N°. 3036 Dinsdag A°. 1870. 4 Januari. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". LEIDSCH B4CIL.il PRIJS DEZÏÏR COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEK, ADVERTENTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 3 Januari. E AFSCHAFFING VAN DE DOODSTRAF EN TRAUPMANN. Het is geen wonder, dat de zaak van Traup- ann hier te lande in verband met de voorge- ilde afschaffing der doodstraf wordt beschouwd. Gruwelen zoo vreesselijk als door dezen in koe 11 bloede bedreven zijn, komen Goddank slechts iogst zelden voor, menschen als Traupunanm lij vvien zoo geheel alle menschelijke gevoel chijnt verstikt te zijn, zijn Goddank uitzonderin- ;eu. Het is dus hier, dat de verdedigers der dood- ,traf een geval vinden, dat wel de krachtigste trgumenten levert voor hunne meening, voor iunne stelling dat de doodstraf nog niet voor alle ;e vallen moet afgeschaft worden. Eu toch moet, naar ons oordeel, van een onbe vangen oogpunt beschouwd, juist deze gruue- ijke moord de tegenstanders der afschaffing over tuigen, dat hunne verdediging van de doodstraf iierbij veel van hare waarde verliest. Want in Frankrijk bestaat nog de doodstraf, in in Frankrijk wordt de straf nog uitgevoerd: uiet een enkele maal, maar verscheidene malen .n het jaar En toch heeft daar nog een moord plaats, zóo gruwelijk, zóo vooraf berekend. Wat hecht gij nog, gij verdedigers der doodstraf, aan w argument, dat de doodstraf noodzakelijk is, n de maatschappij en hare leden te beschermen ier is een man, een jong mensch van 20 jaren, ien het volstrekt niet aan verstandelijke ver- ■rmogens ontbreekt, die dagen, weken lang zijne annen tot rijpheid heeft gebracht die man ,eft achtereenvolgens een geheel huisgezin ver oord, niettegenstaande hij zeker kon weten, t, zoo hij gevangen werd, de dood zijne staf u zijn. En wat zeggen nu de voorstanders der doodstraf net het oog op deze geschiedenis. Het Dagblad aan Ïuid-Holtand erkent, dat zoo er ooit, éen krachtig irguineut vóór het behoud dezer straf ware bij ie brengen, het deze zaak zou wezen. "Niemand toch zal beweren, dat verpleging >p rijkskosten van zulk een onuiensch in een, tij het dan ook niet al te aangenaam gesticht, Bene straf zou zijn, evenredig aan zijne misda den. Niemand zal in ernst beweren, dat de vei ligheid der maatschappij de volstrekte ouschade- lijkmaking van zulk een monster niet noodzake lijk inaken zou. Niemand zal er éen oogenblik aan deuken, dat hier nog op zedelijke verbete ring van den onmensch te hopen zou zijn, althans zoozeer te rekenen, dat daarvoor al het andere zou moeten worden voorbijgezien." Zoo luiden de argumenten, die de tegenstan der afschaffing uit de zaak put: 1". Niemand zal beweren dal verpleging op rijks- Kosten in een geslicht, eene straf zou zijn evenredig éan zyne misdaden. Of er evenredigheid bestaat tusschen misdaad en straf hangt veel van ieders I') Van 1856-1860 21, jan 1861—1805 13. iu 1865 10, tn ÏD 1866 9 maal. I subjectieve opinie af, en dat er misdrijven wor den gepleegd waar de ergste straf nog niet even redig schijnt aan het begane misdrijf, erkennen wij. 1 Maar dat de evenredigheid tusschen straf en mis daad daarin gezocht moet worden, dat de mis dadiger wordt gestraft met den straf, het meest nabij komende aan het misdrijf dat hij gepleegd heeft, dat zal wel niemand in onze dagen bewe ren. Het recht der Talio zal niemand in bescher ming nemen. Welke evenredigheid bestaat er nu buitendien tusschen de doodstraf en de misdaden van Traupmann Wie kan het zeggen, wat voor een straf de doodstraf eigenlijk is? En ziehier juist de groote moeilijkheid: nu valt het zeer gemakkelijk te zeggen, eene levenlange opslui ting is geen straf die aan het misdrijf van Traupp- mann evenredig is, doch men wil hem straffen met een straf, waarvan men nog minder de even redigheid met het misdrijf kan aantoonen, met de doodstraf. 