f IV0. 3080. Donderdag A°. 1870. 524- Februari. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". EEN ONGELUKSVOGEL. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nomraers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTKNTIEN. Voor iederen regelf 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die lij beslaan. Lelden, 23 Februari. In het lokaal Diligenlia te 's-Gravenhage had den 21 sten dezer eene openbare vergadering plaats van de Maatschappij tot Nut non den Ja vaan. Nadat de voorzitter, de heer Van Heu- kelom, de vergadering geopend had, hield] hij tot de aanwezigen eene toespraak, waarvan het. doel was hoofdzakelijk te doen uitkomen de reden, waarom deze vergadering was belegd, eene vergadering die voor een ieder en kosteloos was toegankelijk gesteld. Die reden was om niet alleen de leden der maatschappij, maar ook al len, die begeeren mochten kennis te nemen van den arbeid der maatschappij en van haar doel en streven, daartoe in de gelegenheid te stellen. Hij trad vervolgens in eene ontwikkeling van dat doel en van de verschillende oordeelveilingen, waaraan de maatschappij zoo in geschriften als bij de debatten in de Kamers der Staten-Gene- raal heeft blootgestaan. Intusschen, doel en werk kring van de Maatschappij zijn geen anderen, dan de toepassing zooveel mogelijk van de liefde tot den naaste; en vandaar, dat zij zich ook in velerlei medewerking heeft mogen verheugen. Reeds zijn er, als tot haren werkkring behoo- rende, geschriften uitgegeven om dat doel bevorder lijk te zijn; en zoo heeft de maatschappij zich het lot der Javanen ook op het gebied van het onderwijs, waaraan zij groote behoefte hebben, aangetrokken eneene commissie benoemd om nopens den toestand van het onderwijs op Java een verslag uit te brengen. Dat rapport is verschenen en daarvan zijn exemplaren gedrukt aan de aanwezigen uit gereikt. En nu is tot verdere bevordering van het doelverbetering van het inlandsch onderwijs op Java, deze vergadering inzonderheid belegd om dat punt tot onderwerp der beraadslaging te maken en heeft de heer Mr. J. Van Gennep, advocaat te Batavia, onlangs uit Java teruggekeerd, zich op verzoek van het hoofdbestuur wel willen be lasten met de behandeling van dat onderwerp. Hij verzocht alzoo dien heer zijne stellingen te ontwikkelen, zullende daarna aan de aanwezi gen de gelegenheid worden gegeven tot verdere ontwikkeling of bestrijding. De heer Van Gennep vervolgens als spreker optredende, gaf tot inleiding zijner rede eene reeks van beschouwingen, om de toehoorders als ware het te verplaatsen in die gewesten, waar hij 15 jaren had verkeerd, waar alles even schoon en bloeiend is, waar de natuur steeds in haren schoonsten tooi zich aan 's menschen blik vertoont, waar het immer en altoos zomer is en men geen hinder heeft van gure, noorderweersgesteldheid, kortom in een paradijs op aarde, het schoonste land der aarde, het eiland Java. Was zijne schil dering van het natuurschoon dichterlijk en vol gloed, toch moest hij constateeren, dat, bij al dat liefelijke en heerlijke eener weelderige natuur, bij al het verrukkende en prachtige dat die ge westen opleveren, bij eene kwistigheid van den bodem, die ternauwernood eenigen arbeid behoeft van den mensch om deze van zijne benoodigd- heden te voorzien, men zich toch eene bittere teleurstelling kon bereiden indien men waande, dat een volk dat zoo gezegend is, ook intellectueel en stoffelijk in den meest gewenschten toestand zou verkeeren. De spreker stelde zich ten taak hen, die zoo mochten denken, uit hunne noodlot tige dwaling terug te brengen. Dat volk verkeerde z. i. in zijne ontwikkeling, nog in een toestand van rustige rust. In dat paradijs op aarde is hongersnood niet onbekend en is honger zonder voedsel geen ongewone zaak. Ziekten en kwalen slepen duizenden ten grave bij gebrek aan de lessen ,der hygiene, die door kwakzalverij en bijgeloof worden vervangen. De producten zijn beperkt tot den primitieven landbouw volgens sleur en routine. Terwijl hij al die punten meer uitvoerig besprak om te komen tot de ontwikke ling van den Javaan, eD de