N°. 3000 Woensdag A°. 1870. 9 Maart. Feuilleton vau liet „Leidsch Dagblad". LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden Franco per post Afzonderlijke Nommers 3.00. 3.85. 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DES ADVERTENTIKN. Voor iederen regelJ 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 8 Haart. „Over gronden, door inlanders voor eigen ge bruik ontgonnen, of als gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen behooreude, wordt door den Gouverneur-Generaal hetzij ten algemeenen nutte hetzij ten behoeve van de op hoog gezag ingevoerde suikercultuur niet be- chikt, dan op den voet van art. 77." Zoo luidt de alinea, waarover de Tweede Ka mer Zaterdag jl. uitvoerig gediscussieerd heeft. De hoofdzaak van dit artikel, waarvan het belang door den heer Thorbecke zoowel als dooi den heer Fransen van de Putte werd aange toond, is gelijk meer geschiedt, hij de beraadsla gingen al meer en meer op den achtergrond ge schoven, om plaats te maken voor verschillende détails van fijnen juridischen aard. De grondtoon van deze alinea is, dat geene ontzetting uit het bezit zal plaats hebben, dan tegen schadeloosstellingen door dit te bepalen zullen wij, gelijk de heer Thorbecke zeide, den Javaan een groote weldaad bewijzen. Thans zal hij kunnen zeggenIk leef onder een rechtvaar dig gouvernement, dat mijn bezit verzekert. Wat beteekenen toch alle bepalingen omtrent eigendoms- en bezitrechten aan de Javaneu te verleeneu, wanneer zij niet tevens dien waar borg hebben, dien elk Nederlander heelt, dat hij niet zal kannen worden ontzet van zijne rechten dan tegen schadeloosstelling? Regelt nu art. 77 van het Regeerings-reglement de ontzetting van eigendom, deze alinea zal strek ken om ook voor de gronden, die in het bezit zijn der dessa's, der gemeenten, zonder haar eigendom te zijn, verplichte schadeloosstelling bij ontneming vast te stellen. De groote vraag, die tot uiteenloopende gevoelens aanleiding gaf, was de beschikking over gronden voor de suiker-cultuur. Kan de beschikking hier over in éen adem genoemd worden met onteige ning? Dit was het, wat sommigen betwijfelden, daar de gronden, voor de suikerkuituur gebruikt, later weder aan de bevolking terug gegeven worden. Is het voorts noodig om hierover te spreken, bij de hangende suiker-wet? Ja, ant woordde de Minister, dit behoort juist in deze [wet te huis, die dit punt speciaal regelt: werd hier niet van gesproken, dan zou daaruit volgen, dat eene beschikking over den grond, bij de inlanders in gebruik, ten behoeve van de cultures in het geheel niet kan plaats hebben. Zijn er ver der niet overgangsbepalingen noodig ten behoeve van de bestaande suiker-contracten, opdat daarin geen stoornis te weeg zal gebracht, worden? vroeg de heer Van Delden. En moet er, behalve van de suiker-cultuur, niet ook van de koflie cultuur j gesproken worden? Om aan eenige dezer bezwaren te gemoet te ko men, heeft de minister ten slotte de alinea aldus ge wijzigd: „Over gronden enz. wordt door den Gouv - Gen. niet beschikt dan ten algemeenen nutte op den voet van art. 77, en ten behoeve \an de op hoog gezag ingevoerde cultures, volgens de daarop betrekkelijke verordeningen tegen behoorlijke schadeloosstelling" Hierover worden heden de discussiën voortgezet. Aan het einde der zitting deed de Hr. Van Lijnden nog eene vraag aan den minister van financiën, naar aanleiding van het gisteren inge komen wetsontwerp, om eene som beschikbaar te stellen voor de commissie van toezicht op het heheer der kerkelijke goederen. (Gelijk men zich herinnert, heeft de Tweede Kamer bij de begroo ting deze som, op voorstel van den Hr. v. Lijnden geschrapt, en heeft de Eerste Kamer er op aan gedrongen, dat de regeering andermaal gelden hiervoor zou aanvragen). De heer Van Lijnden vroeg of de Minister een nominatieven staat wil laten opmaken, met ver melding van die gemeenten, die na eene vrije stemming verklaard hebben genoegen te nemen met het beheer, gelijk het door het algemeene