2°. Niemand zal in ernst beweren dal de. veiligheid der maatschappij de volstrekte onschadelijkmaking van zulk een monster niet noodzakelijk zou maken. Op het gevaar af, van voor de Redactie van het Dagblad den schijn aan te nemen niet erns tig te zijn, moeten wij toch als onze stellige over tuiging uitspreken, dat Traupmann, dank zij de inrichting der tegenwoordige gevangenissen zeer goed onschadelijk kan gemaakt worden, zonder dat men aan zijn leven een einde maakt. In vroe gere tijden moge de toestand der gevangenissen van dien aard geweest zijn dat de misdadigers gemakkelijk daaruit konden vluchten. Gevallen als de losbreking uit het tuchthuis te Leeuwar den in het vorige jaar behooren thans tot de zeldzaamheden, verhoogen buitendien de onveilig heid der maatschappij niet, daar het is gebleken, dat hoe goed de gevangenen ook uit de gevan genis hadden weten te ontkomen, zij van hun vrijheid geen gebruik konden maken, en altijd de policie weder in handen vielen. In onzen tijd zijn de gevangenissen wel zoo in te richten, dat waarlijk de doodstraf voor de veiligheid der maatschappij niet uieer noodig is. 3°. Niemand zal er een oogenblik aan denken, dat hier nog op zedelijke verbetering van den onmensch te hopen zou zijn, althans zoo zeer te rekenen, dat daar voor al het andere zou moeten worden voorbijgegaan. Ook hier is wederom algemeen eene stelling uitgesproken, die volkomen onhoudbaar is. Hier matigt men zich een oordeel aan over eene vraaag, die niet op te lossen is. Wie durft het zeggen deze of gene mensch is niet voor verbetering vatbaar? Niet zoo zeer te rekenenWij meenen, dat de ge schiedenis leert, dat verbetering eerder van de grootste misdadigers, dan van de gewone dieven of falsarissen te verwachten is. En zult gij nu uit de hoogte gaan beslissen, dat dat jonge mensch van 20 jaren niet te verbetereu is, en hem daarom alle mogelijkheid om dit te doen benemen? Welke gevaren bestaan daarin? Wij zeiden het boven reeds, geene. Wij houden vol, dat de geschiedenis van Traup mann bij ons eerder versterkt dan verzwakt de overtuiging, dat de doodstraf behoort afgeschaft te worden. In de afgeloopen week zijn dagelijks in het werkhuis alhier opgenomen van 185 tot 218 vol wassen personen en van 103 tot 123 kinderen. Velen zullen zich ongetwijfeld met ons diep teleurgesteld hebben gevoeld, toen op Maandag 20 Dec, het bericht kwam, dat de opvoering van die Hochzeit des Figaro, door het opera-gezelschap uit Rotterdam, geen voortgang zou hebben. We vestigen er daarom met bijzonder genoegen de aandacht op, dat op Maandag 10 dezer de gele genheid wordt geboden voor de ondervonden teleurstelling vergoeding te vinden in de opvoe ring dierzelfde opera. We voegen hierbij dat de Fidelio thans den 24 Jan. zal worden ten gehoore gebracht. Ongetwijfeld is het verlangen van hen, die genoemde opera's nimmer hoorden, juist door de ondervonden teleurstelling sterker geprikkeld en zullen ze dan ook gretig deze gelegenheid aangrijpen, om dat verlangen te bevredigen, ter wijl zij, die beide meesterwerken kennen, na tuurlijk niet zullen nalaten, om door een talrijke opkomst het bewijs te leveren, dat het Leidsch publiek niet achterblijft, waar men het in de -gelegenheid stelt iets schoons en goeds te ge nieten. In 1869 zijn met gunstig gevolg geëxamineerd: Hoofdonderwijzers 220hoofdonderwijzeressen 39; hulponderwijzers 395; hulponderwijzeressen 194; onderwijzers, die, reeds in liet bezit eener akte van bekwaamheid of daarmede gelijkstaande akte van algemeene toelating, met gunstig gevolg evamen hebben afgelegd in een of meer vakken van het meer uitgebreid lager onderwijs 317 onderwijzeressen dito 277; huisonderwijzers 47; huisonderwijzeressen 172. De Kerkel. Courant der Herv. Kerk behelst een zeer uitvoerig adres vanwege de Synodale Com missie bij de Eerste Kamer der Slaten-Generaal ingediend, ter zake der aanneming van het amen dement. Van Lynden