vraag in hoever diens aanleg uit een physisch oogpunt, die ontwik keling zou in den weg staan, moest hij die vraag ten stelligste ontkennend beantwoorden. Hij kon op grond van eigen ervaring verklaren, dat op Java Diet minder dan in Europa de mensch zich voordoet iu al zijne verscheidenheid. Tegenover domuien staan vernuftigen en schranderen; er zijn bedaarden en vluggen er zijn arbeidzamen maar ook luien enz. En nu mogen zij al niet geheel, immers voor alsnog, al of niet door den invloed van het tropisch klimaat vatbaat zijn voor westersche begrippen, de Javanen zijn zeker en ontwijfelbaar vatbaar voor ontwikkeling, voor meerdere ontwikkeling, als maar de behulp zame hand wordt uitgestrekt. Waar het gezag tot nog toe is te kort geschoteD, waar eerst de Ne- derlandsche Regeering en de Staten-Generaal in lateren tijd, iets ten goede hebben aangewend, blijft er nog veel te doen over; en particuliere krachten schijnen hier de impulsie aan het gezag te moeten geven, evenals in der tijd hier te lande de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zooveel heeft toegebracht om den stoot te geven tot ontwikkeling en uitbreiding van het onderwijs in Nederland, en de Regeering haar op dien weg krachtig is gevolgd. Meer uitvoerig stond de spre ker stil bij den toestand van het onderwijs op Java, dat hij allerbedroevendst noemde, en waar omtrent hij het betreurde dat nog zoo weinig, of liever schier niets is gedaandaarbij wijzende op eene bevolking van vijftien millioen met een niets beduidend getal scholen en leerlingen tegen over dat hier te lande. Hij wees er op, hoe Britsch- iDdië in den laatsten tijd reeds eene gunstige uitzondering met Java maakte. Hij leidde uit zijne beschouwingen de gevolgtrekking af, dat, wanneer men den inlander kon onttrekken aan den invloed van het priestergezag, dat het on derwijs in handen heeft, een onderwijs, gegrond alleen op ijdele en dorre vormen, op bijgeloof en heidensche begrippen, men hem meer zou voor bereiden om te voldoen aan zijne bestemming als mensch. Zijne hoofdbeschonwingen kwamen daarop neer, dat bevordering van het onderwijs voor den Javaan plicht is van Regeering en het Nederlandsche volk, en dat waar is zoo op intellectueel als stoffelijk gebied dat zedelijkheid en godsdienst daarmede in het nauwst verband staan en eindelijk eeue goede staatkunde het voor schrijft, wil de Javaan in liefde voor Nederland toenemen, door het ware begrip van vrijheid, dat hij door het onderwijs zou erlangen, en de ze geningen die het hem zou aanbieden. De spreker noodigde daarom de toehoorders uit om hetgeen de Oost-Indische Compagnie door het zwaard had veroverd, te behouden door de gevoelens van meu- schelijkheid en liefde, en daarmede is het onder wijs in een onmiskenbaar verband. Wij kunnen onmogelijk, willen wij ons bestek niet overschrij den, al de punten teruggeven, die de spreker ten beste gaf, waar hij bij deze of gene beschou wing meer opzettelijk stilstond, en gaven slechts in algemeene trekken de indrukken weder van deze zeer uitvoerige rede. Des sprekers stellingen, waarmede hij eindigde en die hij ter bespreking aan de vergadering onderwierp, waren de vol gende. De vergadering, gehoord de sprekers, ge hoord de debatten, is van oordeel: 1°. dat de inlander op Java vatbaar is voor hoogere ont wikkeling; 2°. dat een behoorlijk onderwijs een krachtig middel is om die ontwikkeling te be vorderen 3". dat doel zooveel doenlijk te bevor deren is de plicht en het belang vau Nederland; en 4°. de oprichting van een schoolfonds kan, bij voldoende deelneming, aan dat ouderwijs een krachtige impulsie geven. Hierop traden als sprekers op de heeren Yan Hoëvell, lid van den Raad van State, Hoevers, predikant alhier, Ising, lid van het hoofdbestuur, allen tot krachtige ondersteuning van de ontwik kelde stellingen, waarbij de heer Van Hoëvell zich op eigen ervaring beriep, de heer Uoevers ook in naam van het Christendom de ondersteu ning dezer taak aanprees, en de heer Ising de voorstellingen bestreed van hen, die den werk kring en den arbeid der maatschappij niet kennen. Ten slotte, en