N°. 3082.
Maandag
A*. 187a.
28 Februari.
Feuületon van het „Leidsch
Dagblad".
EEN ONGELUKSVOGEL.
LEIDSCH
*ï'l«
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Loiden per 3 meenden3.00.
Franco per post3.85.
Aftonderlijke Nommere0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES.
Voor iederen regel.j 0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 20 Februari.
Zijn de argumenten tegen de uitgifte van gron
den in erfpacht onhoudbaar, niet miud.r onge
grond is de vrees, die sommigen koesteren voor
de toepassing van het tweede beginsel, in de
Agrarische Wel gesteld: de toekenning namelijk
aan de inlanders van eigendomsrechten op hun
grond.
Het klinkt in eene geordende maatschappij
vreemd, dat aan zoo iets behoefte bestaat, en
voor een deel mag men zeker de oppositie, die
tegen de maatregel thans voorgedragen, wordt
gevoerd, daaruit verklaren. De wet wil namelijk
niet anders dan aan inlanders hunne rechten
waarborgen. Maar hun wordt niet iets gegeven,
wat zij niet hadden. Zij die individueel erfelijk
grondbezit hebben, gelijk in vele streken op
Java het geval is, zij die nu reeds daarover be
schikken, en het, als elk grondeigenaar hier te
lande, verkoopen kunnen, zij zullen eenvoudig
kunnen verlangen, dat die grond hun eigendom
zal genoemd worden, en dat zij dus als eigenaars
erkend worden.
Dat hieraan behoefte bestaat moge vreemd
klinken in onze ooren, wij herhalen het, waar
ieder eigenaar door ofhcieele overschrijving van
zijn eigendom de zekerheid heeft, dat bij zijn
recht tegen een ieder en ten allen tijde zal kun
nen bewijzen bij eenig nadenken zal een ieder
van de noodzakelijkheid hiervan overtuigd zijn;
en te meer voor ean land, waar het helaasniet
'alleen hebzuchtige naburen zijn, maar de regee
ring zelve, welke die rechten bedreigt, en ze ten
""baren voordeele wil vernietigd zien.
Het individueel grondbezit stond namelijk de
'uitbreiding van sommige cultures in den weg,
en zoo is het dikwijls geschied dat de bijzondere
rechten der ingezetenen eenvoudig werden ter
zijde gesteld, en hun grond, tegen alle recht in,
bij den gezamenlijken grond der geheele ge
meente werd gevoegd.
Heeft dus die toekenning van eigendomsrechten
•een bepaald nut: het geven van rechtszekerheid
aan de inlanders, de eerbiediging hunner rech
ten, volgens het regeerings-reglement gewaar
borgd er zijn er velen, die deze bepaling verder
4 willen uitbreiden, en aan de inlanders ook willen
geven, wat zij nog niet hebben, het recht om de
verdeeling van het gemeentelijk grondbezit te
eischen. Zij verlangen, dat het gemeentelijk grond
bezit, dat zulk een groote plaats inneemt in het
grondbezit op Java, dat de grond die aan de geheele
'gemeente, de dessa behoort, en jaarlijks (althans
""op vele plaatsen) onder de rechthebbenden verdeeld
- wordt, op verlangen van .dezen voor altijd onder
hen zal kunnen verdeeld worden.
De wenschelijkheid hiervan moet een ieder
1 toegeven, die weet wat hst gevolg is voor den
■landbouw van een jaarlijksche verdeeling van
gronden. Wij behoeven onze lezers slechts te
herinneren aan de lezing van den heer De Bruyn
in het vorige jaar, waarin gewezen werd op den
slechten toestand van de rijstcultuur. De noodige
verbetering van den grond wordt nagelaten, om
dat ieder het volgende jaar weder een ander
stukje van den gemeentegrond te bebouwen
krijgt, en dus de kosten en moeite voor die ver
betering hem niet zouden vergoed worden.
De minister van Koloniën heeft in zijne eersie
memorie van beantwoording dit alles toegegeven,
doch de noodzakelijkheid ontkend, om de moge
lijkheid der verdeeling van den grond bij de wet
vast te stellen. Openbaart de begeerte van den
inlander zich duidelijk, om tot deze verdeeling
over te gaan, dan zal de regeering, zoo verklaart
de minister, geene termen kunnen vinden om
haar dit te weigeren.
De aanmerking die men nu tegen den afstand
van eigendom aan de inlanders maakt, is deze,
dat binnen korten tijd al hunne gronden in handen
van hebzuchtige Chineezen of Europeanen zullen
geraken, dat zij hun eigendom niet op genoeg-
zamen prijs zullen stellen, en daardoor aan deze
Chineezen en Europeanen hun land voor een
appel en een ei zullen afstaan.
