een vrouwspersoon dat naast hem stond en dat wij niet konden aanzien zonder een gevoel van afgrijzen. Het was de huishoudster in de woning des vaders van den jeugdigen dief, het was de heelster van het gestolene. Zij stond daar geheel ongevoelig en noch het geschrei van het kind, noch de ernstige woorden van den officier en den president schenen eenigen indruk op haar te maken. Zij had het gestolene aange nomen, weggeborgen, een gedeelte daarvan in haar eigen voordeel, alles terwijl zij wist dat het gestolen goed was. Zelfs beweerde het knaapje dat zij hem gevraagd had of hij haar niet eenig geld konde bezorgen, en op zijn antwoord dat hij niet wist waar zulks te bekomen, had hervat dat hij het maar van zijn baas weg moest nemen wanneer hij water ging halen; de looden knop jes zoude zij hem gevraagd hebben te stelen, omdat zij eenig speelgoed wenschte te bezitten voor zusterskinderen en toen het bankbiljet in zilver was ingewisseld zoude zij hem bovendien hebben verzocht nu nog moeite te doen, om een „brok zak" te krijgen, opdat het geld niet ram melde in haar latafel. Deze aanzetting echter ontkende zij en het wettig bewijs daarvan ont brak ten eenemale, maar evenals de officier van justitie bij de motiveering van zijn requisitoir in het openbaar, moest wel ieder aandachtig toe hoorder voor zich zelf de verklaring afleggen: de intieme convictie stoort zich aan dat gemis van wettig bewijs niet. Men weet echter dat vol gens de regelen van ons strafproces de intieme convictie der rechters op jzicli zelf geen gewicht in de schaal legt. De medeplichtigheid der kin derverleidster door heling was evenwel niet twij felachtig en waar eene gevangenisstraf van 25 jaar tegen haar geeischt is, zal zij zeker van de clementie des rechters niets te verwachten heb ben. Maar wanneer zij ook eens hare heling had ontkend? Inderdaad, de voorstanders van het systeem der intieme convictie of van de instelling der gezworenen hebben gisteren een tooneel kun nen zien hunne aandacht overwaard. Bij het tweede proces was het niet de zedelijke of liever onzedelijke zijde van het geval dat op gelijke wijze de toehoorders ontroerde, maar wat hun aandacht spande was het groote algemeene belang aan spoorwegdelicten verbonden. De knecht van een boer, die van zijn land gelegen onder Voorhout een uitweg had over den spoorweg, moest een met twee paarden bespannen en met hooi geladen wagen daarover voeren. Toen een trein van de zijde van Leiden voorbij gereden was, voerde hij zijn wagen over de rails, doch -- Amsterdam een trein in aantocht was. De machi nist had hem gezien, zijn stoom afgesloten en zijn stoomfluit geheel en lang opengezet; tijd om te stoppen was er niet meer. Gelukkig was de wagen even over het bereden spoor heen gekomen toen de trein daar langs snelde en hadden de passagiers er niets van bemerkt dan een lichten schok door het afsluiten van den stoom veroor zaakt. Dit feit was natuurlijk geheel en al het gevolg van nalatigheid, doch viel die nalatigheid wel geheel ten laste van den beklaagde? Zeker niet. Hij zelf onbekend in die streek was slechts voor een paar dagen bij dien boer in dienst en had van dezen geen inlichtingen omtrent den tijd waarop de treinen langs den uitweg reden, mede gekregen. Hij had er naar moeten vragen, dat is zoo. Maar bleek het hier niet ten duidelijkste dat spoorwegwet en algemeen dienstreglement beide aan de veiligheid der uitwegen te weinig hebben gedacht? De bezitters van den uitweg moeten voor de sluiting der hekken zorgen en bij de drie dagelijksche schouwingen van den weg wordt op het al of niet gesloten zijn gelet. Ziedaar alles wat dienaangaande is bepaald. Voor de openbare overwegen is het toezicht tot in de kleinste bijzonderheden geregeld en nu is het wel waar, dat van die particuliere uitwegen minder gebruik wordt gemaakt, als ook dat de bezitters dier