collegie van toezicht op den 12d,° October 1868 is ingesteld. Hij herinnerde dat de Minister in de Eerste Kamer gezegd had dat 951 gemeenten zich aan de organisatie hebben aangesloten; dat 391 zich de aansluiting hebben voorbehouden en dat 179 gemeenten verklaard hebben met deze orga nisatie niet in te stemmen. Nu wilde hij weten of werkelijk 951 gemeenten zich hebben aange sloten De Minister verklaarde, dat hij hieromtrent gaarne een nader onderzoek wilde instellen. De Siecle, een der hoofdorganen van Klankrijks hoofdstad, behelst in het nummer dat wij heden middag ontvingen, dat de Koning der Nederlan den te Parijs verwacht wordt en daar incognito twee dagen zal vertoeven om vervolgens de reis naar Nizza voort te zetten. Hoewel wij ook dezer dagen uit de Independence Beige eeu bericht vau dien aard overnamen, is, naar wij vernemen, in de residentie van deze reis niets bekend. 11. M. de Koningin der Nederlanden heeft Zaterdag-ochtend van Torquay een uitstapje ge maakt naar Penzance. H. M. zal Torquay Dinsdag of Woensdag ver laten en Donderdag het diner bij Koningin Vic toria gebruiken. Wij vernemen dat Z. M. benoemd heeft tot ridders der orde van den Nedeilandschen Leeuw de heeren Ed. Kanitz, koopman te Weenen, en J. Strakosch, fabrikant te Brünn. Het in den loop der vorige week bij de Tweede Kamer ingekomen wetsontwerp tot verhooging van Hoofdstuk III der Staatsbegrooting voor 1870 strekt tot het wederom brengen op dat hoofdstuk van een post van f18,000, tot instelling van eene diplomatieke missie in China. De bijeenkomst der Volksvoorlezingen, die voor leden week ten gevolge van verschillende om standigheden werd uitgesteld, had gisterenavond weder tot genoegen van de in grooten getale opgekomen belangstellenden plaats. Het deed ons genoegen andermaal onzen Bur» gemeester onder de aanwezigen op te merken. Hst hoofd van ons gemeentebestuur toont daar door niet alleen zijne belangstelling in deze voor het volk zoo hoogst nuttige bijeenkomsten, maar het kan niet anders, of ook op de bezoekers, moet dit bij herhaling bewezen blijk van belangstelling een gunstigen indruk maken. De gewone kapel onder directie van den heer Van Pijpen, die verhinderd was dezen avond eene Muziekuitvoering te geven, werd uitmuntend ver vangen door den heer Godefroy, die, daartoe door de commissie uitgenoodigd, met zijne bekende welwillendheid en talent de bezoekers gedurende het vooruur door het bespelen der Pianino en der Seraphine hoogst aangename oogenblikken ver schafte. De spreker Ds. H. C. Rogge, die daarna op trad, kweet zich, zooals te verwachten was, uit stekend van zijne taak, en hield zijn gehoor aan genaam en onderhoudend bezig met eene door wrochte studie over: de Zee, die hij daarin zoowel uiteen natuurkundig als historisch oogpunt schetste, en waarvoor hem aan het slot de luide bijvals betuigingen zijner hoorders ten deel vielen. De mededeeling van den voorzitter dat aan het einde van het seizoen, na de laatste bijeenkomst die in de volgende week sal plaalt hebben den bezoekers weder eene récréatieavond in den schouwburg wachte, werd, zooals zich denken liet, weder met ingenomenheid begroet. Zij die daarvan gebruik weuscheu te maken kunnen, a. s. Maandagavond te halfachl, hun gewoon toegangsbewijs, met bijbe taling van „een dubbeltje", (geen tien centen,) tegen een kaart voor den schouwburg aan de stadsge hoorzaal inwisselen, en wij twijfelen niet of alge meen zal hiervan door de bezoekers der volks voorlezingen gebruik worden gemaakt, te meer daar, naar men ons mededeelt, de récréatieavond in den schouwburg, ditmaal weder veel belooft. Morgenavond zal door het onlangs opgerichte tnuziekkorps der dienstdoende schutterij alhier, eene eerste uitvoering in den stads-schouvvburg plaats hebben. Tot bijwoning van dit concert, zijn, naar wij vernemen, behalve de burgerlijke en militaire autoriteiten, ook voor zoo ver de plaatsruimte dit gedoogde, deputatiën genoodigd uit de verschillende vereenigingen te dezer stede. Een groot