N°. 3025, Zaturdag A°. 1869. 18 December. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". LEIBSCl DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenf 3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Noramers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regelj 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 17 December. Maandag heeft de afdeeling letterkunde der Kon. Academie van Wetenschappen eene verga dering gehouden. Door den secretaris, prof. Boot, werd het door hem gestelde levensbericht van het in den afge- loopen zomer overleden academie lid Dr. L. J. F. Janssen voorgedragen. Dat stuk zal in het jaarboek der academie worden opgenomen. Daarop erlangde het lid Leemans het woord voor eene mededeeling, betreffende christelijke gewijde draagpenningen medailles de-déuolion) uit de eerste zeven eeuwen. Aanleiding voor zijne opmerkingen had spreker ontleend uit eene zeer merkwaardige verhandeling over dit onderwerp van den bekenden Romeinschen oudheidkenner den ridder J. C. De' Rossi, in diens Italiaansch tijdschrift voor christelijke oudheden eenigen tijd geleden bekend gemaakt en door den abt Mar- tigny in de laatst verschenen alleveringen van het Bulletin d'Archéologie Chrélienne in eene Fran- sche vertaling tot een uitgebreideren kring van lezers gebracht. De' Rossi heeft deze voorwerpen, waarop sedert het begin der XVIlJe eeuw het eerst Ménétrier en Peyresc, later ook andere ge leerden, de aandacht der oudheidkenners geves tigd hadden, en die meestal onder de algemeene klasse van munten en penningen gerangschikt waren geweest, opzettelijk tot een onderwerp van zijn nauwgezet onderzoek gemaakt, en hun, als eene afzonderlijke klasse, eene bepaalde plaats onder de overblijfselen der christelijke oudheid aangewezen. Hij gaf van de hem bekende, naar de oorspronkelijken in het Vetikaansche muse um, naar afdruksels, teekeningen en ongedrukte of zeldzaam geworden bescheiden, een algemeen overzicht met toelichtende beschrijvingen en rijke opmerkingen aangaande hunne beteekenis, bestemming, betrekkelijken ouderdom enz. Eerste aanleiding tot zijn onderzoek had De' Kossl ont leend uit het afdruksel of facsimile iu lood van een oorspronkelijken bronzen, thans verdwe nen draagpenning, op welks voorzijde de mar teling van den heiligen Laurenlius, op de keer zijde het grafteeken van den martelaar is voor gesteld. Die keerzijde bracht hij in betrekking tot de keerzijde van een anderen bronzen draag penning in het Vatikaansche museum, waarop naar zijne meening, hetzelfde grafteeken is alge- beeld, terwijl de voorzijde Abrahams offerande vertoont. Spreker meende aan beide gedenkpen ningen alle aanspraak op echtheid te moeten ontzeggen, en hunnen oorsprong te moeten stel len in den aanvang der XVIIde eeuw, toen het namaken of vervalscheu van oudheden, vooral munten, penningen en wat daartoe behoorde, veelvuldig te Rome en elders, ook niet het minst in ons vaderland, een niet onvoordeelige tak van nijverheid uitmaakte, en die voorwerpen over vloedig in de bijzondere verzameling van lief hebbers wisten binneu te dringen. Zijn voornaam bewijs voor de onechtheid vond hij in de ge draaide kolommen colonnes lorses) op beide pen ningen voorkomende, in de eerste zeven eeuwen van het Christendom volstrekt onbekend, in de Xllda en Xillda eeuw voor het eerst, doch zeer beperkt, in gebruik gekomen, maar in het laatst van de XVIda en in het begin der XVIIda eeuw voor gebouwen, maar vooral door schilders, gra veurs en andere kunstenaars in den smaak ge bracht. Tot toelichting vertoonde hij eene oude gravure, te Rome in 1633 naar eene schilderij van Giutio Romano vervaardigd. Spreker stelde zijn stuk ter beschikking voor de verslagen en niededeelingen, nadat eerst nog door het lid Dr. Borret bij de nadere gedachtenwisseling over het onderwerp eenige korte opmerkingen in het midden gebracht waren, met aanbeveling van eene opzettelijke raadpleging van Gurucci's Yelri Cimeliriani. Op deze voordracht