N°. 3037. lei Woensdag A°. 1870. 5 Januari. Feuilleton van liet „Leidsch Dagblad". fddepgi te B LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DÏ2ER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden, 4 Januari. rigli'ki tiani' HET NIEUWE KABINET IN FRANKRIJK. j'j In hetgeen Frankrijk gister zag geschieden ligt n j wederom voor de pers eene les opgesloten, om zich toch niet te ver te wagen op het gebied der gissingen naar hetgeen in een of ander land, met het oog op den bestaanden toestand zal '"""plaats vinden. Het meerendeel dier vermoedens, c omtrent het kabinet dat in Frankrijk zou optre den, is te schande gemaakt door de samenstelling van een ministerie, als dat waarvan de telegraaf gister het bericht bracht. Trots veler twijfel dat Ollivier zou slagen in ^'«•jzjjne opdracht, is hij geslaagd en heeft hij den keizer een lijst aangeboden van leden voor een kabinet, die de goedkeuring van Z. M. mocht wegdragen. Het nieuwe kabinet is aldus samengesteld: Justitie, Emile Ollivier; Buitenlandsche Zaken, Daru; Binnenlandsche Zaken, Chevandier de 'Valdröine; Financiën, Buffet; Onderwijs, Ségris; Op enbare werkeD, de Talhoüet; Handel, Louvet; Oorlog, Leboeuf; Marine, Rigault de Genouilly; Huis des Keizers, Vaillant; Fraaie kunsten, vroe ger met het Huis des Keizers vereenigd, Maurice RichardPresident van den Staatsraad, De Parieu. Hoogstwaarschijnlijk zal het meerendeel der Franschen zich verheugen over het optreden van dat kabinet. Er zijn nu mannen in gekozen, die van de eischen, thans aan de regeering gesteld, een vrijzinnige gedachte hebben, waaruit men eerst verwachtte dat Ollivier zijn ministerie zou samenstellen. Het is geen ministerie van het centre droit, mannen van het centre-gauche, Buffet en Daru zijn met de meest belangrijke portefeuille, die van Financiën en Binnenlandsche Zaken belast.De man nen die de voornaamste portefeuilles beheeren, ge- yen èn door hun verleden, èn door de partij waartoe zij behooren een waarborg, dat zij de toezeggingen van het senatus-consult omtrent liberale hervor mingen als geen ijdele belofte, als geen hollen klank beschouwen, dat ze die toezegging met kracht zullen in toepassing brengen: ze genieten dan ook het vertrouwen des volks: of de keizer zelf hen echter gekozen zou hebben, zoo de loop der zaken hem er niet toe had genoodzaakt, 't is een andere quaestie, maar valt zeer te betwijfelen als men een art. leest van den Peuple Frangais (een blad, dat, uaar vrij zeker is, zijne inspiration van hoogerhand ontvangt), waarin verklaard wordt, dat het linker-centrum niet over de meerderheid kan beschikken; dat de Keizer aan Emile Olli- 1 vier de opdracht heeft gedaan een kabinet te kiezen uit de meerderheid en dat Z. M. dan het recht zou hebben elke combinatie af te keuren, waarin het linker centrum de meerderheid had. '/a en dan, den dag daarop wordt door Napoleon een kabinet aangenomen, waarin werkelijk die partij domineert. Gaf echter de Keizer zijne toe stemming niet dan noode, Ollivier verdient hulde, voor de samenstelling van een kabinet als het tegen woordige, maar voor zijne persoonlijke reputatie is het zeer te betreuren, dat hij zich niet tot die partij wendde, voor en aleer hij niet auders kon. Wel heeft hij zich de rol van woordvoerder van het kabinet voorbehouden, de rol van ministre-ora- teur, en dat voornemen is blijkbaar in zijne keuze van de portefeuille van justitie, die hem den meesten tijd laat, om zich aan die taak te wijdenmaar, hoezeer ook Ollivier's onbetwist baar redenaarstalent een waarborg levert, dat die verdediging van het gelieele kabinet uitste kend zal wezen, 't is bijna zeker, dat hij niet de man zal zijn, die het kabinet zal leiden en er den toon in geven. Het moge zijn naam dragen, hij zal er noch de ziel, noch het hoofd van zijn die rol is aan den talentvolsten zijner collega's weggelegd; wie dit zal zijn, moet de tijdleeren- We