. De Köln. Zeitung deelt een toegevoegd hoofdstuk mede op het decreet be treffende het primaat van den Paus, waarin be paald wordt, dat de Heilige Vader in de definitie van zaken van geloof en zeden niet feilen kan. l'arijs, 9 Maart. De minister van financiën heeft bevel gegeven om op de beurs beslag te leggen op alle circulaires betreffende de uitgave van actiën der Turksche Spoorweg-maatschappij, waarvoor de inschrijving op Dinsdag moest ge opend worden. Dit bevel van den minister berust op de wet van 1836 op de loterijen. Officieele Berichten. De BURGEMEESTER, Hoofd van het Gemeente bestuur van Leiden, doet te weten, dat aau den Ontvanger der directe belastingen alhier is ter hand gesteld een, op den l8,eD dezer maand, invorderbaar verklaard kohier van het patentregt, over het dienst jaar 1869 en 1870, derde quartaal, terwijl ieder ver- pligt is zijnen aanslag, op den bij de Wet bepaalden voet, te voldoen. Leiden, 8 Maart 1870. STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. Zitting van heden. Aan de orde is de voortzetting der beraadslaging over de Agrarische wet, en wol over al. 4. De heer Van Goltstein verdedigd zijn amendement nader; hij blijft in de 4de alinea zien een misken ning van den communalen toestand op Java. Spr. houdt vol dat bier de eerste stap wordt gedaan tot eene sociale revolutie op Java. Nadat de heer Casembroot zijn amendement eenig- zins gewijzigd heeft, bestrijd de heer Heemskerk even zeer de alinea, en betoogt ook dat zij eene hoogst belangrijke economische wijziging in den toestand van het landbezit in Indië teweeg brengt. De heer 's Jacob begint met zijn bezwaren tegen den vorm van de wet; hij keurt af dat in eene staats wet een economisch voorschrift wordt gelascht, staande onder de hoede van het burgerlijk recht. Verder be antwoordt spr. de rede van den Minister, eerst wat betreft het juridische, daarna wat aangaat het eco nomische gedeelte. Ten slotte geeft spr. de redenen op, waarom hij tegen dit wetsontwerp zal stemmenhij gelooft niet dat deze wet eenige hervormingen zal te weeg bren gen alleen zal de inlander nu worden blootgesteld aan allerlei kwade praktijken. De heer v. Naamen is gaarne bereid, zooveel mo gelijk mede te werken tot bet tot stand komen dezer wet, voor zoo ver daarbij de rechten der inlandsche bevolking worden gewaarborgd tegen inbreuk; maar hij kan niet medewerken om aan de uitvoerende macht geheel over te laten al wat de uitvoering dezer gewichtige hervorming van het landbezit betreft. Ver warring en desorganisatie zijn daarvan te vreezen. De beer v. Wassenaer Catwijck kan den raad niet volgen, door den heer v. Houten gegeven, dat zij, die nog aarzelen zich liever aan de stemming moesten onttrekken. Hij heeft le courage de son opinion en hoopt dat anderen dit evenzeer zullen hebben. Hij raadt den minister aan alinea 4 te doen verdwijnen, en dan is hij bereid de wet aan te nemen, ook al worden de andere amendementen niet aangenomen. De heer De Brauw vindt dat het debat vervelend wordt, teekenen van bijval), maar geeft toe dat naar den stand van het debat en aan de plaats, die men inneemt, men dikwerf het antwoordt verschuldigd is. Nu be antwoord spr. de heeren Moens en Van Houten op bun argumenten dat de landbouw den afstand van eigendom eischt. Spr. ziet niet in, welk landbouw belang den afstand van den eigendom noodzakelijk maakt. Het zal en moet tot ongerief en verwarring leiden, zoowel door bet verschil van recht dat ont staan zal, als