volgde de voorlezing door het lid Reville, daartoe door den voorzitter ge- noodtgd, van een uitgebreid opstel in de Fransche taal van de hand van eu ingezonden door het lid Mr. J. Dirks, te Leeuwarden, die zich verhinderd had gezien voor deze vergadering over te komen, en de mededeeling van het reeds in proef gezette opstel Les Anglo-Saxons et leurs pelils deniers dits scealtas in deze vergadering wenschetijk achtte, voordat het in de Revue Numismalique de Belgigue, voor welk tijdschrift hij het bestemd had, in het licht zou gegeven wordeD. Om de aftvijzigheid van den schrijver en het vergevorderde uur werd de behandeling van het onderwerp verdaagd; het lid Reville echter voegde aan het door hem ge- lezene eene algemeene aanmerking toe, die hij aan de overweging van den heer Dirks aanbeval en waarbij hij waarschuwde tegen het maken van te stellige gevolgtrekkingen betreffende af komst en verhuizing van volken, ontleend uit de gelijkluidende benaming van plaatsen, in on derscheidene en dikwerf vrij ver van elkanffer verwijderde landstreken gelegen. Onder andere voorbeelden voerde hij den naam van Dugaunum aan, die, aan drie onderscheidene plaatsen gege ven, uitsluitend uit de gelijke ligging eu aan de op elke harer toepasselijke bijzonderheden ontleend was, inaar volstrekt geen bewijs leveflde voor eene afstamming of rechtstreeksche afkonrst. Tegen dit voorbeeld bracht het lid De Vries de bedenking in het midden, dat voor de ver eenzelviging van het oude Lugdunutn met Leiden volstrekt geen grond bestaat, en dat liet eerst tusschen 1570 en 1-5S0, en sedert de stichting tjer hoogeschool, in gebruik was gekomen om op den naam van Leiden dien van het oude Lugdunqin toe te passen. Die bedenking, alleen de vereen zelviging der beide plaatsnamen uitsluitend betref fende, doet, naar de meening van een ander lid, niets af van de kracht van het bewijs, daaruit door den heer Reville ontleend. Eindelijk begon het lid Leemans de mededee ling van de berichten, opgaven enz., sedert de laatste vergadering bij hem voor de commissie voor de overblijfselen der oude vaderlandsche kunst ingekomen; die mededeeling werd echter, waarschijnlijk dewijl de meeste leden de verga derzaal verlieten of reeds verlaten hadden, door hem niet geëindigd, maar schriftelijk aan den secretaris overgelegd. De bijzonderheden daarvan kunnen dus niet vermeld worden. (ff. Cl.) Met ingang van 1 Januari 1870 zijn ter ver vanging van de op den 31"«° December e. k. aftredende en niet herkiesbare leden van den geneeskundigen raad, tot leden dier raden be noemd: Voor Zuid-Holland Dr. J. N. Rainaer te 's-Gra- venhage; Dr. P. J. A. H. Vermeulen te Delft; J. C. Huysman, apotheker te Brielle; A. C. Cra mer, apotheker te Rotterdam. Voor Noord-Holland: Dr. G. A. N. Allebé te Amsterdam; Dr. W. J. F. Nuyens te Westwoud; Dr. J. Van Geuns, hoogleeraar te Amsterdam; G. J. Van Hoohverff Jr., apotheker te Hoorn; D. Pas, oud apotheker te Amsterdam. Met ingang van 1 Januari 1870 zijn benoemd tot plaatsvervangende leden van de geneeskundige raden Voor Zuid-Holland: Dr. M. F. Onnen te Dor drecht; Dr. G. Ph. F. Groshans te Rotterdam J. Thorn Leeson, heelmeester te Ter Aar; G. W. Boot, apotheker te 's-Gravenhage; J.C.Th. Vige- lius, apotheker te's Gravenhage, Dr. J. Bosscha Jr. te 's-Gravénhage. Voor Noord Holland: Dr. C. E. Heynsius te Amsterdam; Dr. E. H. G. Thyssen te Amsterdam Dr. C J. De Lange te Alkmaar; Dr. J. W. Gun ning, hoogleeraar te Amsterdam; J. Polak, apo theker te AmsterdamVV. Stoeder, apotheker te 1 Amsterdam; Dr. P. J. Hollman te Edam De Doodstraf. „Traupmann heeft bekend, zooals men weet. Het lijk van Kinck, den vader, is ge vonden. De advocaat Lachaud moet den misda diger de bekentenis hebben aangeraden. Lachaud zal de opsluiting van zijn cliënt iu een gekken- 11 IMS vragen en ue litanie lellen, „icu iwijiciv er aan, of de gezworenen zich dat systeem zul len lateu opdringen." Aldus leest men in een der dagbladen. Naar onze overtuiging zal de tijd meer