uitwegen met den tijd waarop de treinen voorbij rijden bekend kunnen zijn, maar ook personen daarmede onbekend maken nu en dan van die uitwegen gebruik; het besproken geval bewijst zulks. Zou het algemeen reglement met het oog daarop krachtens de laatste alin. van art. 24. der spoorwegwet niet kunnen worden aangevuld? Waarom niet b. v. bij eiken uitweg een bord geplaatst waarop de uren en minuten van het voorbijrijden der gewone treinen zijn aangeteekendwaarom niet zooals men dat op de Staats-spoorwegen hier en daar ziet, afsluitin gen gemaakt, die eenige minuten voor de aan komst van den trein door een hefboom dien de trein onder het daar langs rijden zelf in bewe ging brengt worden neergelaten, waarom niet bij den uitweg een toestel geplaatst dat door een bel een signaal geeft? Zou door dergelijke voor zorgsmaatregelen niet beter voor de publieke veilig heid bij de uitwegen gezorgd worden, dan door de strafbepaling op het „zonder opzet gevaar doen ont staan voor een trein", eene bepaling die toch in gevallen als dit, niet dan met groote strafvermin dering tengevolge van verzachtende omstandig heden kan worden toegepast? Dit dachten wij gisterenmorgen, toen de eenvoudige boerenknecht terecht stond en zelfs de officier van justitie de inachtneming van verzachtende omstandigheden aanbeval. INGEZONDEN. Vernomen hebbende dat de regeering voorne mens is de wet tot regeling der jacht en visscherij te herzien, zoo neemt een jachtliefhebber de vrijheid het volgende in overweging te geven, om namelijk de bepaling betreffende het verbod om te jagen op spoorsneeuw te doen vervallen, of duidelijker te verklaren wat men onder spoor sneeuw te verstaan heeft. Daar de sneeuw zich dikwijls zeer ongelijk verspreidt, zoo is hetgeen zeldzaamheid, dat op het eene stuk land de sporen duidelijk, op het andere moeilijk en op een derde stuk het spoor onmogelijk te volgen is, om welke reden de jager te veel van het oordeel des jachtopzichters af hangt, waardoor ligt onbillijkheden kunnen ontstaan. Ook zou het wenschelijk zijn, het verbod om kivieten te schieten in geopenden jachttijd te doen vervallen, daar deze een fijn en smakelijk vleesch opleveren, en te meer nog daar zij in hunne winterkwartieren bij menigten gevangen worden; zoo ook als de jacht op winterwild io JIo iw. <3 o poUoro, op Vvot lo.Kzd.On 1&I1£8 de slooten toe te staan. Ook geloof ik zoude het een heilzame maatregel zijn om aan alle ambte naren die met het opzicht der jacht belast zijn, uitgezonderd zij die van een groote jachtacte ge bruik maken, het schieten in het jachtveld op konijnen en andere dieren te verbieden, daar genoemde vergunningen veel aanleiding geven dat de ambtenaar te veel in zijn eigen belang handelt. De overtredingen der jachtwet worden gestraft met geldboeten of met gevangenisstraf of wel met beiden; daar in de meeste gevallen de over tredingen en wel hoofdzakelijk de eingenlijke strooperijen door de lagere volksklassen worden bedreven, zoo is het een zeldzaamheid dat deze zich iets over de boete bekommerende oorzaak daarvan is dat de boeten met de gevangenisstraf in geen gelijke verhouding staat, in vele geval len, waarin de straf bepaald wordt: als bijvoor beeld twintig gulden boete of tien dagen gevan genis. Dit nu is juist de reden dat zoo velen aan de gevangenisstraf de voorkeur geven, wat vooral afkeuring verdient, omdat eenige dagen gevan genisstraf wegens strooperij zeer velen zich vol strekt tot geen oneer rekenen, zoodat de straf bedreiging alzoo niets helpt. Men moet met die men- schen bekend zijn, om hieromtrent hare gevoelens te kennen. Alzoo redeneeren zij b. v.is de straf zestien gulden boete of acht dagen gevangenis dan zeggen zij, dat is twee gulden per dag; ik kan met hard werken er nauwelijks èen verdie nen, ik ga dus twee gulden daags verdienen met zitten, de kost heb ik op den koop toe; die