Dit is het practische bezwaar tegen deze rege
ling; de theoretische bezwaren betreffende de
vraag of de Oostersche begrippen eigendom toe
laten, laten wij daar, evenals wij gisteren gezwe
gen hebben omtrent de vraag nopens de rechten,
die de Nederlandsche regeering op den grond van
Java heeft. Deze bezwaren zijn reeds genoegzaam
bij de behandeling van vorige wetsontwerpen
opgeheven, en missen ook elke waarde voorden
wetgever.
Is het nu onvoorzichtig om de Javanen door
.het geven van schriftelijke titels de vervreemding
van hun eigendom gemakkelijk te maken? Dit
is bet, wat alien, die met de Javaansche toe
standen bekend zijn, tegenspreken. De Javaan is
niet zoo dom, en zijne gehechtheid aan zijn
Stukje grond is daarentegen wel zoo groot, dat
men de vrees voor de gevolgen hiervan wel tot de
hersenschimmen mag rekenen. Maar al u are hij ook
nog zoo dom en al ware zijne gehechtheid aan
den grond ook veel minder, de concurrentie van
die zoo gevreesde hebzuchtige Chineezen en Euro
peanen zou het dan nog onmogelijk maken, dat
de Javanen hun grond voor een kleinigheid af
stonden: allen zouden het voordeel willen hebben,
en dit zou natuurlijk daartoe leiden, dat ieder
zijn aanbod verhoogde.
Ten slotte zal eene overgangsbepaling betref
fende den verkoop van gronden door inlanders
aan niet-inlanders alle misbruiken, die men nog
voor den eersten tijd vreest, wegnemen. De cul
tuurwet van den heer Fransen Van de Putte,be
paalde dat die verkoop in de esrste vijf jaren
verboden zou zijn.
Of nu de inlanders zullen gebruik maken yan
de gelegenheid hun bij dit wetsontwerp geopend
om schriftelijke eigendomstitels te verkrijgen,
zal de toekomst leeren. Mocht dit, tegen de ver
wachtingen van zoovelen, die met de Javaansche
toestanden bekend zijn, niet veelvuldig geschie
den het zou nimmer een reden kunnen zijn,
om dezen maatregel te bestrijden. Maar de zorg
die zij nu reeds dragen voor de bijhouding dei-
zoogenaamde dessa-registers, waarin zooweldeloop
der bevolking als de veranderingen in de be
bouwde gronden worden opgeteekend, wettigen
zeker volkomen de beweering, dat bier niet
een weldaad opgedrongen, maar een gewenscht
recht toegekend wordt.
Wel bezien, zoo schrijft het Noorden gisteren
over de verlaging van den census, is toch het
verlagen niets anders dan een quaestie van lijd.
Volkomen de meening, die wij voorstaanhet
doet ons genoegen dit te mogen constateeren. Uit
breiding van census moet een noodwendig gevolg
zijn van meerdere ontwikkeling, en hoe eerder
deze die uitbreiding zal noodzakelijk maken, hoe
beter 't zal zijn. Maar die noodzakelijkheid bestaat
nog niet daarom, omdat eenigen dit, zonder eenig
bewijs beweren.
De verklaring door de Nederlandsche, Belgische,
Fransche en Groot-Brittannische gevolmachtigden
geteekend, tot wijziging van eenige bepalingen in
de overeenkomst tot regeling der suikerbelastingen
waarvan reeds vroeger is melding gemaakt, luidt
als volgt:
Art. 1. Het aan de Fransche Regeering bij de
verklaring van 4 November 18C8 verleend uitstel
om eene juiste verhouding daar te stellen tus-
schen de rechten te heften van de ruwe suikers
en van de rendementen vastgesteld bij de ver
klaring van 20 November I860, wordt verlengd
tot op den 30,,,D Juni 1871.
Art. 2. Het invoerrecht in Frankrijk van ge
raffineerde suikers herkomstig van de andere
contracteerende Staten, blijft voorloopig bepaald
op achtenveertig franken vijfentachtig centimes
(fr. 48,85).
Art. 8. De grens voor den uitvoer der bastaard
suikers, herkomstig van suikers toegelaten onder
het stelsel van tijdelijken invoer, welke grens is
vastgesteld bij de 2de alinea van art. 10 der over
eenkomst van 8 November 1864, wordt verlaagd
van het standmonster N°. 10 tot het standmon
ster N°. 7.
