ken werden kosteloos verstrekt. 203 mannen en
270 vrouwen ontvingen een bril, daarvan wer
den er 51 geheel kosteloos uitgereikt. Aan vier
personen werd een kunstoog bezorgd.
Terwijl op het spreekuur meer dan een hon
derdtal kleinere ope'ratiën werden verricht, meest
allen aan de traanwegen en oogleden, en van
108 gevallen opgeteekend is dat er een vreemd
lichaam en wel 78maal uit het hoornvlies of
eenig ander deel van den eigenlijken oogbol
werd verwijderd, steeg het getal grootere kunst
bewerkingen tot 152.
De geneesheer, Dr. J. H. De Haas, heefteven-
als in de eerste drie jaren, met belangeloozen ijver
zijn beste krachten ten behoeve der lijders aan
gewend.
Ter vergadering werd onder anderen overge
legd het afzonderlijk verslag van den geneesheer,
waarin bijzonder wordt gewezen op de gebrek
kige ruimte der localiteit. Gemiddeld 38 ooglij
ders en ongeveer evenveel geleiders per dag in
eene behandel- en wachtkamer, ieder van nog
geen 70 kubiek meters inhoud, te ontvangen, is
zijns inziens uit een hygiënisch oogpunt onver
antwoordelijk, vooral op een dag als er zelfs een
zestigtal bezoekers komen. Zijne klacht werd door
het bestuur alleszins gegrond verklaard, onder op
merking dat zijne bescheidenheid hem verbood
aan te duiden, dat hij in die kleine benauwde
localen dagelijks minstens 114 uur moet door
brengen, terwijl de lijders, na zijn advies inge
wonnen te hebben, het lokaal weer spoedig kun
nen verlaten. Wèl heeft het Bestuur in den loop
van het jaar getracht in dit gebrek aan locali
teit te voorzien, maar er stonden bezwaren in
den weg. Het wanhoopt echter niet voor het
vervolg. Het lievelingsdenkbeeld is het bezit van een
eigen gebouw. Thans is omtrent ƒ4100 voor dat
doel beschikbaar. Weinig is dit nog, maar men
hoopt dat kapitaal spoedig in die mate te zien
toenemen, dat het denkbeeld verwezenlijkt kan
worden.
De ontvangsten zijn gestegen, maar ook de uit
gaven zijn toegenomen. De ontvangsten hebben
over 1S69 bedragen 2575.35, terwijl de rekening
sloot met een batig saldo van 149.44%.
Na deze en andere mededeelingen werden in
plaats der met 31 December 1869 afgetreden be
stuurders, de heeren J. H. Iloogewegen, Mr. A.
Hoynck van Papendrecht en E L. Jacobson Lz.,
benoemd de heeren A. Hartevelt AHz., Mr. J.
G. De Bruyn en H. De Bie; terwijl het Bestuur
voor 1S70 is samengesteld uit de heeren Mr. A.
Hoynck van Papendrecht, president, G. Mees
R. Az., thesaurier, Dr. F. J. Dupont, .1. H. Hoo-
gewegen, G. J. Huygen, E. L. Jacobson Lz., H.
P. Kerdijk, W. A. Viruly Verbrugge en H. C.
De Wollij secretaris.
Door den Minister van Financiën is een ant
woord ingezonden op het verslag van de Tweede
Kamer, omtrent het onderzoek in de afdeelingen
van het wetsontwerp, regelende het hooger be
roep bij den Raad van State, op uitspraken van
Gedeputeerde Staten, in zake van 's Rijks directe
belastingen.
Blijkens dat verslag w'as de meerderheid, die
aan het onderzoek deelnam, tegen de aanneming
der voordracht gestemdde aangevoerde bezwa
ren zijn door den minister opnieuw met den
meesten ernst en nauwgezetheid overwogen,
hetgeen hem echter in de overtuiging versterkt
heeft, dat de -wijze, waarop de Regeering dit
onderwerp tracht te regelen voor de belasting
schuldigen, de meest eenvoudige en verkieslijke is.