zeiden dat Ollivier geen anderen uitweg openstond, en dit is juist, wilde hij namelijk een ministerie vormen dat het vertrouwen dia natie genoot niet open. Het rechter-centrum toch waartoe Ollivier behoort is niet sterk genoeg, om alleen op eigen wieken te drijven; het moest daarom ondersteund worden, wilde men een besliste meerderheid erlangen, óf door de uiterste rechterzijde óf door het linker centrum. Het eer ste zou echter tot eene eenvoudige reactie geleid hebben en de dagen van Rouher-Baroche en Forcade, toen het persoonlijk regime op zijn glanspunt stond, hebben doen terugkeeren. De aaneensluiting van beide centrums echter, de opname van beide partijen in het kabinet mogen doen verwachten, dat het door de Kamer met welwillendheid zal worden ontvangen, en de nieuwe ministers zullen dan ook op eene meer derheid kunnen rekenen. Van de optreding van het tegenwoordig ministerie is de heer Magne de dupe geworden. De vorige lijst door Ollivier den keizer aangeboden achtte de min. van financiën niet voldoende, want het personeel werd door hem noch bekwaam, noch liberaal genoeg geacht. Hij gaf daarom den raad, dat men zich nogmaals tot de HH. Daru, De Talhoüet en Buffet van het linker centrum zou wenden, men deed aldus en die heeren namen aan en een der eerste voorwaarden, waarop ze dit deden, was dat Magne zijn ontslag zou nemen. Maar de vraag is nu wat zal de hou ding zijn van de uiterste rechterzijde, de ge willige volgelingen van Rouher en Forcade, de hardnekkige voorstanders van het persoonlijk regime? Welke rol hebben de onverzoenlijken zich weggelegd? Willen de laatsten consequent zijn, en dat is te wachten, ze zullen zich noch dankbaar noch voldaan betoonenhunne rol is dan niet moeielijker dan ze voor dezen was; maar wat zal Arcadië doen? Zal het wederom getrouw volgen en lijdzaam goedkeuren al de voorstellen van een kabinet, dat voornamelijk zijn ontstaan te danken heeft aan den krachtig geuiten wensch van geheel Frankrijk, om juist aan de rol van Arcadië een einde te makenvan een kabinet, dat juist door zijne geboorte het krachtigste dé menti geeft aan al wat de uiterste rechterzijde in den bloeitijd van het persoonlijk regime goed keurde? óf zal die partij een aanrakingspunt be komen met de onverzoenlijken, als die ten minste getrouw blijven aan hun stelsel, aan hun strijd tegen het keizerrijkzullen ze aan niets hunne adhaesie schenken wat van dit kabinet komt? Welk het antwoord op die vragen zij, de rol, door de uiterste rechterzijde te spelen, zal in geen geval eene schitterende wezen, want steeds zal ze strijdig zijn met haar verleden, met haar vroe ger ijveren voor het persoonlijk gezag. Was er bij die partij van beginselen sprake, waarschijn lijk zon ze en corps haar ontslag nemen; maar daar ze op niets minder bogen kan dan op be ginselen, zal de bevestiging van een der bovenge stelde vragen vermoedelijk wel haar antwoord zijn. In de gisteren avond gehouden bijeenkomst der Volksvoorlezingen trad, nadat in het vooruur door de kapel van den Heer Van Pijpen een zeer goed programma van muzijkstukken was uitgevoerd, voor het eerst als spreker op Prof. A. Heynsius. Deed reeds de aanblik van de menigte op en bij den platform aangebrachte toestellen, ver wachten dat de inhoud van 's prekers rede be langrijk zou zijn, die verwachting werd niet te leurgesteld. In een welsprekende, telkens door verschillende proeven afgewisselde, improvisatie toch, trachtte spreker aan zijn gehoor het meten van den tijd, en in verband daarmede de waar neming van de werking van het kloppen van het hart en der groote slagaders van het menschelijk lig- chaam, duidelijk te maken. De uitkomsten hier omtrent, door de door den hoogleeraar medege brachte instrumenten verkregen, waren inder daad verrassend en indrukwekkend tevens, en, zonder dat wij den bezoekers der Volksvoorle zingen eene dusdanige voordracht, over zulk een