Art. 4. Ieder der contracteerende regeeringen
zal de bevoegdheid hebben tot onderverdeeling
der klassen van de ruwe suiker, vermeld in art. 1
der overeenkomst van 8 November 1864; en
onderstandmonsters daar te stellen overeenstem
mende met die onderverdeelingen, zonder even
wel de grens te kunnen wijzigen van eene der be
staande klassen, noch het gemiddelde rendement
te verminderen van de verschillende soorten van
suikers in deze klassen begrepen.
H. M. de Koningin is met gevolg te Londen
aangekomen en aan het Claridges hotel afge
stapt.
Gelijk de ruwe grootschheid en forsche majes
teit de bewonderaars van Beethovens of Mo-
zarts symphoniëen het meest moet aantrekken,
zoo zal de eigenaardige muziek van Verdi altijd
onwederstaanbaar aantrekkelijk blijven voor hen,
die het tintelende lied liefhebben, met zijne weg
slepende melodie, zijn pathos en schalksehheid.
Weinige opera's van dien componist hebben zoo
iets onbeschrijfelijks zachts en liefelijks, en wek
ken even zulke diepe en onbestemde emotiëu op
als de opera Violetla [La Traviatadie gisteren
avond in den Leidschen schouwburg door liet
opera-gezelschap der residentie voor een talrijk
en hoogstgedinstingueerd publiek werd opgevoerd.
Wij durven met liet volst vertrouwen als de
uitdrukking van de aanwezigen ter neder schrij
ven, dat deze voorstelling voor alleu een genot
rijke avond was.
Veel droeg daartoe bij de verrukkelijke zang
en het geacheveerd spel van Violetla, in welke titel
rol Mej. Heilbron bijzonder uitblonk en dan ook
een uitbundig succes behaalde, blijkbaar in de
vele terugroepingen en bloemruikers, die haar
ten deel vielen. Deze zangeres bezit werkelijk
talent; eene prima donna van haar kracht treft
men zelden, bij de Fransche opera in den Haag
aan, en wij schenken deze loftuitingen met te
meer zelfvoldoening, nu het eene landgenoote be
treft, wier artistieke hoedanigheden ook reeds in liet
buitenland in goede faam staan.
an den heer Ch. Laurent, den tenor-léger
mogen we getuigen dat zijn zwak, maar niet
onaangenaam klinkend stemgeluid, vooral in de
duetten met Violetla veel genoegen verschafte. Ook
als acteur spande hij vooral in de derde akte
en slot-scène zijn beste krachten in.
Het ligt misschien aan ons, maar de anders
zoo verdienstelijke baryton, de heer Horeb, scheen
gisterenavond niet zoo gelukkig bij stem te zijn
al gewoonlijk, dat echter aan het welgeslaagd
ensemble weinig in den weg stond. Het deed ons
daarom genoegen dat het publiek, hetwelk zijn
verdiensten kent, 't hem niet aan bijval deed
ontbreken.
De mannenkoren klonken meermalen term en
zuiver, de vrouwenkoren lieten te wenschen over.
Het danspersoneel maakte eenige gracieuze figuren.
De voorstelling werd besloten met hetgeen de
Franschen zouden noemenuu jolie petit acte,
waarin de heer Minne als „Jobin" hoogst verma
kelijk en onverbeterlijk komisch, en mej. Basta
als „Nanette" een niet onverdienstelijke soubrette
was.
Wij verwachten dat Violetla niet de laatste
voorstelling van het opera-geselschap uit 's-Gra-
venhage voor dezen winter zal zijn.
Wij vernemen dat zich ook bier te lande een
comité gevormd heeft, met het doel om geldelijke
bijdragen te verzamelen tot oprichting van een
monument voor Humboldt en tot uitbreiding van
de Humboldts Stiftung. Verscheidene hoogleeraren,
doctoren en andere begunstigers van de weten
schap hebben zich daartoe, onder praesidium
van Prof. Kühne te Amsterdam, vereenigd.
De Humboldts Stiftung heeft ten doel de stichting
van een fonds, waarvan de grondslag reeds in
de Academie der Wissenschaften te Berlijn ge
legd is, en dat tot bevordering van natuuronder-
UN VIRHAAL
TAM
EDUCND IIOEFElt.
Vervolg.)
De uitslag mijner pogingen had dan ook zoo
goed als niets te beduiden. De geestelijke kon
„slechts herhalen wat hij geschreven had, en geen
meerder licht geven. Bij de belangstelling, die
het schier ongeloofelijke geval hem had inge
boezemd, had hij reeds op eigen houtje met de
„noodige omzichtigheid nasporingen in het werk
gesteld, die echter zonder gevolg waren gebleven.