De velschillende gronden resumeerende, die de
minister tegen de bedenkingen aanvoert, komt
hij tot de conclusie:
dat de opdracht eener zelfstandige rechtsmacht
aan den Raad van State niet in strijd is met
de grondwet;
dat daarom de eindbeslissing over de uitspra
ken van Gedeputeerde Staten, in zake van 's Rijks
directe belastingen, aan de afdeeling contentieus
van den Raad mag worden toevertrouwd, en
daarin voldoende waarborg bestaat voor het ver
krijgen eener onpartijdige en deugdelijke eind
beslissing, welke bovendien nu op veel eenvou
diger en minder kostbare wijze dan door een
cassatie-proces bij den Hoogen Raad zal kunnen
verkregen worden.
De voorgestelde regeling wordt daarom met
vertronwen aanbevolen.
Bij beschikking van den minister van binnen-
landsche zaken van den 1"™ dezer, is, met in
gang van 1 April 1870, aan den opzichter van
den waterstaat der 4de klasse H. J. Geyl Jcz.,
op zijn verzoek, eervol ontslag verleend.
Z. M. heeft tot burgemeester der gemeente
Dodewaard herbenoemd H. Budding.
Amsterdam, 2 Februari. Gisterenavond werd
aan onzen verdienstelijken stadgenoot, den heer
G. A. Heinze, ter gelegenheid zijner benoeming
tot ridder van de orde der Eikenkroon, een
serenade gebracht door verschillende muziekver-
eenigingen hier ter stede, onder leiding van de
liedertafel Euterpe. De zangkoren Excelsior en
Zelus pro Domo Dei en de Zangvereeniging Sociê-
teil de Vereeniging hadden zich door deputation doen
vertegenwoordigen, terwijl de liedertafels Euterpe,
Oefening baart Kunst, Kunst en Vriendschap, Zanglust en
Appolo met hare banieren aanwezig waren en
voordrachten hielden, welke met het „Wien Neer-
lands bloed" besloten werden en door de mu
ziek van het Paleis-orkest, onder directie van
den heer Joh. M. Coenen, werden begeleid. Alles
liep in de beste orde af.
's-Graveniiage, 2 Februari. Bij den Raad van
State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur,
werd heden o. a. behandeld een beroep van den
Raad der gemeente Huisen van een besluit van
Gedeputeerde Staten van Gelderland, waarbij
zwarigheid wordt gemaakt om goed' te keuren
het raadsbesluit van 2 October 1869 n°. 9, strek
kende om aan den stads-kapellaan en vicaris
G. J. Verwaijen bij voortduring eene jaarlijksche
schadeloosstelling toe te leggen voor vergoeding
wegens gemis van vrijdom van gemeente-lasten
en belasting. Rapporteur de Staatsraad Meeus-
sen. (Reeds vroeger, en wel bij Koninklijk besluit
van den 9d" Mei 1865, is in eene dergelijke zaak
in het hoogste ressort door Zijne Majesteit beslist;
en in het onderwerpelijk geval hebben Gedepu
teerde Staten op den 26"cn October 11. dan ook ge
weigerd opgemeld raadsdesluit goed te keuren,
op dezelfde gronden als waarop zij op den 27,,"n
December 1S64 hunne goedkeuring aan een ge
lijksoortig raadsbesluit hadden onthouden, en die
weigering was bij Kon. besluit bekrachtigd).
Voor het Provinciaal Gerechtshof in Z.-H. (Bur
gerlijke Kamer) werd heden in hooger beroep be
handeld de zaak van de handelsfirma J. J. Mel-
chers, eischeres, tegen de handelsfirma de wed.
D. J. Meijer, gedaagde, beiden gevestigd te Schie
dam. De quaestie in dezen komt hoofdzakelijk
hierop neder: dat de gedaagde op den 18den Febr.