omdat er niets geregeld is om dat kind van den eigendom te ontvangen. Hij zal voor het amendement van den heer Van Goltstein stemmen, omdat hij meent dat in de vo rige aline'as voldaan is aan den wensch om het grond recht van den Javaan volkomen te waarborgen. Dat is bet doel der wetandere doeleinden komen hier niet te pas en mogen hiermede niet worden ver mengd. De heer Sloet van de Beele acht zich verplicht een kort woord te zeggen, omdat er zooveel is gezegd waarop hij niet zwijgen kan. Er is gesprokeu van een bezit, alsof de Javaan Vassal en Nederland Sou verein was. Men heeft geschermd met Oostersche en \Vestersche begrippen, met minderjarigheid vandeu in lander en wat nog meer is opgerakeld uit het arsenaal der reactie. De heer Brauw heeft gesproken van con versie van een recht dat de inlander kent en een recht, dat hij niet kent. Het tegendeel is waar. De Javaan kent juist niet wat wij noemen erfelijk en individueel gebruiksrecht. Dat woord is zelfs onver staanbaar in het Javaanschmaar het begrip van eigendom kent de Javaan in hooge mate gelijk alle volkeren. Spr. herinnert aan de definitie van het Romeinsch recht, dat, eigendomsrecht is de wil om iets te verkrijgen, te behouden en daarvan het gebruik te maken dat hij goedvindt. En dat kent die Samojeed evenzeer als de Javaan. De heer Nierstrasz heelt gewezen op Bantam, waar het individueel bezit gaandeweg is op gelost in communaal bezit. Wat is daarvan Nadeanex- atie beeft Bantam altijd slechte bestuurders gehad. Men had daar lang individueel eigendom en de landbouw ging zeer vooruit; maar daar komt op eens een resident, en zegtdat is niet goed voor onze politiek. Het cultuurstelsel wordt ingevoerd, de gronden worden afgenomen eu nu nog ziet men de boomen staan, waar vroeger de individuele woonerven der inlanders waren. Diezelfde spr. heeft ook gewezen op den voor uitgang van het communaal bezit in Demak en Gro- bogan. Zoo die spr. daar geweest was, zou bij geweten hebben, dat als er individueels eigendom ware ge weest, dan de rampen in die streken niet die schrik kelijke gevolgen zouden hebben gehad als werkelijk het geval geweest is. Spr. wijst voorts op de schromelijke overdrijving, zoodat men, zonder er iets van te weten, brodeert op onderstellingen en luchtkasteelen schept. Hij be tuigt zijne ingenomenheid met de wet, zoowel wat vorm als inhoud betreft. Op grond van geschiedenis en persoonlijke ervaring, staat het bij hem vast, dat de inlander is eigenaar van den grond. Wil men nu uit deze wet lichten de eenige bepaling waarin dat recht erkend wordt? Spr. zou het zeer betreuren. Ik ben sterk voor de wet zegt spr., en als het amendement aangenomen wordt, dan ben ik waar schijnlijk legen de wet. In de afstemming daarvau zou hij eene ramp zien voor Indie, omdat dan alles in onzekerheid zou blijven. Bovendien zijn er ook be ginselen, waarmee men niet mag transigeren. Hij besluit: (ais ce que lu dois, advienne que pourra. (Per telegraaf.) Alle amendementen xyn ver worpen en het eenlg artikel en de wet met •11 tegen 36 aangenomen. Tegen de heeren v. Sypestein, Haffmans, De Brauw, Smitz, Vader, De Casembroot, Nierstrasz, Insinger, Bichon, Borret, Heemskerk Az., v. Cuyk, v. Goltstein, Hasselman, Verheijen, v. Reenen, Heijdenrijck, v. Loon, Taets. Hoffmann, Kalff, Storm, Stieltjes, Hardenbroek, v. Naamen, v. Lijn den, 's Jacob, v. d. Does, v. Wassenaar, Begram, Kien, v. Voortliuijsen, Bergman, Bots, Guljé en Luyben. LAATSTE BllIMCirridN. Omtrent het kamp op de Teteringsche heide, meldt men thans Dader, dat, behalve de reeds genoemde officieren mede kampeeren zullen: van het personeel der academie, de kapit. F. A. V. W. H. Van Tuerenhout, de luit. F. L. Carré en T. W. A. Van Dedem van Driesberg, van het wapen der inf.; de luit. H. J. Krantz, A. L. W. Seijffardt en M. L. C. Staring, van het wapen der artill., en G. J. Blaauw van het wapen der genie; voorts de officier van gezondheid 2de kl. L. J. Dumont. 