mag daar niet te best zijn, thuis laat die ook veel te wenschen over. Wanneer het tegenovergestelde bepaald werd, bijv.: acht gulden boete of zestien dagen gevangenis, dan zoude deze hunne rede neering vervallen, en het zou veel kunnen bijdragen tot beteugeling der strooperij, die de ondervinding heeft het meermalen geleerd zoo ligt de aanleiding is tot dieverijen. Het valt niet te ontkennen dat het moeilijk is de strooperijen te weren, maar daar het mij vrij duidelijk bekend is, dat in éen gemeente in Zuid-Holland het geen zeldzaamheid was in 1869, dat daar in éen week meer dan vijftig hazen gestroopt werden, zoo is het ook niet te ontken nen dat een wet die zoozeer overtreden wordt, wel middelen ter hand mag nemen om zulks te verbeteren. Het zoude ongetwijfeld wel een goed effect hebben, wanneer elk stuk wild bij vervoer van een kartonnen kaartje met het adres des acte hou ders moet worden voorzien, of wel van eenig ander bewijs van herkomst van hem, die het wild geschoten of gevangen heeft; daardoor zoude der strooperij een gevoelige slag worden toegebracht, doordat gestroopt wild dan niet publiek in den handel kon worden gebracht, en de stroopers er alzoo veel minder geld voor zouden kunnen be dingen. Ook zou deze maatregel dit voor hebben, dat de ambtenaars de overtreders veel gemakke lijker konden opsporen, Ook zal het wenschelijk zijn, dat nauwkeurig wordt gelet op de eerlijkheid en geloofwaardigheid der ambtenaars, met het opzicht der jacht belast, en dat men niet zoo maar geheel en al op den eed bij de aanvaarding van hun ambt afgelegd, afgaat. Niets is onaangenamer dan de waarheid der opzichters in twijfel te moeten trekken maar menigeen, zonder getuigen zijnde, is geheel aan hunne verklaring onderworpen. Ook geloof ik dat het billijk zoude zijn, de onbezoldigde ambtenaren het recht om alle gronden te betreden, te onthou den, aangezien velen in particulieren dienst zijn, zoodat uit den aard der zaak deze dikwijls niet geheel van partijdigheid zijn vrij te pleitenook hierdoor wordt hun de gelegenheid, oni het wild bij de buren, onder den naam van surveilleeren, naar het veld van hun principalen op te stooten, benomen Ook mn het. wenschelijk zijn dat in alle gemeenten het openen en sluiten der jacht werd bekend gemaakt. Een Jachtliefhebber. BUITENLAND. Duitschland. Laatstleden Dinsdag hoorde men te Keulen in den laten avond een gedreun, zóo sterk dat in verscheidene woningen de schilderijen van den wand en stukken uit de plafonds vielen. Men dacht terstond aan eene ontploffing van buskruit, doch bij onderzoek bleek dat de dynamiet fabriek te Dünwald, op een paar uren afstands van de stad gelegen, in de lucht was gesprongen. Bin nen een wijden omtrek waren alle gebouwen zwaar beschadigd. Van de fabriek was slechts een puinhoop overgebleven. Van de 15 werklie den, die aldaar tijdens de ontploffing bezig waren, heeft men slechts de verminkte ledematen ge vonden. Op nagenoeg tien minuten gaans van de plaats vond men een lijk zonder armen of bee- nen, en een weinig verder een voet. Drie andere werklieden zijn zwaar gewond. Onder de omge komen personen waren acht huisvaders, benevens drie kostwinners voor bejaarde betrekkingen. Voor zoover men kan nagaan moet de ontplof" 0I] hebben plaats gehad in een voorraad dvnaS van 200 cent'. ee ,en ïachi l"i-a nkrjjk. De heer Forcade heeft in de Kamer mei fers bewezen, dat de hoeveelheid wijn, tti|en Frankrijk sedert 1860 heeft uitgevoerd, viercfe0j, grooter is geworden dan dit vroeger was. Egg verval van de wol-industrie kan niet aait, w: handelstractaten geweten worden, wantdeztj[es van nijverheid kwijnt ten gevolge van den 8 voer van wol uit la Plata, in Engeland evecS^S als in Frankrijk. Die verdragen maken den ien0D uit van het Keizerrijk en behooren dus in s j)62 te worden gehouden. Het tegenwoordig si,egr0 van protectie kan niet anders dan excepti(,-„wa( in Frankrijk zijn. De heer Thiers wil het l>jnar verhoogd zien, ten einde langs een omwt.nej het verbodstelsel te komen. De invoer vat)r(je toenen goederen bedraagt niet meer dan 3ferki van hetgeen Frankrijk aan katoenen goedeD fabriceert. Deze tak van nijverheid kan di,laar geen geval door het tegenwoordig stelsel ioljlH val zijn geraakt. De ijzer-industrie verkeer! niet in een gedrukten toestand, gelijk ben is. In 1847 zijn 300,000 ton, in 1859 600,Olf?