1868 aan de eischeres heeft verkocht circa 220
Donau-(Galalz-)rogge, zeilende, cognossement De
cember, naar de Maas, ƒ307 per 2100 kilo, kost,
vracht en Engelsche assurantie vrij van bescha
digdheid, betaling drie maanden accept, dd. 18
Februari 1868. Ter uitvoering van die overeen
komst heeft de ged. aan de eischeres afgifte ge
daan van twee cognossementen gedateerd Braila
25)7 December 1867 en Galatz 1/13 December 1S67,
benevens eene polis van assurantie, geteekend
Londen 19 Februari 1868, welke met een factuur
van gedaagde sluitende ad ƒ56,052.65 door haar
eischeres bona fide zijn aangenomen, en waarte
gen door deze ten profijte der ged. geaccepteerd
zijn vier traites, eene van ƒ20,000, nog eene van
ƒ20,000, een van ƒ10,000 en eene van ƒ6,052.25.
De eischeres, die uit den aard der zaak bij het
ondernemen der onderwerpelijke speculatie het
oog had op rogge, ten dage van den verkoop
herwaarts zeilende, en op hare herhaalde vra
gen aan de ged., wanneer het schip zou zijn
uitgezeild, geen antwoord ontvangende, is toen
tot de ontdekking gekomen, dat het schip, bij
bovenvermelde cognossementen bedoeld, op den
18 Februari 1S68 geenszins was zeilende, maar
in den Donau lag ingevroren, zoodat het eerstop
den 7 Maart 1868 den Souline-mond heeft kun
nen uitvaren.
De eischeres heeft toen eene vordering tegen
de gedaagde bij de rechtbank te Rotterdam in
gesteld en, bewerende door de wanpraestatie
der ged. schade te hebben geleden, geëischt dat
de overeenkomst zou worden ontbonden verklaard,
met vergoeding van kosten, schaden en interes
ten. Daartegen werd door de ged. ingebracht, dat
de eischeres in haren eisch niet-ontvankelijk zou
worden verklaard, immers die zou worden ont
zegd, met veroordeeling in de kosten, op grond
dat door geen bewijs hoegenaamd gestaafd was
de bewering, dat de lading, waarvan de cog
nossementen door haar ged. aan de eischeres
zijn overgegeven, ten dage van den verkoop niet
zeilende zou geweest zijn, maar ingevroren lag
in den Donau. Bij vonnis dezer rechtbank van
26 Mei 1869 werd aan de eischeres hare vorde
ring ontzegd en veroordeeld in de kosten van het
proces.
Het appèl door de eischeres tegen het vonnis
ingesteld, werd heden voor het Hof in Zuid-Hol
land bepleit. Voor de eischeres trad op de heer
Mr. Van Stipriaan Luisfius en voor de ged. Mr.
Kappeyne Van de Coppello. De vraag, waar
over thans de beslissing van het Hof wordt te
gemoet gezien, is, of eene als zeilende verkochte
lading als zoodanig is te beschouwen, wanneer
het schip van de laatste ladingsplaats vertrokken,
sedert het ijs is vastgevroren?
De uitspraak is bepaald op den 7d6n Maart
aanstaande.
Kinderdijk, 2 Febr. De vijf ongelukkigen, die
op Zondag 30 Januari jl. op jammerlijke wijze
door het ijs zijn gezakt en verdronken, werden
hedenmorgen ter laatste rustplaats gebracht. Het
waren twee zusters, volwassen meisjes, met
hun ouderen broeder, een weduwnaar, die éen
kind achterlaat, voorts een meisje van 17 a 18
jaar, en een werkman, die een hoog zwangere
vrouw en drie kinderen achterlaat. De beide
mannelijke personen werden de slachtoffers van
hunne pogingen tot redding. Het eenige meisje
dat gered werd, is herstellende.
De deelneming is onder alle standen groot.