nadat de voorzitter den warmen dank aan de sprekers, en vooral den heer Van Gennep, had gebracht voor de verleende mede werking om de zaak, die de maatschappij op het oog had, te doen gelukken, werden de aanwezi gen in de gelegenheid gesteld om eene voorhan den lijst van inschrijving voor geldelijke bijdra gen, tot oprichting van bedoeld schoolfonds met hunne namen te onderteekenen, waarna de ver gadering werd gesloten. Omtrent de slooping der vestingwerken van Luxemburg meldt men, dat het gedeelte, 'twelk van het noordwesten naar het zuidwesten loopt, geheel geslecht is, zoodat de aanzienlijke grond- ruimte, die daardoor vrij kouit, eerlang aan de stad kan terug gegeven worden, zoodra de com missarissen der mogendheden den staat van zaken geconstateerd en het proces-verbaal opge maakt hebben. De vier cadets van het oudste studiejaar, die in de maand September des vorigen jaars nog zes Men verwacht nu eerstdaags hunne oflicieele be noeming. Het zijn: de cadets der artillerie h. 1.1. Jhr. VV. J. P. Van den Bosch en A. M. Hoedt, der infanterie h. t. 1. J. F. A. De Rooy en der infanterie in O.-I. G. F. P. Van Emmerik. In de tweede helft der maand Januari zijn aan het postkantoor alhier bezorgd de volgende brieven, die wegens onbekendheid der adressanten niet bezorgd zijn kuunen worden P. A. Glasmeijer, J. Muller, J. W. Schaap, A. v. d. Henst, K. Heilbron, Saartje Rijnders, allen te Amsterdam; Geb. Lehmbach te Barmen; C. W. Deuss te BeveröhdeM. Harlachol te 's Gra ven hage; B. Baars te 's-Gravenzande; Bisschop te Haarlemmermeer; P. A. J. Jas te's-Heerenberg Priemers te Hellevoetsluis; J. Klie te Houtrust; W. Verboom te Katwijk a./d. Rijn; Rozaline Kruijer te Maastricht; Mej. D. Arends te Mid delburg; J. Dellepoort te Ooltgeusplaat; Mevr. De Geer en Mevr. Turner, beiden te Oegstgeest; Ten Kate te OudshoornB. Berendseu te Reissen Groeneveld v. Koppen, L. Maas, beiden te Rot terdam; Mevr. Frisser te Soeterwoude; P. Kie zelzand te Warmond; J. v. Stezik te Wassenaar; Raampje Ploeg te Weespercarspel; A. De Jonge (woonplaats niet vermeld). In Hulsel, een gehucht der gemeente Hooge- Lagemierde en Hulsel, met een bevolking van p. m. 1300 zielen, van welke in Hulsel er min stens 300 wonen, doet zich het zeldzaam geval voor, dat er binnen twee jaren geen enkel sterf geval heeft plaats gehad. De Staats-Courant van heden behelst o. a. de volgende rivierberichten Vianen, 22 Febr. Het ijs vast. Gorcum, 22 Febr. De toestand van het ijs on veranderd passage te voet en met schietschou wen. Temperatuur 29° F. Den 21,1« Febr. kleine ijs- beweging te Lekkerkerk. Sliedrecht, 22 Febr. In de Beneden-Merwede het ijs vast; iu de Nieuwe Merwede is het in beweging geweest; tot Langeudaindiep weer vast. Dordrecht, 22 Febr. Het ijs vast; overtocht iu de veren met ijsbooteu. Maastricht, 22 Febr. Van de Maasbrug zijn vijf bogen door het ijs voor schepen gesloten, naar de zijde van Wijk. Bij beschikking van den Minister van Koloniën van den 21"10" Februari 1370, litt. APz., n°. 30, is C. C. Butteweg, thans werkman der 1ste kl. (zadelmaker) bij de artillerie-stapel- en coustruc- tiemagazijnen te Delft, gesteld ter beschikking van den Gouverneur-Generaal van Nederlaudsch Indië, om te worden geplaatst als opzieuer over den zadelmakerswinkel bij den artillerie-construc- tiewiukel te Soerabaya. Zr. Ms. raderstoomschip de Valk, onder bevel van den kapit.-luit. ter zee N. M. J. Kroef, is ^U[/UVU1 L-wx uvju ruiigD" joato uug ZiGÖ 'UW, J.V JXL. U JLVFUc-I, IS, maanden moesten overblijven, hebben eergisteren volgens een bij het Departement van Marine ont- rnet goed gevolg hun examen als officier afgelegd, vangen telegram, den 21'"" dezer van Cagliari EEN VERHAAL EDMUND HOEFER. [Vervolg.) "yj. Toen ik aan het station, dat een half uur van per i Frisingen verwijderd is, afstapte, en op het punt stond aan een spoorwegbeambte te vragen hoe ik de reis het best kon vervolgen, trad de oude 6/ff- F ld. lï knecht van mijn vriend inet een eerbiedigen k groei op mij toe, en meldde dat er een rijtuig B opme wachtte. En daar hij merkte dat ik Vreemd opkeek, reeds zoo spoedig