*1* Me het v leden W zieni de fs te k van thans worden meer dan 900,000 ton vervaar I en nog kan aan alle bestellingen niet vol worden. Spreker gelooft, dat zoo de besluiter1®01 10 dezer, tot opheffing van de tijdelijke vri?er lingen, gehandhaafd blijven, men hetinvoenB op het buitenlandsch ijzer zal moeten vem- ren. Goedkoop ijzer is vooral noodig voor landbouwwant zijne groote ontwikkeling t af van het gebruik van machines. Overigen: de enquête de belangen van allen in 't oog hot' De heer De Kératry vroeg den minister schoone kunsten, of de besluiten, waarbij mi tiging werd verleend tot het gebruik vat stukken uit het archief die niet teruggebr- zijn gecontrasigneerd zijn door den heer Re derla en den maarschalk Vaillant. De heer Richard, min. van schoone kun saus' antwoordde dat de regeering daaromtrent onderzoek doet. Zoodra dit afgeloopen is, zJover; het resultaat daarvan aan de Kamer kei Twe maken, en dan zal, naar hij vertrouwt, hel men wijs geleverd zijn, dat er niets onwettigs 1 tege plaats gehad. h In antwoord aan den heer Brame werdberic den heer Ollivier geconstateerd, dat het gou als nement zich reeds bij den aanvang van het os Frar had vereenigd met het denkbeeld eener ps de S mentaire enquête. Hij wilde daarom in c' w onvruchtbare discussie treden. Om geen tw woo omtrent de loyauteit der enquête over te la is u stem zou iiij zijn gevoelen omtrent de zaak niettek nen geven. Hij verlangt dat de enquête zal pt 7"~ hebben, zonder dat het gouvernement zich vt> omtrent de zaak verklaart. Het handelstrat met Engeland op te zeggen, zou onvoorzia zijn. Het zou slechts nadeel en ongerusthei weegbrengen en het zou Engeland aanle kunnen geven tot wederkeerige handelii Het gouvernement wil vrede. De handht der vriendschappelijke betrekkingen met I land behport tot de beste middelen om die; bewaren, daar toch de goede verstandhon met die mogendheid reeds heeft bijgedragei de oplossing van moeilijkheden, die zich in j| laatste jaren hebben voorgedaan. „Wie zal beslissen vroeg de spreker of het trat moet worden opgezegd? Gij; dat wil ze» het landmaar het land zal eerst onderzoek i Wij doen meer dan enkel het gevoelendesl te eerbiedigen; wij dragen aan het land OON om overeenkomstig den uitslag der enquêfc handelen. Wij hopen dat de Kamer en het ons recht zullen doen wedervaren. Voor oil de meerderheid de meerderheid des lands, het» de politiek der regeering op eene loyale tl zeker, dat het geestelijke deel ook niet meer is wat het in vroeger dagen was; om het even, of het boven het gewone leven verheven, dan wel of het onderdrukt is en dof, het vat de dingen anders op, en ziet ook anders dan voorheen, dan toen 's menschen toestand normaal was. Stellen we ons daarbij voor, in welk een geheel eigen aardige stemming Wenzel in dat uur verkeerde. Voor hem, den dapperen man en aanvoerder, was het in dezen strijd en op dezen post wel niet twijfelachtig wat hem te wachten stond. De af spraak, de belofte van zijn vriend, diens beeld, dat alles gedacht hij en rees in dit oogenblik voor hem op. En denken wij dan eindelijk aan de ons geschetste persoonlijkheid en het karakter van den man, aan alles wat hem omgaf, wat hem vervulde en overspande, dan mogen en moeten wij het zeer wel mogelijk achten, dat de herinnering een levendigheid, en het beeld van zijn vriend een duidelijkheid verkreeg, die hem dit