Aurora's Mannenkoor alhier heeft tegen Zaterdag
aanstaande een uitvoering georganiseerd; terwijl
ook uit den boezem van de hier wonende werk
lieden den wensch is geuit, hen in de gelegenheid
te stellen ook het hunne bij te dragen ten be
hoeve van de nagelaten betrekkingen.
De Rederijkerskamer Aurora heeft daarop in
hare vergadering van gisteren besloten aan dat
edele streven tegemoet te komen, en zal op Za
terdag 12 Februari een volksuitvoering geven.
Helder, 1 Februari. Een op de welvaart dezer
gemeente in niet geringe mate invloed uitoefe
nend feit, is het steeds aanwassend goederen-ver
voer aan de spoorweghaven alhier. Dat toenemend
bedrijf maakt natuurlijk eene uitbreiding der
inrichtingen en gebouwen noodzakelijk. Naar
men verneemt zal door de Holl. IJzeren-Spoor-
weg-Maatschappij met die uitbreiding eerlang een
aanvang worden gemaakt met het maken van
een nieuw gebouw dienende tot woning van een
havenmeester en wachter, welke bedieningen
door de toenemende handelsbeweging alhier ver
vulling vereischen.
Nieuwediep, 2 Febr. Jl. Zondag-avond tussche I
elf en twaalf uren was er aan den zeedijk alt,].,
een fraai natuurtooneel waar te nemen. In noj.
delijke richting zag men een lichtschijnsel
een groot deel van het luchtruim innam. Aan
horizont was de lucht donker, daarboven ver'u,
zich een lichtbaan, half cirkelvormig ongeval
Heerlijk stak die gloed bij de donkere lucl;
boven en onder dat verschijnsel, af. Uit die lich
massa schenen bundels lichtstralen voort te konu
van eene aanmerkelijke lengte. Hoewel dit natuui'
verschijnsel hier in dit jaargetijde meermals
wordt waargenomen en algemeen als het nos:
derlicht bekend staat, was toch dit licht jl. Zonda;
avond schooner, duidelijker en van grooter cm
vang, dan men het gewoonlijk hier waarneem
Een droevig onheil heeft gisterennacht alhic
plaats gehad. Een Noordsche vlet, met vier pei
sonen bemand, is omstreeks drie uren nabij d
Oostbatterij overzeild geworden door eene visck
schuit. Van de vier personen heeft er een onde
de vischschuit doorgaande, het roer gegrepen eu i
door behulp der visscherlieden gered. Twee ande
ren zijn gered door A. Baak, C. Kikkert en t\v«
gebroeders Van der Wiele, uitmakende de bemas-
ning van eene andere vlet. De pogingen tot red
ding van den vierden persoon, genaamd W. Del
ker, zijn helaas mislukt. Men heeft hem dü» j
eenige oogenblikken zwemmende gezien, doek
alvorens men hem kon bereiken, verdween te
eensklaps in de diepte.
De ongelukkige laat een weduwe na in kooi
mervollen toestand. Ook vernemen wij dat eet
der geredden, genaamd J. Heikoop, nog niet buiten
gevaar is.
Harderwijk, 2 Februari. Gedurende de vorige
maand zijn bij het koloniaal werfdepot o. a. aan
gekomen: a. 41 manschappen uit het leger hier
te lande overgeplaatst bij de koloniale troepen;
b. 91 personen, die zich op de gewone wijze voor
den kolonialen militairen dienst hebben verbon
den, waaronder 67 vreemdelingen; c. 25 onder
officieren en manschappen uit Oost-Indië; en I
2 manschappen uit West-Indië.
De voor den dienst in West-Indië bestemde
2de luitenant der artillerie J. R. De Wolff zal
den 8 of 10 dezer uit het Nieuwediep de rta
naar Suriname aannemen met het schip Julim,
gezagvoerder K. Wijtsma, met welken bodem ook
de zich hier te lande bevindende sergeant-majoor
van de landmacht in West-Indië H. F. Baumann
naar Suriname terugkeeren moet.