van Sandenburg, waarbij, in de zitting der Tweede Kamer van de Staten- Generaal dd. 7 Dec. 1S69, van de begrooting voor 1870 is weggevallen de door den Minister van Financiën, belast met de zaken van Hervormden Eeredienst enz. uitgetrokken post „Toelagen aan de Provinciale Colleges van toezicht op de ker kelijke administratiën bij de Hervormde gemeeen- ten," ten bedrage van f 6800. Wij wenden ons, zoo eindigt dit adres, alzoo tot Uwe Vergadering met het eerbiedig verzoek om, overeenkomstig de hooge roeping van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, een der Her vormde Kerk, naar onze overtuiging, onwille keurig aangedaan onrecht te herstellen, en althans te verhoeden, dat door een ontijdige weigering van de tot hiertoe verleende subsidiën, aan de Kerk, bij gebrek voorshands aan eigene midde len, zelfs de gelegenheid benomen worde om in die kosten op een andere wijze wettelijk te voorzien. Het Hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen is voornemens drukwerk van de Maatschappij aan te besteden voor het jaar 1870. De aanbesteding geschiedt bij inschrijving, waarvan de biljetten moeten "ingeleverd worden ten kantore van den Algemeenen Secretaris te Amsterdam, uiterlijk op den 22,te" Januari 1870, 's vóormiddags te twaalf uren. Tot de aanneming worden enkel toegelaten zij die aan het hoofd staan van eene eigene druk kerij, in Nederland gevestigd. De Staats-Courant van 1 dezer bevat de wet van den Sl"en December jl., houdende aanwijzing van de middelen ter goedmaking van de uitgaven, begrepen in de staatstbegrooting voor het dienst jaar 1870, benevens die houdende toestemming tot. de huwelijksverbintenis van H. K. H. prinses Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Maria der Nederlanden. Bij beschikking van den Minister van Binneu- landsche Zaken is de klerk bij de Rijkstelegraaf W. J. D. Van Duysberg, op zijn verzoek, met ingang van den lsten Januari 1870, eervol ont slagen. Z. M. heeft Mr. E. Van Loon, op zijn verzoek eervol ontslagen als schoolopz. in het 4de school district der prov. Groningen, onder dankbetuiging voor de door heui bewezen diensten. Z. M. heeft goedgevonden, met den lsten Jan. a. s., bij het Departement van Marine te bevor deren tot hoofdcomm. den commies W. J. M. Asmus; te benoemen tot adj. comm. den lsten klerk bij dat Dep. F. Jas; en bij het Dep. van Fin. te bevorderen tot comm. den heer E. A. J. Furstner, thans adj.-commies. Z. M. heeft met ingang van den lsten Januari 1870, bij de Rijkstelegraaf benoemd -. tot onder- dir. der 1ste kl. E. F. Vréke, thans onderdir, der 2de kl.; tot telegrafisten der 1ste kl. L. F. V an Heumen, F. J. H. Huysmans en P. J. Hogerzeil, thans telegrafisten der 2de kl.; lot telegrafisten der 2de kl. F. Stoel, J. W. Van der Noorda, H. L. Peerlkamp, J. L. Verment, J. G. Bemelmans, A. Pot, H. J. De Boeuff, A. J. Van Beek, L. Brondert, H. F. Bordewijk, A. Oudshof en J. W. L. Van Bylevelt, thans telegrafisten der 3de kl.; tot telegrafisten der 3de kl., na afgelegd examen, A. G. Berghuis van Woortman en J. A. De Man, thans leerlingen-telegrafist. Z. M. heeft met ingang van den lsten Januari 1870, bij het Dep. van Fin. met hun tegenwoor- digen rang overgeplaatst: W. C. A. Staring, re- ferend. bij het Dep. van Binnenl. Zaken; E. Wenckebach, ing. van de rijkstelegraaf; J. M. Collette, adsist.