N°. 3085.
Donderdag
3 Maart.
Feuilleton van liet „Leidsch
Dagblad".
LEIDSCH
A». 1870.
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVÏÏRTENTIEN.
Voor iederen regel.. 7f 0.45.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Leiden, 3 Maart.
BUITENLANDSCH OVERZICHT.
Op Frankrijk waren in de afgeloopen week
aller blikken gevestigd. De namen van Jules
Favre, Pieard, Daru, Chevandier de Val dröme en
Ollivier vloeiden als even zoovele welluidende
klanken over veler lippen en vonden als de echo van
zuiverder metaal door gansch Europa w eerklank,
dan dat van liet aanbeeld waarop Rochefort en
zijn geestverwanten een tijdlang geslagen hebben.
Laten wij echter die onruststokers de rust genie-
ten, die wij lien en met ons alle vrienden van
orde gaarne zullen gunnen.
I Wanneer de geschiedschrijver aan de politieke
omwenteling, die den 2ie" Januari 1S70 in Frank
rijk een aanvang nam, genaderd is, dan zal hij
iok geruimen tijd stilstaan bij den 22",n ver
jaardag van de Februari-omwenteling, om te
wijzen op den eersten steen, die toen gelegd werd
,voor de verzoening van de mannen van dien tijd
niet het tweede keizerrijk. Welk een schoone
bladzijde, die zal vermelden hoe de toewijding,
"-'de ijzeren wil en volharding van de verguisde
en vertreden slachtoffers van 1852, hen beschaamd
hebben, die met een hardnekkigheid, een betere
Bfeak waardig, blijven vasthouden aan den waan
dat Frankrijk slechts dooreen ijzeren shcepter kan
geregeerd worden, dat Frankrijk ten eenenmale
ongeschikt is voor self-governfment. Hoe prat
immers die aanbidders van de autocratie overi-
...jgens zijn op de natie waarvan zij deel uitmaken,
Haar met loftuitingen overladen wegens haar
moedigen aard, hoe hoog zij opgeven van de
edele en edelmoedige volksdeugden en met veel
ophef hulde brengen aan den levendigen en werk
lasten geest, aan den ijver en lust voor kunsten
en wetenschappen, kennen zij aan dit schoon
geheel van uitmuntende hoedanigheden slechts
die leemte toe, dat het zonder een césarisme, van
hun ideaal, uiteenspat. Schoone droomen van
weleer 1 maar uw vonnis wordt thans in gereedheid
gebracht; uw laatste uur nadert met rassche
schreden en al duurt het proces wat lang, des te
wanhopiger staan uw kansen, des te dieper zal
men uw hartader treffen.
I Dit zien die mannen dan ook in en vandaar
dat zij nu reeds in hun organen hemel en aarde
bewegen en van hun geknakten invloed bij
den Keizer gebruik maken, tegen de „noodlottige
wending" die het kabinet Ollivier aan 's lands
zaken geeft. Hun eerste openlijke daad van wan
trouwen was het als éen man stemmen tegen de
door den heer Picard, na zijn merkwaardige
interpellatie, voorgestelde motie om eenvoudig
over te gaan tot de orde van den dag. Dit kreeg
te meer beteekenis naarmate degeheelelinkerzijde
met Favre en Thiers aan liet hoofd die aannam,
en na de gehouden beraadslagingen en regee-
ringsverklaringen lag daarin min of meer het
pewijs dat de constitutioneele partij de regeering
vertrouwen schonk in de oprechtheid van hare
voornemens nopens den staatkundigen toestand
van Frankrijk.
Alzoo heeft thans het ministerie de handen
ineengeslagen met de linkerzijde om onderling
samen te werken tot optrekking van het consti
tutioneel gebouw.
Veel valt er te doen, maar naar de gunstige voor
teekenen van de jongste dagen te oordeelen zal
het kabinet doortastend te werk gaan.
Vooreerst, en dit moet hoofdzaak zijn, zal het
kabinet den senaat de macht moeten ontnemen
om hetgeen heden tot stand is gebracht morgen
krachteloos te maken. Het persoonlijk gezag
moet geheel ontwapend worden, niet door con
cession die vau hem uitgaan, maar door daden
bij de wet vastgesteld. De volksvertegenwoordi
ging zal voortaan deel moeten nemen aan den
grondvvetgevenden arbeid. Er zullen waarborgen
geschonken moeten worden, dat, wanneer het
hoofd van den staat het in den zin krijgt zich
in de vrije verkiezingen te mengen, hij noch
raadslieden noch prefecten genegen vindt om hem
daarbij de behulpzame hand te bieden.