en meer aan wijzen, dat alle misdaden de gevolgen zijn van onkunde, van hartstocht, van krankzinnigheid, en dat het verbeteringsstelsel in zijne conse quentie doorgevoerd, er loe brengen zal, om hen die misdreven hebben, in poenitentaire gevange nissen of krankzinnigengestichten op te sluiten. Wanneer mannen als Cazauviehl en Ideler ouder de gezworenen zitting hadden, gelooven wij niet, dat Traupmann ter dood zou veroordeeld wor den. De eerste was geneesheer aan het krank zinnigengesticht te Parijs, en schreef een werk in 1840, du Suïcide, de l'aliénation men tale et des crimes contre les personnes compares dans leurs rapports récipro ques; en Ideler, geneesheer aan het krank zinnigengesticht te Berlijn, heeft in zijn leerboek, der gerichtlicheu Psychologie, duidelijk het verband tusschen krankzinnigenverpleging en behandeling van veroordeelden aangewezen. Voorzeker moet een zedeloos wangedrocht als Traupmann voor zeer lang uit de maatschappij verwijderd worden, maar aan de herstelling van zijne verschrikkelijke zedelooze ziekte moet niet worden gewanhoopt. Mi-schien zal juist eenmaal zijn naberouw een maatschappelijke fakkel zijn, om de verschrikke lijke gevolgen te doen inzien van een tnomelooze zucht naar rijkdom. (IV. R. Ct) Naar wij uit goede bron vernemen, is door eenige voorstanders van de ontwikkeling der vrouw het plan beraamd tot de uitgave van een weekblad, gewijd aan dit hoogst belang rijk onderwerp, De uitgave van dit weekblad, waarvan liet proefnummer eerstdaags zal ver schijnen, is opgedragen aan de firma Van Dijk Comp te Schiedam, terwijl mejufvrouw Betsy Perk, daartoe uitgenoodigd, zich met de hoofd redactie zal belasten- (S C.) Naar wij vernemen, is in de kas van een der onderdirecteuren bij de rijksgestichten te Veen- huizen, den heer M., een tekort van ruim'2860 aan kolonieinunt ontdekt. De justitie doet onder zoek. Asser Ct.) 's-Gravenhagb, 16 Dec. Door het departement van financiën zijn de directeuren der reg. en dom. aangeschreven aan de ingenieurs der rijks werken opgave te doen van de te verkoopen hoeken gronds, welke van de onteigening zijn overgebleven, nadat de werken, zooals spoorwe gen en anderen, voltooid zijn. Naar men ver neemt, geschiedt die aanschrijving ten einde par ticuliere maatschappijen, aan wie rijksgronden in gebruik mochten zijn overgegaan en die in tijds de eventueele verpachting dier gronden of de producten daarvan, mochten kunnen opzeggen, waardoor de eigenaren, welke ze van het rijk bij publieken of onderhandschen verkoop beko men, gemakkelijker en spoediger dan tot dus- eigendom en gebruik over te nemen? ,n Delft, 16 Dec. Gisterenmorgen, te tien uren, is in het oost cingelwater, nabij de batterij, door een baggerman het lijk opgehaald van deü jon geling E., die reeds sedert ongeveer een maand vermist werd. Er bestaat veel grond om te ver onderstellen, dat liet Gngeluk aan E. overkomen, weder is toe te schrijven aan het misbruik van sterken drank. Rotterdam, 16 December. De rechtbank alhier heeft heden een vijftienjarig meisje veroordeeld tot eene cellulaire gevangenisstraf van eene inaand en eene geldboete van ƒ4, wegens het als dienst bode ontvreemden van drie zilveren vorken en drie dito lepels. Tot eene gevangenisstraf van vier maanden is veroordeeld een persoon, welke te Gouda uit een winkel een koffiemolen heeft weggenomen. Se dert eenigen tijd uit de gevangenis ontslagen, alwaar hij eene straf van een jaar had ondergaan, was het den beklaagde niet mogen gelukken werk te bekomen en heeft hij bovenstaand feit bedre ven om voor de opbrengst van het. gestolene voed sel te koopen. KORNELIS PLAN IC. NOVELLE DOOR H. TILLEMA. (Vervolg.) „Nou kom we oe verlossen," riep Jan Karstens de weduwe toe, die reeds geheel reisvaardig was. „As ie nou maor klaor bint." „'k Zol 't deuken," luidde het antwoord der oude vrouw, die reeds eenige dagen te voren in stilte haar papieren van waarde en kostbaarhe den bijeenverzameld had. „As ik oe was, zol ik daor ook wat van