-ing. bij de rijkstel.; J. J. A Stützer, commies op het bureau van den in genieur van de rijks-telegraaf; P. J. Van de Kasteele en W. C. P. Van der Burgh, com- KORNELIS PLANK. NOVELLE DOOR II. TILLKMA. Vervolg.) Neen, de leeuwerik, die. daar hoog in de lucht lijn lied zong, of het vogelenkoor, dat daar bui len in het jeugdig groen zijn zangen aanhief, hadden hem beter kunnen stichten, dan dat har- telooze gewawel van dien hoogmoedigen man, lie zich gedurig een gezant des hemels, of een bode des AUerhoogsten Koning, in wiens naam sprak, noemde. „Heer! hoe schoon is uwe schepping en hoe me nigmaal heb ik haar gedachteloos aanschouwd," zuchtte hij. O, werd 't hem slechts, nu de lente teruggekeerd was, een enkelen dag vergunt, de heerlijke natuur in al haar pracht te aanschou wen. Mocht hij zijn hart nog eens laven aan die |>j prachtige tooneelen, die zoo menigmaal tot zijn hart gesproken hadden van een God, in wien hij geloofde als zijn Vader. Bij die gedachte kon hij zoo weemoedig worden, dat het hart hem in den boezem scheen te smelten, doch het woord, dat ons als van den Gezegenden geboekstaaft is en dat duizenden lijders troost heeft aangebracht, bracht ook verlichting in zijn ziel. „Ja," zuchtte hij, „in het huis des Vaders zijn vele woningen." In de ziekenzaal van een onzer grootste gevan genissen worstelde een misdadiger met den dood. „Mijn zoon 1 zoo ge uw misdrijf niet aan den wereldlijken rechter bekent, mag ik u geen ab solutie geven," voegde een eerwaardig priester hem toe. De lijder streed een zwaren strijd in zijn bin nenste. Zijn plicht schreef hem voor den makker, met wien hij het misdrijf gepleegd had, niet te verraden; doch waar zou zijn zondige ziel rust kunnen vinden, indien hem de genademiddelen der kerk onthouden werden? „Bedenk mijn zoon, dat een onschuldige in de gevangenis blijft zuchten, zoo gij geen bekente nis atlegt voor den rechter," hervatte de priester. „Haast u, eer het te laat is en God zijn bloed van uwe ziel zal eischen" ging hij na eenige I oogenblikken voort, toen de misdadiger het stil- zwijgen bewaarde. „Ik zal bekennen" zei deze eindelijk, zoover het mij betreft. „Gij eischt toch niet vader, dat ik een verrader of een meineedige wordt?" vroeg l de boosdoener op fluisterenden toon. De priester schudde het hoofd. Weldra legde de lijder voor een tweetal rech terlijke beambten de verklaring af, dat hij in den avond van den vierden November, op den weg die door de heide naar V. voerde, een lijk ge vonden had, dat daarop door hem beroofd was geworden. Onder de voorwerpen die hij bij den vermoorde gevonden had, noemde hij, op navrage van een der rechters, ook een stalen tabaksdoos, die hij echter terstond had weggeworpen, omdat hij er een inscriptie op ontdekt had. Een meer uitvoerige bekentenis kon van den stervende niet verkregen worden. Uitgeput van vermoeienis lag hij sprakeloos neder. De priester trad toe en verleende hem de genademiddelen der kerk, waarop de lijder getroost ontsliep. Door dit voorval kwam er weldra een gunsti- gen omkeer in het tegen Plank gevoerde rechts geding. Daar hij van den beginne af, de doos die j bij den vermoorde was gevonden, als zijn eigen- j dom erkend had, begon nu het meerendeel der j rechters zich van zijn onschuld overtuigd te houden. Op een helderen lentedag werd hij vrij ge sproken en onmiddellijk in vrijheid gesteld. „Waak, of droom ik?" scheen de ontslagene zich zeiven af te vragen, toen de poort der ge vangenis zich voor hem opende, die terstond weer achter hem gesloten werd. Haastig doorkruiste hij eenige straten en wel dra bevond hij zich in het vrije veld. Sprakeloos, doch lang knielde hij neder achter een bloeiende doornhaag, waarin een lijster zoo vroolijk haar lied zong. Wat hij bad? Er kunnen in het leven soms oogenblikken en gemoedstemmingen voorkomen, die beter te gevoelen dan te beschrijven zijn. Waar nu heen Lang scheen hij in 't onzekere te verkeeren, welken weg hij in zou slaan. Ein delijk sloeg hij het spoor in, dat naar H. leidde. Het plekje, waar hij zijn jongelingsdroomen ge droomd had, was hem dierbaar. Met opgeheven hoofd kon hij er thans wederkeeren, ter bescha ming van allen, die hem voor een moordenaar en een dief hadden gehouden. „Men zal mij" dacht hij er deelneming betoonen en beklagen over het doorgestane leed, dat ik zoo onschuldig ge dragen heb. Vol blijde verwachligen begaf hij zich op weg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1