als het ware lichamelijk voor de oogen deden treden. Zoo ongeveer redeneerde ik, niet zoozeer om de strijdenden te overtuigen en te verzoenen, dan wel, om beiden in een meer kalme stemming te brengen en tot een meer verschoonend oordeel te bewegen, maar vooral om Frisingens aandacht af te wenden van zijn vrouw, op wie zijn schel den een anderen naain verdiende toch zijn taai- niet een indruk gemaakt had, die ons voor de gevolgen deed vreezen, en voor den man zeker gevaarlijker kon worden, dan hij in zijn nuch terheid begreep. Wat zich gedurende en tengevolge van Agnes' verhaal in de echtgenooten geopenbaard had, was intusschen voor Hermine en mij oneindig belang rijker dan het verhaal zelf. Dienaangaande waren wij het, hoezeer het ons ook getroffen had, vol komen eenseen natuurlijke verklaring lag, onder deze omstandigheden en bij deze menschen, te dicht voor de hand, en ons ooreeel kon niet an ders dan toegevend en vol hartelijke deelneming zijn. Maar onze verdere ontdekkingen waren niet zoo spoedig afgehandeld. Voor de eerste maal was de innerlijke tweespalt tusschen deze menschen, die wij vroeger slechts vermoed en gevreesd had den, in haar volle heftigheid openbaar geworden. Voor de eerste maal wierpen wij een diepen blik in het hart dezer vrouw, en erkenden hoe jammerlijk de echtgenoot zich bedroog, die daar slechts koude meende te vinden, schoon wij het ook voor zeer waarschijnlijk hielden, dat het ge voel, hetwelk haar voor dien Wenzel bezield had, niet het diepste was, waarvoor in haar hart vat baarheid bestond. Ja, zeer mogelijk was het, dat juist dat diepste gevoel nog altijd in dit hart slui merde; maar na al wat wij gezien hadden, konden we niet anders dan met een soort angst aan het oogenblik denken, waarin het eenmaal zou ontwaken zeker niet door en voor haren echtgenoot. En nog sterker trof ons, wat wij in Frisingen hadden waargenomen evenzeer een beweging van het hart, en dat niet van een hart dat nog sluimerde, maar reeds sinds lang ontwaakt was en nu met alle geest- en zielskracht voor de echtgenoot, voor de geheele wereld verbor gen werd gehouden. Wat hij in het gebeurde, in die menschen, in zijn vrouw laakte en hoonde, was niet meer het vonnis en de uiting van den onbevangen, koelen verstandsmensch, die van niets weet, en niets wil toegeven, dat niet volkomen met zijn realistische beschouwing over eenkomt, maar het was ontegenzeglijk de ijver zucht en te gelijk de worsteling van den man, die, waar hij slechts zijn invloed wil vinden, andere, machtigere invloeden meent te ont moeten, en wat hij zijn eigendom noemt en als het zijne behandelt en bemint, zich tot op zekere hoogte ontrukt, van zich vervreemd ziet. En nog gevaarlijker deed zich dat alles voor, als men het plotseling niet slechts achter dit koele uiterlijk, maar ook in deze, voor het overige werkelijk koele, natuur ontdekte, en het bovendien met zulk een hartstochtelijkheid, met zulk alle toegevendheid uit het oog verliezende, matiging en voorzichtigheid verachtende schi aan het licht zag treden. Niet dan met groote bezorgdheid kon mei beter gezegd, met schrik en vreeze moest aan de toekomst dezer menschen denken, schijnlijk niet oud genoeg en geen vasti®'" genoeg in zich hebbende, om alle stormen! het leven, die eenmaal over elk onzer metip of minder geweld losbreken, het hoofd te bit! (Wordt vervolji' Elk bal op de Tuileriën kost volgens de fa het volgende: 900 flesschen Champagne, 400 Bordeaux, Madera, 1200 kan limonade, 200 kan café g» 200 kan chocolaad, 2000 porties ijs, 1200 kan pn: 200 kan thee, 3000 koekjes, 150 pastijen, 6® lo's vleesch, 100 groote patés de foie gras, 2001 pen, 50 fazanten, 100 patrijzen, 12 hammen, leeuwerikken, 20 ossenhazen, 3000 broodjes B nek Alt Pui Koe ven c. I Tin gev can ■i' Va doe Blo I te J.l tek pei Ut

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 2