's-Gravenhaqe, 10 Maart. Volgens art. 3 der wet van 21 Augustus 1859 (Stbl. n°. 98), houdende bepalingen op het gebruik der spoorwegen, is o. a. bepaald, dat de ondernemers verplicht zijn te. gedoogen, dat aan den spoorweg, waarover hunne dienst loopt, spoorwegen, door anderen aan te leggen, zich aansluiten, en dat die weg, door zoodanige wegen worde doorsneden. De vraag nu, of, bij het beginsel, dat geene wet dan voor het toekomende verbindt, en zij alzoo geene terugwerkende kracht heeft evenwel dat art. 3 zou mogen worden toegepast op de, tijdens de invoering der gemelde wet van 21 Augustus 1859 bestaande spoorwegen, is toestemmend be antwoord in art. 58 der zelfde wet, waarbij al- zoo de wetgever uit kracht van zijne bevoegd heid, heeft gederogeerd aan het genoemde alge meen beginsel, doch behoudens de bepaling van het 2de lid van dat artikel. Bij Koninklijk besluit van 4 Juli 1860 Slbln°. 28) heeft dan ook, ten gevolge daarvan die toepasselijk-ver- klaring op het Hollandsche spoor plaats gehad. En nu heeft, naar aanleiding van meergemeld artikel art. 3 de Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maatschappij gedeeld, dat, ten behoeve van den Nederlandsehen Rijn-Spoorweg, eene aansluiting van dien weg aan het Hollandsche spoor is daargesteld voor de lijn van 's-Gravenhage naar Gouda; doch de Hollandsche Spoorweg-Maat schappij stelde alsnu, naar aanleiding van dat tweede lid van art. 58 eene vordering in tegen den Staat tot bekoming eener schadeloosstelling. Die vordering is evenwel door den Slaat tegen gesproken, als tot geenerlei vergoeding gehouden te zijn, terwijl vooralsnog van geen schade hleek; en naar aanleiding der beteekende dagvaarding ontstond alsnu de vraag, of en, zoo ja, tot welke schadevergoeding de Staat jegens de eischeresse verplicht is ter zake van de toepasselijk-verkla- ring van art. 3 der wet van 28 Augustus 1859 (Staatsblad n°. 98) op der eischeresse spoorweg diensten Deze zaak heden bij den Hoogen Raad der Nederlanden bepleit zijnde, is voorde Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij als advocaat opgetreden de heer Mr. A. M. Stipriaan Luïscius, terwijl voor den Staat de vordering is bestreden door de lauds-advocaten Mrs. G. M. Van der Linden en A. De Pinto. Aan het miuisterie van binnenlandsche zakua is heden aanbesteed Het maken en stellen van den metalen boven bouw voor de brug over de Oude Maas bij Dor drecht. Daarvoor waren negen inschrijvingsbiljetten ingekomen, als van: 1 H. Jaret en C°. te Parijs f855,000; 2. J. C. llartkort te Hartkorten 779,777 3. T. Brassij en C°. te Birkenhaed f 778,800; 4. Hop kins Gilken en C°. te Middlesbron f760,000; 5. Ja- cobi Haniel en Huissen te Sterkenrade f746,400; 6. Schneider en C°. te Parijs f743,000; 7. P. Van Vlissingen en Dudok van Heel le Amsterdam f736,870; 8. J. Van de Wal Bake te Utrecht f661,454; en 9. Butlerley en C°. te Butlerley (Engeland) f640,365. Laatstgenoemden zijnde minste inschrijvers.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 3