-Beate schijnt nooit veel omgang te hebben gehad en
aan niemand iets van haar geheim te hebben laten
merken; een voorbeeld van geheimzinnigheid,
niet minder ongehoord dan het geval zelf. Het
dienstboden-personeel was, zooals ik zeide, naar
[alle windstreken verstrooid; voor een deel niet
meer te vinden, voor een deel overleden. De
dokter was in 66 gestorven. Alleen wist men,
dat deze, vroeger een arme duivel, voor tien,
elf jaren plotseling in betere omstandigheden
was gekomen, zoo het heette door een erfenis.
Dat op het 6lot gebeurd kon zijn, wat werkelijk
gebeurd was, daarvan had nimmer iemand het
minste vermoed of gehoord.
„Eindelijk vond ik toch nog een der oude be
dienden, en ontving van hem een wenk, die me
evenwel ook toch weer niets wijzer schijnt te
zullen maken. Hij hield stijf en sterk vol dat mijn
vrouw gestorven is let wel, weer dezelfde
voorzichtigheid! maar bekende daarentegen,
dat zich toen ter tijde gedurende een paar
dagen in het geheim een zekere heer Von
Drohnstein op het slot heeft opgehouden. Of hij
in eenigerlei betrekking tot mevrouw gestaan
heeft, daarvan was hem niets bekend. Die mijn-
hesr was op denielfden dag dat zij gestorven is
-r- dat wist hij heel goed 's avonds laat ver
trokken; hij had hem zelf uitgelaten.
„De naam is mij geheel onbekend, ook de per
soon, zooals de knecht hem beschreef. Hij moest
daar in de nabijheid opgevoed zijn, is toen offi
cier geworden, en schijnt zijn ontslag te hebben
genomen. In de naamlijst van het leger, waarvan
ik verscheidene jaargangen van 185060 en ook
nog van de laatste jaren ter inzage heb gehad,
komt hij niet voor, waarom ik me tot het minis
terie van oorlog heb gewend.
„Is hij het, dien ik moet vloeken, dien ik
moet vervolgen? Zou zij hem gekend hebben,
zij, die vroeger nooit in die streek geweest is,
die bij haar pleegmoeder in de strengste afzon
dering opgegroeid is, zonder de meeste conver
satie? Is het wellicht de derde in het klaverblad
met die twee andere gekken, die het jonge ding
in hun eigen waanzin hebben meegesleept? Heeft
hij eerst op het slot kennis met haar gemaakt,
en daar zijn garen weten te spinnen? Of is
dit alles niets, is hij er geheel buiten, is hij met
een geheel andere bedoeling op het slot geweest,
of was hij de bemiddelaar voor een derden per
soon, voor dien mijnheer Ton Dissenberg mis
schien? Gij herinnert u hem wellicht nog: op
een avond zijt gij bij ons iD de residentie met
hem in gezelschap geweest, gij weet wel in dien
vervloekten winter. En toen zij zoo hals-over-
kop weg wilde heb ik daar reeds het mijne
van gedacht. Den vorigen zoiner had hij ook met
ons gereisd zij wisten het met elkaar."
Zijn toon van spreken, de uitdrukking van zijn
gelaat waren gedurende deze mededeelingen vrij
bedaard en kalm gebleven. In minder tijd dan
de lezer noodig heeft om het te bevatten, had
hij zijn verhaal gedaan. Eerst op het laatst nam
zijn innerlijke verbolgenheid weer sterk toe-
Men zag het hem aan en hoorde het, ook met
gesloten oogen, hoe vreeselijk het binnen hem
gistte; en als ooit de oude bekende vergelijking
van eenigen mensch met een inwendig kokenden,
elk oogenblik met een uitbarsting dreigenden
vulkaan gepast was, dan voorzeker was 't hier
bij Frisingen.
Zijn aanvankelijke, geweldige, aan krankzin
nigheid grenzende, razernij had ik met een vasten
wil, met volle overtuiging, en dus ook met het
beste gevolg doorgestaan. Tegen hetgeen ik se
dert vernomen had, ontbraken mij niet slechts
de middelen, maar ook de kracht. Hoe me het
gehoorde geschokt had kon ik niet beschrijven,
en evenmin, hoezeer ik dezen man beklaagde,
die ook, en slechts voor het kleinste gedeelte
door eigen schuld, het meest door zijn natuur en
zijn hoe zal ik het noemen? z(jn noodlot
in een toestand van ellende was gebracht die ik
me nauwelijks grooter kon voorstellen! Het was
inderdaad genoeg om iemands hoofd op zijn
grondvesten te doen schudden, en er niets dan
volslagen krankzinnigheid in achter te laten;
dat zag ik duidelijk aan de uitwerking, die 't
op dezen mensch van ijzer en staal had.
Wordt vervolgd.)