belangrijk onderwerp, misgunnen, kunnen wij toch niet anders dan het betreuren dat, terwijl wij een man als Heynsius nu reeds zoo betrek kelijk lang onder onze meest verdienstelijke stad- genooten tellen, geen onzer hier gevestigde ge nootschappen er tot hiertoe aan gedacht schijnt te hebben, ZHooggel. uit te noodigen om zoo danige voordracht eens in eene der talrijke hier gehouden wordende vergaderingen met dames ook voor een meer ontwikkeld publiek te houden. Prijzen wij het daarom in de Commissie voor de Volksvoorlezingen dat zij in deze weder het initiatief heeft genomen, wij verbinden er den wensch aan, dat andere genootschapppen hier ter stede haar weldra op dien goeden weg zullen volgen. kan wat er is. Ook hebben wij opgemerkt dat het aantal dagbladen met Het Noorden vermeer derd is. Wij mogen vertrouwen dat deze verbe teringen door meer andere gevolgd zullen worden In den Spectator zoekt men tevergeefs naar een zin, waaruit blijkt dat men vroeger doen in plaats van toen schreef. Wij hebben hier te Leiden in het huis op den hoek van de Botermarkt en het Gangetje, door den heer van Hogenstraten be woond, een stellig bewijs hiervoor. In tweestee- nen van den gevel van dat huis (Zie de bekende beschrijvingen van Leiden) staat het volgende te lezen Anno Dertien-hondert Tachtich negen Is Leyden vergroot Door Godes zegen. Steenschuyr was doen Vest: Mijn naem Rooden Tooren, Stae schier int best: Danckt Godt daer vooren. Wij maken de bezoekers van het Leesmuseum opmerkzaam op eene belangrijke verbetering, die met den aanvang van dit jaar is ingevoerd. Van de verschillende tijdschriften die de Academische Bibliotheek ter lezing geeft, en het aantal bedraagt meer dan 100 zijn thans tabellen gemaakt en opgehangen, waarop dagelijks de nieuwe nummers worden aangeteekend, die in komen, zoodat ieder met een oogopslag zien Gisterenavond heeft Ds. H. C. Rogge in het letterkundig genootschap: Oefening kweekt kennis te 's-Hage, eene lezing gehouden over een onder werp, dat den Nederlander van oudsher belang inboezemde, omdat het te gelijk zijne waakzaam heid eischte en zijne inspanning wekte, onvermij delijk tot den bloei zijns lands en de gemeen schap met den vreemde; behoeven wij te zeggen dat dit onderwerp wasde zee. De eigenaardige behandeling hiervan leverde den spreker de ge legenheid tot de meest afwisselende schetsen en tafereelen, waarin nu de natuurschoonheden met de zee in verband staande, inzonderheid de kleur- spiegelingen, op meesterlijke wijze werden voor oogen gesteld; dan de weldaden, door het beploe gen van dat onmetelijk vlak verkregen, vervolgens ook de rampen aangestipt door dat element ver oorzaakt, als het in woede ontsteekt. Gepastelijk herdacht de heer Rogge de groote wereldontdek kers, aan Columbus en zoo vele anderen, die met kennis toegerust en standvasten moed ge wapend den Oceaan getart en het eerst de groote banen daarop hadden geopend; hij weidde uit over 't geen die Oceaan in zijnen schoot verborg, en het onmetelijke van den blik, dien hij ook in vrijheid liet slaan op den sterrenhemel, die tot het hoogste opvoerde. De spreker, wiens boeiende tafereelen veel bijval verwierven, besloot niet ten onrechte met de herinnering aan het oude woord der Nederlanders: „de zee vrij ge houden," dat woord, waarmede 's lands vrijheid, welvaart en ontwikkeling van eeuwen herwaarts verbonden waren. Hedenmorgen vond alhier eene aandoenlijke plechtigheid plaats. De heer Victor August Kem- merling geb. te Maastricht, candidaat in de rechten aan de Leidsche Hoogeschool, na eene kortston dige ziekte, in den jeugdigen leeftijd van 24 jaren aan den kring zijner familie en vrienden pO KORNELIS PLANK. NOVELLE DOOR H. TILLEMA. Vervolg.) „De dominee," zeiden de boeren, „wet net zoo- veule van Kerneles zien onschuld als wij. 