mit nemen," zei Jan Karstens op den wiemei wijzende. Op een wenk van hein schoot zijn knecht toe en bergde de beste stukken gerookt vleesch en een tweetal hammen in den wagen. Aan de vrouwe lijke dienstboden werd door Jan Karstens bran. dewijn geschonken en fooien gegeven, waarop deze zich beijverden om het linnen en de verdere 1 benoodigdheden van de vrouwen in het rijtuig te brengen. „Non kuu ie wei nao huus gaon," zei de brui degom tot zijn knecht, „en zeggen dat alles good egaone is." Binnen een kwartieruurs was men op weg naai den notaris, en den volgenden dag werd tot groote verwondering van de goê gemeente, van den preek stoel ekundigd: „het eerste huwelijksvoorstel van Jan Karslens en Geesje De Jager." Van allen, die in het koniplot betrokken wa ren geweest, kon niemand lilijder zijn dan Plank. „Nu is 't toch stellig en vast," zei hij onder 't naar huis rijden tot oldên Freerk, „dat ik bij 't overlijden van mijn tante vierduizend gulden krijg; 't is Goddank nu good en wel beschreven." „Wij hebben van dage 'n goed wark verricht," meende de boer. „Jan Karstens is buitengewoon mit oe ingeneuuien. Maar toch," vervolgde hij na een poos, „had ik leever ezeene, dat hij dee vijf honderd gulden van dage, loo ze toch an 't schrie- ven wassen, ook maor had laolen heschrieven." ,,'k Heli er uut de veerte nao too epraot," ant woordde Kornelis, „maar hij zee, dat we dat wel ondershands konden doon, en dat de nolares er niks mit neudeg had. Hij hef ezegd, dat 't hum op gien honderd en ook op gien twiehonderd gulden ankwatn." Zoo was het ook. De listige Jan Karstens had begrepen, dat het niet verkeerd voor hein zijn zou. Plank eenigen tijd tot vriend te houden. Door toedoen van dezen was Geezeineu over gehaald geworden des avonds niet weer naar hare woning terug te keeren, maar oin terstond den iniiek bij haar toekomstigen echtgenoot te nemen. De schuchtere bruid gal voor, „er wel wattegen op te zienook wist ze niet, hoe de ineiischen het zouden opvallten en wat de pestoor er wel van zeggen zou," doch de vrees voor haar neef, die ze zich niet zonder grond als woedend voor stelde, en de overredingskracht van Plank deden haar de schaamte overwinnen en bij voorbaat de lastertongen lrotseereu. „As ie neet maakt, dat ze mit meegiet, valt alles weer iu 't water en mak heur neve beur nog van kan,l" had Jan Karstens tot Kornelis ge zegd. „Antiekeuen," meende hij, „was nog gien trouëu; as ze weer naor beur eigen huus gunk, kwam er van 't hylek niks. Nee, 't was beier dal er iene mit 'u bodschop nao X. gunk, uui te zeggen, dat Geezeineu veureerst neet te huus kwam." En zoo gebeurde bet. Op den avond, dat de weduwe haar huis ontvlucht was, bracht een boodschapper namens haar aan de huisgeuooten bericht, dat ze de broed was. „Kompleinent van Geezemeu" had hij gezegd, „en ze lat oe weten, dat ze de broed is, en veureerst neet weerminne denkt te komen, maor dat ie mit de boerderij op de olde voet zolt blieven vortgaon en veural good mut blieven oppassen!" „Laot Geezemeu nao de weerleg loopeu en Jan Karstens en de liiele boel er bij," schreeuwde de neef toen hij deze boodschap ontving, 't Scheelde weinig of hij had den brenger er van de deur uitgeworpen. Zijn woede steeg ten top, toen hij als diaken den volgenden dag in de kerk zijnde, daar de huwelijksafkondiging hoorde „En wat'n schande, dut dat olde mense heur fermilie an," zuchtte hij, toen hij in de couranten een opgesmukt verhaal las van de schaking eener bijna zeventigjarige uit X. door iemand van ODgeveer denzelfden leef tijd uit V. Maar hij zal 't Jan Karstens leeren. Te dien einde begaf hij zich tot hem. „Heuries," zei de listige Jan Karstens, nadat hij den toornigeu neef eenigen tijd met het grootste geduld had aangehoord, „oe praoties van onder curateele zetten en meer vau dee kuinies, bint inij gien piep tebak eweerd. Veur oe bienen kort slaon, bin we effen min bange. Gao as 'n beste jonge mooi nao huus

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1