Artikel 75 van het jaar VIII dat de burgers
aan den willekeur van de ambtenaren overlevert,
moet zonder bijoogmerken afgeschaft worden, en
tal van maatregelen meer die het recht van den
vrijen burger in den vrijen Staat verzekeren.
Door deze hervormingen in te voeren, erkent
het bewind dat Frankrijk rijp is om zich zelf te
regeeren, dat de Souvereiniteit aan het volk be
hoort. Slechts met deze maatregelen is het libe
rale Keizerrijk bestaanbaar.
De zwaartillende politieke hervormingen die
de gemoederen in andere landen van Europa dik
wijls aan het gisten brengen, tieren in Engeland
geleidelijk en zoo kalm mogelijk. Parlement en
Regeering wikkelen zich om strijd in de moei
lijkste economische hervormingen en vraagstukken.
In de zitting van het Lagerhuis van 21 Februari
kondigde Gladstone weder een bill aan betrek
kelijk het grondbezit in Engeland en Schotland,
die zoo mogelijk nog voor de tweede lezing van
de agrarische wet voor Ierland zou worden inge
diend. Ook een bill om den feodalen toestand van
de pachters in Schotland tegenover de grondbe
zitters op te heffen werd aangeboden.
De Koningin van Nederland is op haar doorreis
naar Torquay te Londen schitterend ontvangen.
Koningin Victoria en de geheele vorstelijke familie
hebben HD. bezocht, en tal van hooggeplaatste per
sonen hebben zich de eer betwist hunne opwach
ting bij H. H. te maken. Het doet het Neder-
landsche hart goed, te zien hoe Engeland deze
verlichte en edele vorstin steeds de grootste hoog
schatting toedraagt en hoe H. M. vooral in de
beschaafde wereld ons Statistisch Congres van
dezen zomer bewees dit opnieuw met veel
onderscheiding staat aangeschreven.
Mag eene zaak de aandacht van ons Neder
landers tot zich trekken, dan is 't het bericht
dat H. M. aan het Engelsche Lagerhuis een
eer heeft bewezen, waarop onze Tweede Ka
mer zich niet mag verhoovaardigen.
Spanje was, is en zal wel nog lang het tooneel
blijven van inwendige woelingen, die verlammend
werken op het Staatsorganisme, de volkswelvaart,
en de finantieele krachten van het land zullen te ho
ven gaan. Wanneer wij toch zien dat de minister
van financiën Figuerola deze week in de Cortes
verklaard heeft, dat, indien de Carlistische opstand
niet plaats heeft, het deficit op de staatsuitgaven
nog 613 millioen realen zal bedragen, dan kan
men zich voorstellen hoe 's lands financiën tot
ondergang neigen wanneer die toestand van een
door de bajonetten ondersteund regentschap nog
langer noodig zal blijken te zijn.
De jongste berichten hebben eenige verademing
geschonken in zoover het uitbreken van bedoelde
onlusten vertraagd is door het beletsel aan Don
Carlos, de ziel der beweging, in den weg gelegd
om naar Spanje over te steken. Daardoor zijn
echter de plannen der Carlisten wel vertraagd,
maar niet bedwongen.
In Portugal schijnt de dynastie ook op geen
rozenbed te rusten.
Graaf Von Bismarck heeft in den Rijksdag van
den Noord-Dultsclicn Bond een aanslag (de motie
Lasker om den wensch uit te spreken dat Baden
spoedig in dien Bond mocht worden opgenomen),
die men wilde begaan op zijn diplomatiek plan
de campagne voor de Zuid-Duitsche Staten met
veel moeite bezworen.
Met ijver werkt overigens deze vergadering
aan de voorstellen, die tot inwendige organisatie
van den Bond aan haar oordeel onderworpen zijn.
De senaat in Belglc heeft de militiewet en
die op de kerkelijke goederen aangenomen. De
Kamer van vertegenwoordigers zet de behande
ling over het herzien van het wetboek van koop
handel voort.
De Ooitcnryksche regeering, die door haar
optreden al heel veel dacht teweeg te brengen,
verwart zich hoe langer zoo meer in de netten,
die de Kroonlanden haar spannen. Hoe toegevend-
gezinder zij wordt, hoe meer men eischt. Zoover
is het reeds dat de Czeehen en Gallieiërs niet
eens in onderhandelingen willen treden, maar
onbewimpeld voordrachten verlangen waarin hun
autonomie-programma verwezenlijkt wordt.
Het Concilie te Rome slaat allen goeden raad
in den wind en blijft het onfeilbaarheid-vraagstuk
in de orde van den dag handhaven. De openbare
meening laat zich overigens geen angst aanjagen,
overtuigd als zij is, dat, wat er ook moge gebeu
ren, dit aan de onweerstaanbare vaart van den
vooruitgang geen hinderpaal in den weg zal zetten.
