N°. 3024 Vrijdag 17 December. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". KO RN EL IS PLANK. LEIDSCH A0. 1800. DAGBLAD E»RIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENÏIKN. Voor iederen regelj 0.15. Grootere lettor naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 16 December. Wij hebben gisteren, als gewoonlijk, slechts een deel der zitting van de Tweede Kamer kunnen geven, en het verdere door een telegraphisch be richt aangevuld. Daaruit hebben onze lezers kun nen zien, dat onze afgevaardigde de heer Van Wassenaer van Catwijck eene motie heeft voor gesteld, welke verworpen is. Zien wij den uitslag van de zitting dan heeft de liberale partij zeker alle reden, om den heer Van Catwijck dankbaar te zijn, dat hij zijne motie, welke hij van te voren kon berekenen, dat ver worpen zou worden, heeft voorgesteld. Meer dan een jaar is het geleden, dat in de Kamer over het beginsel der onderwijswet de laatste stemming is uitgebracht, en nu is het hoogst- merkwaardig om deze beide stemmingen te ver gelijken. Slechts hij, die zich eenmaal voor genomen heeft, om nooit te verklaren, dat zijne parlij een nederlaag heeft geleden, kan in het op gisteren gebeurde „niets ontmoedigends" zien voor de tegenstanders der onderwijswet. liet is gisteren gebleken, dat het jaar 1869 vruchten heeft gedragen mannen die in October 1868 een tegen de regeering vijandig votum uit brachten, nadat zij verklaard had, geen wijzi ging in de onderwijswet te willen brengen, hebben nu tegen de motie van den heer Van Wassenaer gestemd, waarin eenvoudig verklaard wordt, dat enkele bepalingen dezer wet de vrije ontwikkeling van het bijzonder onderwijs belem meren. Reeds de eerste spreker van gisteren de heer W. Van Goltstein, die toenmaals bij het adres van antwoord op de Troonrede zijn bekende motie van orde voorstelde, om bij de regeering aan te dringen, dat zij op de bezwaren van eene minderheid der natie zou letten, heeft thans de houding der regeering verdedigd, en betoogd dat de grieven der minderheid ongegrond zijn. En terwijl wij niet alleen zijn naam, maar die. van de heeren Kien, Van Voorthuijzen, Verheijen, De Casembroot en Van der Hucht onder de voor stemmers voor die motie aantreffen, vinden wij deze bij de stemming van gisteren onder hen, die zich tegen de motie van den heer Van Was senaer verklaarden. Van waar deze ommekeer? Mogen de voorstan ders der onderwijswet zich hierover verheugen, of hebben deze tegenstemmers zich wellicht alleen tegen de motie verklaard om bijzondere redenen Hebben zij, gelijk het Haagsche Dagblad van zijne politieke vrienden merkwaardigerwijze getuigt, uit overweging van hetgeen bij de laatste ver kiezingen is geschied, dat wil zeggen, uit vrees voor hunne kiezers, neen gezegd, terwijl hunne overtuiging ja was? Het is waar: de heer Verheijen heeft eene dergelijke vreemde houding aangenomen, hij heeft tegen de motie gestemd hoewel hij er voor was omdat hij de motie een politieke fout oordeelde. Doch de exceptioiieele verklaring van éen lid geeft zeker niemand het recht om bij alle leden, die met hem thans eene andere stem hebben uitge bracht, dan zij vroeger deden, van dezelfde onver klaarbare handelwijze te onderstellen te minder in het geval dat wij thans bedoelen. Wij mogen ons verheugen dat er reden bestaat, om de andere niet te verdenken van eene dergelijke prijsgeving van eigen beginselen. Verleden jaar hebben wij het reeds meermalen gezegd, dat er velen in de Kamer waren die liefst onduidelijke woorden en algemeene uitdruk kingen bezigden om de regeering over hare hou ding in de onderwijsquaestie aan te vallen, doch die, wanneer het er op aan kwam om over een bepaald