Breda, 31 Jan. Hedenochtend heeft de weten
schap een gevoelig verlies geleden. De grijze
hoogleeraar Badon Ghijben is na een langdurig
lijden bezweken; zijn familie mist in hem een
liefhebbend echtgenoot en vader, allen die hen,
kenden een trouw vriend, Breda een aan haar
vast gehecht en ijverig burger.
Gemengde Berichten.
Tot nu toe werd in Pruisen beweerd, dat de
zendelingen in China verkochte kinderen loskoo-
pen, niet tegen betaling in geld, maar in ruil
voor gebruikte postzegels, die aldaar ter versiering
in borduurwerk, gordijnen enz. worden verwerkt.
De gemalin van een der Zuid-Duitsche gezanten
te Berlijn had, als directrice eener zendings-ver-
eeniging, tot dit doel reeds sedert lang bij de
schooljeugd in onderscheidene plaatsen eene ge
regelde verzameling van postzegels tot stand ge
bracht. Onder anderen ontving zij in den afgeloopen
zomer van een der scholen te Halberstadt ruim
10,000 stuks. Men schijnt nu evenwel van het
Chineesch gezantschap, hetwelk zich eenigen tijd
te Berlijn heeft opgehouden, vernomen te hebben
dat die geheele zaak louter in de verbeelding
bestaat; althans de inzameling is gestaakt, 't Is
nu evenwel de vraag, waar al de tot nog toe
naar China verzonden postzegels gebleven zijn.
E
vast
ziel:
nog andere officieren verlof had bekomen, zich
naar het hoofdkwartier der verbondene mogend
heden te begeven. Van dien oorlog kon hij aller-
boeiendst verhalen, 't geen uitnemend ie stade
kwam, daar de stemming, ook van de gastvrien
den, dien avond niet bijzonder opgewekt was.
Wij, die de laatsten het best kenden, bemerkten
maar al te spoedig en al te duidelijk, dat Agnes
met al hare krachten zich tegen het een of ander
verzette, dat haar ter neer drukte, en dat hij
zeer slecht gemutst was, en dit ternauwernood
vermocht te verbergen.
Dien avond werd ons niets naders bekend
van wat er omging. Den anderen morgen even
wel stormde hij reeds vroeg onze kamer binnen,
met de op een toon vau verbittering uitgespro
ken woorden; „Weet je het nieuws al, vriend?
Zij wil weg en dat wel onmiddellijk! Reeds
gisteren zeide ze mij dat," vervolgde hij in ant
woord op mijn vraag, wat er dan toch gebeurd
was, „en smeekte mij met tranen in de oogen,
die zottin! dat ik haar verzoek niet af zou slaan,
en zoo even begon zij er weer over, en dat, ver
beeld je, op een vrij onstuimige en nadrukkelijke
manier. Reden geeft zij niet, zij wil weg! Van
daag nog als 't kon! En nauwelijks ac.ht. dagen
geleden was zij nog zoo recht op haar dreef, en
dankbaar dat ik toegestemd had te blijven. De
duivel mag wijs worden uit die dwaze vrouwen
grillen
Nog een oogeublik spraken we over deze vreemde
verandering, zonder dat ik verder iets te weten
kwam. Het scheen wel dat zij weg wilde, om
dat zij zich niet wel gevoelde, en, als een over
vermoeid kind, de rust niet langer ontbeeren kon.
liet was hem wél, hij had zijn bekomst van dit
leven. Hij zou dus haar zin doen en zoo spoedig
mogelijk naar huis trekken. Nog dienzelfden dag
zou hij in de commissie zijn ontslag vragen, en
de vorstin om een afscheids-audientie verzoeken.