verwacht te worden, voegde hij er bij„mijnheer heeft ge- m vegd, u zoudt er kunnen zijn, en het rijtuig Bm^1 moet er dus wezeu. Mijnheer verlangt sterk B naar u," besloot hij, zijn hoofd schuddende, „en [ypo'i het is maar goed dat u komt. Ik zon anders niet weten, waar het op uit moet loopen." gis mijnheer niet wel? Hij is op reis geweest, niet schreef hij, weet ge ook waarheen, Bomhard?" vroeg ik. Hij schudde andermaal het hoofd. „Neen, wèl is hij niet," antwoordde hij. „U weet dat zoo niet, wij zagen hem in lang zoo niet; hij is zoo verschrikkelijk woest en grimmig, en het minste maakt hem woedenddaarbij is hij zoo naar van gestel, dat hij nauwelijks op de beenen kan staan. Op reis is hij geweest, ja, wel veertien dagen, geheel alleeD, en waarheen weet niemand van ons. Wat er van komen moet, weet God! Maar goed gaan de zaken niet; mijn heer is zoo wonderlijk. En het is een zegen dat u gekomen zijt, dokter." Dat alles was verre van geruststellend. Toen wij den slotberg opgereden waren, zag ik hem reeds in de deur staan, en toeD we dich terbij kwamen, hoorde ik hem reeds op zijn eigen aardig ongeduldigeu toon uitroepen: „Welnu brengt ge hem mee?" Er was iets wilds en opvliegends, als ik me zoo mag uitdrukken, in de manier, waarop hij mij ontving; hij jubelde letterlijk van blijdschap, toen hij mij omarmde, een demonstratie, die altijd minder in mijn smaak valt, daar ik verre weg de voorkeur gaf aan een stevigen handdruk; in de wijze waarop hij naar binnen in het voorhuis trok, me mijn overjas van het lijf rukte, om me daarop nog eens zenuwachtig de handen te schudden. „Ik achtte het nauwelijks mogelijk, dat gij komen zoudt," zeide hij, „en dan dacht ik weer ja, hij komt stellig. Ik weet, dat je de getrouwste van alle getrouwen zijt en een vriend niet licht in den steek zult laten. Maar, kom binnen, kom binnen! het eten wordt opge dragen. Gij moet nieuwe krachten opdoen, ik ook, wij hebben ze noodig; komaan tafel! aan tafel!" Er was voor mij iets beangstigends in deze op gewondenheid, waartoe ik hem in de verste verte niet vatbaar had geacht, en waarvan ik geen spoor ooit bij hem had opgemerkt; slechts uit de treurige mededeelingeu van Agnes hadden we vernomen, dat in hem ook zulke driften slui merden. En terwijl ik hem daarbij opmerk zaam beschouwde, en opmerkte hoe verschrik kelijk oud hij opnieuw was geworden, en hoe vervallen hij was, nam niet alleen de angst toe, waarmee de mijns inziens gevaarlijke toe stand van mijn vriend mij vervulde, maar ook mijn weerzin, om over te gaan tot het openba ren van het vreeselijke geheim. Had ik maar dadelijk daartoe over kunnen gaan, dan zou mijn taak veel makkelijker zijn geweest, maar dat was onmogelijk. Hij bleef in dezelfde opgewondenheid bij alles wat hij sprak, deed, vroeg, maar gaf tegelijk taal noch teeken van wat hem vervulde, en iu dien toestand gebracht had; uiet het ge ringste liet hij doorschemeren betreffende het doel en de richting van zijn reis, of over de redenen, waarom hij mij bij zich had willen zien. En toen ik eindelijk in een soort van wanhoop rond uit daarnaar vroeg, antwoordde hij met zijn sar- castischen luiden lach, dat ik toch niet ongedul diger moest zijn dan hij, dat dat alles vroeg genoeg zou komen. Voor alle dingen moesten we krachten verzamelen en ons prepareeren. Toen de tafel was afgeloopen, zette de bediende, volgens ouder gewoonte iu dat huis, een versche flesch, sigaren en een bougie voor ous. Frisingen vulde de glazen, en ledigde het zijne iu éeu teug, daarop schoof hij mij de sigareu toe, nam er zelf een, sneed het kopje af, en stak ze aan, en daarbij beefden zijn vingers, en merkte ik sterke zenuw trekkingen in zijn gezicht op, maar toch verrichtte hij al die kleine toebereidselen met een eigen aardige plechtige langzaamheid. En toen begon hij plotseling met een vreemde, trillende stem, en op een bijna smadelijken toon „Welnu, dokter, nu zijn we, waar we wezen moeten! En dus, hoe is het? Heriunerjeje bijge val nog, welke beteekenis de 2de April eenmaal voor mij gekregen heeft?" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1