Zelfs den heeren Van Sypestein en Heemskerk
Azn is het gisteren niet mogen gelukken, om
eenigszins gewichtige argumenten tegen het hoofd
beginsel der Agrarische wet aan te voeren. De
grief van den eerste was vooral, dat er te weinig
geregeld was; van de hoofdzaak maakte deze spre
ker zich met groote woorden af; een nieuwe kolo
niale quaestie zou door deze wet ontstaan (doet niet
elke nieuwe wet tal van nieuwe quaestiën ont
staan?), de wet bedoelt óf eene sociale revolutie
óf is een doode letter, en dergelijke uitdrukkin
gen meer, die natuurlijk met opmerkingen over
den „bedaarden stap" van den minister, en andere
aanmerkingen op hem, vergezeld gingen.
De heeijtHeemskerk, die zijn juridisch gewicht
nog voegde bij dat der overige, om voor de
Nederlandsche regeering het recht tot het uit
geven van gronden in erfpacht te vindiceeren,
blijkbaar bijzonder getrotfen geworden door den
naam van Agrarische wethet was toch vooral
hieraan, meer dan aan haar wezen, dat hij zijn
argumenten tot hare bestrijding ontleende. Eene
Agrarische wet, zoo zeide hij, kan alleen in bij
zondere gevallen noodig zijn, en hij wees op de
leges Agrariae der Romeinen, op de Agrarische
wetten in Ierland ten tijde van Cromwell; toen
bestonden er buitengewone omstandigheden wa
ren die nu ook op Java aanwezig? En dit ont
kende spr. met een beroep op de fameuse rede,
door den heer Rochussen op het Congres te
Amsterdam gehouden, waarin (doch dit voegde
de heer Heemskerk er niet bij) deze zelf erkend
heeft, dat men het tot nu toe gevolgdestelsel.dat
volgens hem zoo uitstekend werkte, niet kou
behouden.
Neemt men nu den naam der wet weg, dan
blijft er weinig over, wat de vergelijking tusschen
de thans voorgedragen wet en de door den heer
Heemskerk opgenoemden wettigtdaar gold het
't ontnemen van grond aan de eenen, om dien
aan anderen over te dragen, in waarheid een
gansche ommekeer van zakenhier betreft 't
iets geheel anders. Den eigenaars worden hunne
rechten gewaarborgd, en de staat zal voortaan,
slechts op eene andere wijze dan tot nu toe kun
nen beschikken over de gronden, die aan niemand
toebehooren.
Wat blijft er dan over van het betoog van den
heer Heemskerk?
De heer Van Loon ving zijn rede aan, met de
weinig schoone uitdrukking, dat deze wet een
nagel aan den doodkist van Nederland zou zijnde
vernietiging van ons volksbestaan schijnt dus bij
hem vast. te staan. Ook de vernietiging van dat
der Javanen (zijn deze sombere voorstellingen
soms een gevolg zijner anti-revolutionaire rich
ting?) voorspelde hij, door te wijzen op de ver
dwijning der Roodhuiden in Amerika. Hoe het
dezen afgevaardigde echter is mogen gelukken,
om juist van eene wet, die het eigendom der
Javanen verzekert, en voorts het verpachten van
staatsgronden regelt, dit oplossingsproces te ver
wachten, is ons niet duidelijk gewordeu. Het
Bijblad zal ons hier, naar wij hopen, licht geven.
Doch het waren gisteren niet alleen bestrijders
van de wet, die het woord voerden, ook van de
andere zijde stonden twee sprekers op, de Hit.
Mirandolle en Lenting, die hunne sympathie voor
dit wetsontwerp betuigden.
De eerste spreker, dien wij voor eenige maanden
om zijn warme, oprechte taal, voor de Javaan-
sche bevolking hebben toegejuicht, verdedigde
ook nu weder de beginselen der wet, juist met
het oog op de belangen van den Javaan, beknopt
en helder. Hij zeide hoe hij juist daarom voor
deze wet sympathie had, omdat zij strekte tot
EEN ONGELUKSVOGEL.
EEN VERHAAL
VAM
EDÏJXTND HOEFER.
Vervolg.)
Ik zag, hoe Frisingen zich inspande, om uiter
lijk bedaard te blijven. In zijn gelaat merkte ik
weder die krampachtige trekken op, waarvan
ik reeds meermalen gewaagde, en zijn geheele
'lichaam beefde. Hij bleef evenwel schijnbaar kalm.
En schoon zijn stem van zijn innerlijke ontroe
ring getuigde, antwoordde hij toch op een uiterst
beleefden toon, dien ik van den barschen, van
alle formaliteiten afkeerigen man niet gewoon
was„Ik kan uwe bedoelingen en de reden van
uw komst niet raden, mijnheer Van Dissenberg.