Maar kon hij nu maar uitvisschen, wat er toch
in zijn vrouw omging. „Zij is waarachtig in
staat opnieuw ziek te worden, daar ziet ze be
paald naar uit!" besloot hij op zijn grim migsten
toon; en daarmede snelde hij de deur uit, maar
keerde nog even terug om te verzoeken, dat
Hermine naar zijn vrouw zou gaanmisschien
zou zij uit haar weten te krijgen wat haar
deerde.
Hermine deed wat hij verlangde. Eerst tegen
den middag kwam zij terug, zonder veel wijzer
te zijn geworden. Agnes was, als altijd, hartelijk
en lief geweest, maar had haar volstrekt geen
vertrouwelijke mededeelingen gedaan. Ook aan
Hermine had zij gezegd, dat zij zich doodelijk
vermoeid gevoelde en rust behoefde, en dat het
terugkeeren naar Frisingen voor haar, en ook voor
haar man, als hij haar ten minste liefhad, een
ware zegen zou zijn, daar dit leven, als het nog
lang duurde, haar dood zou worden.
„Gesteld dat dit alles waar zij," zeide Hermine,
na mij dit verteld te hebben, bijkans schreiende,
„openhartig is zij niet tegen me, er gaat iets in
haar om, waar zij niet voor uit wil koinen. Een
paar maal was het, als wilde zij mij om den hals
vallen, om me, God weet, wat voor treurig ge
heim toe te vertrouwen. Maar dan was het tel
kens, of ze zich bezon, of ze terug beefde van
zulk een uitstorting van haar hart, en dan trok
zij zich terug, en was blijkbaar confuus. God
weet, wat het is! Iets goeds kan het niet wezen,
en ik houd het er voor, dat Frisingen zich zeiven
en haar geen grooteren dienst kan bewijzen, dan
zoo spoedig mogelijk met haar naar huis te gaan."
Dat Frisingen van Hermines vrees niets te
weten kwam, spreekt wel van zelf. Zij zeide
hem slechts, dat zij hem moest aanraden, aan
het verlangen zijner vrouw gevolg te geven, die
de meest volstrekte rust van noode had. En dit
was ook mijn meening, terwijl ik Agnes, gedu
rende de twee dagen, die zij nog bleven, gade
sloeg; zij was koortsachtig, ja, werkelijk reeds
lijdende. En met bezorgdheid zagen wij het echt
paar den derden dag in het rijtuig stappen; wat
was hier gebeurd, wat hing hem boven het hoofd,
hoe zouden wij hen weer zien
Dat dit vertrek, 't welk wel iets van een vlucht
had, den kringen, waarin de Frisingens verkeerd
hadden, uiterst verraste en over het geheel geen
gunstigen indruk achterliet, behoef ik haast niet
te zeggen. Zelfs zij, die Frisingen een zonderling,
en dat niet van de aangenaamste soort, noemden,
van wien men de gekste streken kon verwachten,
en evenmin zij, die aan een ziekte van Agues geloof
den, wisten zich van dezen plotselingen aftocht re
kenschap te geven of er een verontschuldiging voor
te vinden. Gelijk lichtte begrijpen is, rees een zekere
argwaan op, die naar andere oorzaken rondsnuf
felde, en wij, die bekend stonden als de intiemste
vrienden der Frisingens, hadden tal van vragen te
beantwoorden van lieden, met wie me tot dusver
geen drie woorden hadden gewisseld. In de gezel
schappen, waar men het dolst met de mooie Agnes
ged weept had, fluisterde men elkaar thans in het oor:
„dat het ijs waarschijnlijk tochten laatste gesmolten
was," en nog zachter fluisterde men zelfs den naam
van hem, die dezen dooi zou hebben bewerkt.
Bij deze praatjes konden wij gerust de schouders op
halen. Juist de genoemde persoon kon onzer vrien
din allerminst gevaarlijk zijn geweest. Wij voor ons
geloofden buitendien niet aan zulk een oorzaak.
Wordt vervolgd.)