'tWas daorum beter, dat hij wat meer over de gods- deenst en wat minder over dingen daor hij niks van of wus, espreuken hadde." I „Henries," zeiden anderen, „er mut toch iene •vezen, die Jan Karstens vermoord hef," en gingen 2 j ze in hunne logische gevolgtrekking voort, „wee tal rol 't anders edaone hebben as Kerneles?" „leuf ih! maar, er is gien koe zoo bont of er is altied, Be ,'n vlek kien an." jtl 1 „Vox populi, vox Dei," meende de burgemees ter, die even als de meeste zijner geestverwanten, inzonderheid op kerkelijk gebied, deze stelling gaarne, wilde onderschrijven. TWAALFDE HOOFDSTUK. 't Was herfst. Kletterend sloeg de wind den regen tegen de glasruiten. Het drietal vrienden, dat daar in de pastorie te H. om den gezelligen haard zat, scheen zich over het gure weer niet te bekommeren. „'t Is toch treurig," zei de een, die den post van ontvanger bekleedde tot den predikant, „dat er zoo weinig harmonie bestaat tusschen den dominé en onzen burgemeester." „Treurig noemt ge dat?" viel de dokter in, „zoudt ge dan liever zien, dat de predikant zich naar de nukken van den burgemeester voegde? „Ik haat," ging hij voort, „alles wat naar geestelijk gezag zweemt, de vrijheid van denken gaat bij mij bovenal, en daarom doe ik hulde aan den man, die noch uit gemakzucht, noch uit zucht om de grooten te behagen, zijn overtuiging ver bergt, of ze aan anderen met geweld wil op dringen." Dit laatste punt roerde de spreker aan met betrekking tot zich zeiven. Schoon hij zelden ter kerk kwam en bij velen als ongeloovig stond aangeschreven, stond hij met den predikant op een goeden voet. Een paar proeven, door den leeraar genomen, den materialischen arts tot andere gedachten te brengen schenen geen zichtbare resultaten te hebben opgeleverd. De dominé liet den dokter verder ongemoeid en deze deed van zijn kant niets iu de gemeente, dat het werk van den pre diker kon bemoeielijken. Sedert de komst van den nieuwen burgemeester was er allengskens meer toenadering ontstaan tusschen beide man nen. In een kleine gemeente, bestaat voor be schaafde en geletterde personen meer behoefte aan elkanders conversatie, dan in een groote stad. De burgemeester leefde echter als een asceet; 't was hem onaangenaam telkens te vernemen, dat de arristocratie der gemeente, zoowel op politiek als kerkelijk terrein zijn verklaarde tegenstan der was. „Neen, verdedig dien man, maar niet," voegde de dokter den predikant toe, die het harde oor deel, dat zijn gasten over den burgemeester vel den, zocht te temperen. „Had hij mijn knecht niet als slecht en gevaar lijk afgeschilderd, de arme jongen zou niet zoo laug preventief gevangen zijn gehouden." „'t Vloeide enkel voort uit 's mans vooroordeel jegens Plank" zei de leeraar. „Had de burgemees ter den levendigen, doch overigens goedhartigen jongeling zoo gekend als wij, hij zou een gunsti ger getuigenis van hem hebben afgelegd. „Ik heb" merkte de ontvanger aan „niet zoo zeer een grieve tegen de personen die uit on kunde of vooroordeel een onschuldige zwaar ge straft hebben, als tegen dat preventief gevangen zetten. „Het stelsel van verdachte misdadigers op te sluiten, ten einde daardoor hunne ontvluchting te voorkomen, zal wel niet af te schaffen zijn," merkte de predikant aan. "Men moest het niet, dan in de uiterste nood zakelijkheid toepassen," zei de dokter. "Maar gesteld eens, dat de misdadiger ont snapt" hervatte de ontvanger," zal men hem door een verbeterd politietoezicht niet weer onmiddel lijk in handen hebben? Men zou Plank onder anderen een bevel hebben kunnen geven, waarbij 't hem verboden was geworden de gemeente te verlaten. Indien hij zich schuldig had gevoeld, zou hij misschien ontvlucht zijn. Neem nu aan, dat 't hem gelukt was over de grenzen te ko men, ja zelfs in een land, in 't welk men den misdadiger niet uitlevert, dan blijft de vraag nog over, of het als een balling in den vreemde le moeten verkeeren, reeds geen groote straf is?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1