Blaar ik moet u opmerken, dat dokter H. een te
Oud vriend van mij, en te zeer ingewijd is in al
mijn huiselijke omstandigheden, dan datikeenig
geheim voor hem zou hebben. Integendeel, ik
kan voor 't oogenblik niet buiten zijn gezel
schap."
Op het hooren van mijn naam was het, als
helderde Alfreds blik op, en als speelde een
flauwe glimlach om zijn mond. Zijn lippen ont
sloten zich. Toch gaf hij geen geluid, en eerst
toen Frisingen zweeg, zeide hij, met een zenuw
achtige haast; „Ha! Ha! de dokter! Ik hoorde
van u jawell Wij kennen elkander ook reeds
nietwaar? Toen, tien jaren geleden ontmoet
ten we elkander op een avond, is het niet zoo?
Gij zijt gehuwd? Jawel, uwe vrouw was een
vriendin van de genadige vrouw 1 En gij zijt
hier vandaag tot gewichtige samenspre-
kingen?" En zich daarop tot Frisingen wendende,
op een wijze die, in vereeniging met zijn toon
van spreken, en zijn geheele voorkomen het ver
moeden, dat reeds een paar malen in me was
opgekomen, dat hij niet snel bij 't hoofd meer
was, bijna tot volle zekerheid bracht, viel hij
heftig uit; „En mevrouw uwe gemalin, mijnheer
Van Frisingen is zij niet hier? De domme
knecht antwoordde me niet, en liet me staan 1"
Maar nu was het uit. „Mijn vrouw!" barstte
Frisingen uit en zijn stem had niets mensche-
lijks meer, maar was als het brullen van een
wild dier, en als een verscheurend dier vloog
hij op den vreemdeling aan, en sloeg zijn viDgers
in zijn schouders en schudde hem, hij, de zwakke,
onde man! „Mijn vrouw, nietswaardige, ver
rader, bedrieger, lafaard! Mijn vrouw, noemt gij
zoo het schepsel, dat mij ontloopen is? Mij vraagt gij
naar haar, mij aan wien gij ze ontstolen hebt?
En gij zoekt haar in het huis, waar nog altijd
haar kind als getuige van een bedrog en uwe
schande staat? Gij zoekt haar dus is zij ook
ontloopen?"
Vreeselijk, vreeselijk was het, zeg ik uHet
is niet te beschrijven; wie het niet zag, kan het
zich niet verbeelden 1 Ik stond als een zoutpilaar,
in plaats van me tusschen hen te werpen. Want
waartoe de mensch, in den toestand van Frisin
gen, in staat is, en wat er dan kan gebeuren,
of liever, moet gebeuren, dat was, als men
deze twee menschen voor zich zag, voorwaar niet
twijfelachtig! maar, er mocht geschieden wat
wilde, ik was op dat oogenblik als verlamd, en
haalde ternauwernood nog adem.
En als verlamd en versteend stond ook Alfred;
den ijzeren greep die zijn schouders schier ver
morzelde, scheen hij niet eens te gevoelen. Hij
staarde zijn aanvaller in het gezicht, en hoorde
zijn verpletterende taal maar of hij ze begreep,
durf ik niet zeggen.
Eerst het laatste woord scheen hem te treffen.
Er kwam leven in het strakke oog; hij lichtte
zijn vrije hand op, en drukte die tegen zijn voor
hoofd; „Hoe heb ik het dan?" zeide hij op een
toon, waarvan ik geen denkbeeld kan geven,
maar die zelfs Frisingen scheen aan te doen en
zwijgen deed: „Mij ontloopen, zegt ge? En
zij is niet hier? O, Agnes, goede Agncs, arme
Agnes, waar zijt ge? O, Agnes, mijn Agnes
niet hier? Waar? Waar? Zijt ge dood?
niet hier? Dokter!" en hij rukte zich lós uit
Frisingens vuist, en kwam vlak voor me staan,
en zijn oog doorboorde me. „Gij zijt haar vriend,
nietwaar?,Is zij bij u? Ik moet haar vin
den! Ik moet! Mensch! spreek op O,
ik zie het al! Ja bij ul Vooruit dan!
Wat doe ik dan hier?" En zich omwerpende,
zoo onstuimig als zijn beweging was, kan ik niet
zeggen, dat hij zich omkeerde, stoof hij de
deur uit.
Frisingen vloog hem achterna: „Houd hem,den
verrader, den dief den dief!" brulde hij de
gangen van het oude huis door, en stormde den
trap af.
Wordt vervolgd.)