gedeelte van de burgerij is dus door dit zeer toe te juichen besluit, in de gelegenheid gesteld, om over de samenstelling van dit korps te oordeelen. Terecht oordeelde de commissie dit wenschelijk, waar de gemeente een aandeel draagt in de kosten voor de wederoprichting. Wij geven ten slotte in bedenking, om den kor ten lijd die tot oefening beschikbaar was bij be doelde uitvoering niet uit het oog te verliezen. De Leidsche Vrouwenvereeniging, die ook in den afgeloopen winter weer haar steun en troost bracht in zoo menig huisgezin, wenscht hare werkzaamheden uit te breiden. Uitbreiding van haar werkkring is echter slechts mogelijk bij vermeerdering van hare inkomsten. Om nu in deze voorwaarde te kunnen voorzien zullen de dames, leden der Vereeniging, binnenkort weder eene poging aanwenden. Zij wenschen eene le zing te doen houden ten voordeele van hare Vereeniging, en hebben daartoe de medewerking ingeroepen van den heer van Boekeren, die zich bereid verklaard heeft aan deze vriendelijke uitnoodiging te voldoen. Genoemde voordracht zal, naar men hoopt, in het laatst dezer maand gehouden worden. Eerstdaags zullen dus de in- teekeningslijsten den ingezetenen dezer stad wor den aangeboden. Wij twijfelen niet, of onze stadgenooten zullen, met het oog op het goede doel, gaarne aan de noodiging der dames directrices gehoor geven, en zoo iets bijdragen tot instandhouding dezer Vereeniging, die zoo nuttig werkt, daar zij hare ondersteuning geeft in de huizen der behoeftigen, en dit niet in den vorm van aalmoezen en levensmiddelen, maar door naaiwerk te verschaffen aan arme vrouwen en weduwen, die aldus in staat gesteld wor den, op eerlijke wijze een stukje brood te verdienen. In de vergadering van kommandeerende officie ren der schutterij uit verschillende gemeenten te Amsterdam gehouden, met het doel het nieuw ingediende wetsontwerp betreffende de schutte rijen te overwegen, werden door de vergadering aangenomen de volgende beginselen 1J. de kosten der schutterijen moeten niet op gemeentebegrooting maar op de staatsbegrooting worden gebracht; 2°. de administratie der schutterijen behoort bij het departement van Oorlog; 3°. de vrijstelling van gehuwden als schuileis is onbillijk en een belasting op het celibaat; 4°. liet eereteeken voor langdurigen schutterlij ken dienst moet behouden blijven; 5°. de instelling van een raad van eer, evenals bij het leger, is wenschelijk; 6°. bij bezoeken van Z. M. den Koning moet de wacht enz. door schutters worden waargenomen 7°. dezelfde bepalingen als voor het ontslag van de officieren bij het leger, moeten gelden voor die der schutterij. Op de vergadering der vereeniging van leeraren der inrichtingen van middelbaar onderwijs, op 19 April e. k. te Dordrecht te houden, zijn onder meer anderen de volgende belangrijke punten aan de orde gesteld 1°. Is het onderwijs in de staathuishoudkunde mogelijk aan jongelingen, die onbekend zijn met de beginselen van ons staatsrecht? 2°. Behoort het onderwijs in de staathuishoud kunde aan de burger dag- en avondschool niet te worden vervangen door dat in staatsinstel lingen f 3°. Behoort de handelsgeographie een afzonder lijk vak van onderwijs uit te maken? 4°. Is het Hollandsch van de 17de eeuw wen schelijk als factor vau het onderwijs in de Ned. taal op de 3de kl. van een vijfjarigen cursus? EEN ONGELUKSVOGEL. EEN VERHAAL TAN EDMXTND HOEFEE. (Vervolg.) En weldra leverde hij mij het bewijs, dat het werkelijk zoo in hem gesteld was, als hij zeide. Hoezeer ik mij ook tot de onmisbaarste mede deeling bepaalde, en hoezeer ik ook alles poogde te vermijden, wat hem had kunnen kwetsen of grieven, er bleef nog genoeg over, wat juist hem, en juist bij zijn verborgen liefde voor de rampzalige vrouw, tot in zijn ziel moest treffen. Maar van den indruk, dien mijn verbaal op hem maakte, was zoo goed als niets te bespeuren; zijn zelfbeheersching verloor hij geen oogenblik. Slechts een enkelen keer, toen ik de tooneelen herdacht die Agues, na het terugkeeren uit de residentie, tot wanhoop gebracht en het meest van hem vervreemd hadden, meende ik een dof steunen van hem te hooren. De duisternis werd gestadig dikker, en de weg met eiken stap slechter en moeilijker voor de paarden, zoodat me immer langzamer en lang zamer vooruit kwamen. En zonder Frisingens bekendheid met den weg, zijn onafgebroken op merkzaamheid, en de behendigheid waarmee hij, zelfs onder het aanhooren van mijn verhaal, ook van het geringste voordeel partij wist te trekken, zouden we zeker niet half zoo spoedig de plaats hebben bereikt, waar de weg aanmerkelijk beter werd. Toch was het bijna zes uren en volslagen duister toen wij bij de eerste huizen kwamen, en nauwelijks hadden wij die achter den rug, of wij ontdekten dat, in spijt van alle voorzorg, Frisingens paard een ijzer had verloren. Toen moest de zelfbeheersching, die mij, in weerwil van al de gedachten en gewaarvvordin gen die me doorwoelden, telkens opnieuw mei verbazing en bewondering had vervuld, nog éen maal, maar ook slechts voor een oogenblik zwich ten. Maar juist de hartstochtelijkheid van de uit barsting die volgde, bewees mij hoe verschrik kelijk het in hem kookte, en hoe groot de krach was waarmede hij zijn drift tot hiertoe bt dwongen had, en nu opnieuw weer onmiddellij overwon, want slechts een seconde duurde h€ opbruisen van den grimuiigsten toorn, van de wildsten schrik, van het doodelijkste ongedult ik merkte al die verschillende aandoeningen dui delijk op, schoon hij zelf er geen bewustzijn van kon hebben, laat staan er iets van zou hebben willen weten! Wat ging er in dien menschom? Wat. was hij voornemens, waar vreesde hij zelf voor, en wat hadden wij van hem te wachten, te vreezen, wanneer hij haar van aangezicht tot aangezicht zou zien, die hij boven alles had liefge had, en door wie hij op de grievendste wijze beleedigd was? Maar ik had den tijd niet mij in zulke gedachten te verdiepen. Na die uitbar sting was hij weer aanstonds de degelijk han delende man. Wij reden naar de smidse, die aan het andere einde van de plaats lag, waar we J snel en goed bediend werden. Men kende hem, en alleen het feit, dat hij op dat uur dien weg langs kwam, bewees de lieden, dat hij wel groote haast moest hebben. Slechts korten tijd werden wij opgehouden, en toen zaten we weer op. „Vooruit nnl" riep hij met zijn barsche stem, en vooruit ging het over den werkelijk goeden weg, zoo snel als de paar den maar loopen konden. En was ik te voren bijwijlen in een soort vertwijfeling over het lang- zauie rijden, ja tusschenbeiden inwendig woe dend op hem geweest over zijn ergerlijke stel selmatige bedaardheid, nu sloeg mij bij oogen blikken de schrik om 't hart, van de geweldige vaart, waarmee wij door den nacht voortvlogen. Het was zoo donker, dat ik hem slechts in ondui delijke omtrekken aan mijn zijde zag, en had zich op den weg, waar de duisternis nog zwar ter werd gemaakt door de bijna bladerlooze boomen, aan weerszijden er van, een beletsel opgedaan, een nieuw oponthoud, een val of een ernstig ongeluk zou onvermijdelijk zijn ge weest. Maar niets bejegende ons, en we stoven onophoudelijk voort, zonder een enkelen keerde teugels aan te halen. De nevel ging meer en meer in een dichten regen over; de wind werd hoe langer zoo sterker, en (loot door de takken bo ven ons hoofd, en woei ons snerpend koud in 't aangezicht, maar, wat kwam dat er op aan! On ophoudelijk suisden we maar voort, zij aan zij, zonder een woord te wisselen, alleen klonk tus- schenbeiden zijn kort, barsch „vooruit! vooruit!" dat telkens de paarden tot vernieuwden spoed aanzette. Het oponthoud echter, dat we in den beginne op den slechten weg, en later door het verliezen van het ijzer hadden gehad, konden we niet meer inhalen, en toen wij het park van het slot langs reden, sloeg het op den toren reeds acht urende trein moest reeds sedert een half uur aan zijn. „Te laat!" riep ik daarvan was ik in mijn ziel overtuigd; geen oogenblik twij-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1