voorstel van wijziging hunne stem te geven, nooit mede zouden gaan. Van de onderwijswet had éene partij in gemoede een poli tiek wapen tegen de regeering gemaakt, de ande ren echter, die voorstanders van de wet waren, doch tot de oppositie behoorden, gingen schijnbaar mede, en daardoor scheen het dat de tegenstan ders der wet talrijker in de Kamer waren, dan het geval was. En zien wij nu de stemming van gisteren, dan blijkt het dat wij volkomen juist gezien hebben, dat er verscheidene dier opposanten van vroeger thans niet willen medegaan, niet willen ver klaren, dat enkele bepalingen der onderwijswet het bijzonder onderwijs heiemmeren! Verblijdend noemen wij dit feit, omdat op deze wijze de positie zuiver wordt. Zonder twij fel hebben dit geven wij het Haagsche Dag blad toe de verkiezingen van dezen zomer aan de opposanten wat geleerd, en de ledige plaat sen, door den heer van Voorthuyzen met weemoed opgemerkt, haren invloed op de stemming doen gevoelen. De leden der Kamer weten nu, dat zij door eene in de lucht zwevende oppositie tegen deouderwijswet zich zelve geen goed, maar veel meer kwaad doen. Beide partijen hebben het bij de verkiezingen doen gevoelen dat het in deze geldt: Wie niet voor ons is, die is tégen ons. En of het den heer Van Hardenbroek in zijn district hetzelfde dat den Heer J. K. Van Goltstein dit jaar ver stootte zal helpen, dat hij vóór de duidelijk geformuleerde motie stemde, al ontnam hij al de waarde aan zijne stem door de verklaring, dat hij alleen de grieven wilde onderzoeken dit zal de toekomst leeren. Resumeeren wij: het is gisteren gebleken, dat wat de voorstanders der onderwijswet steeds beweerden waar is: dat nam. de oppositie in de Ka mer veel grooler scheen dan zij werkelijk was; dat hare houding in deze quaestie door politieke bij-oogmerken werd geleid. Nu het er op aan kwam om te verklaren dat de onderwijswet het bijzonder onderwijs belemmerde zijn velen niet verder medegegaan. De heer Taets van Amerongen heeft echter gepersisteerd bij zijne houding, en vóór de motie gestemd; onze bestrijding zijner candidatuur bij de verkiezingen wordt dus volkomen gerecht vaardigd. Nog verdient vermelding eene rede van den heer Haffinans over het mandement der bisschop pen, en de wijze waarop dit ontvangen is, om te betoogen dat daardoor de partij van den heer Groen tegen de onderwijswet is vermeer derd met alle Katholieken in het land, daar toch ten laatste in eiken Nederlandschen Katho liek een nltramontaan te vinden is. Deze stoute stelling bleef gelukkig in de Kamer zelve niet onbeantwoord: de heer Guljé, hoewel ongesteld heett dadelijk den heer Haffmans een démenti gegevenhij, uit R. K. ouders geboren, en R. Katholiek opgevoed, bleef verzekeren dat hij de onderwijswet niet verderfelijk voor de R. Ka tholieke gezindheid hield. Het plan, van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap uitgegaan, om een Museum van Oudheden op te richten hebben wij reeds vroeger medegedeeld. Wij hebben toen ook gemeld, hoe dit Genoot schap door bijdragen van een ieder daartoe in staat hoopt gesteld te worden, en hoe reeds een der leden ervan eene som van 10,000 beloofd heeft, wanneer vóór het einde des jaars door ande ren nog f40,000 zou zijn bijeengebracht. Onder den titel vanEen beroep op hel volk van geheel Nederland, wordt thans in het tijdschrift: de Oude Tijd, ernstig en met nadruk de totstand koming van dit Museum als eene schoone taak van het geheele Nederlandsche volk aangewezen. Het Genootschap mag en kan hier niet alleen handelen. „Het is eene zaak waarmede de eer van de geheele natie gemoeid is. Een ieder moet kunnen zeggenook ik heb naar verinogen bij gedragen om dat gedenkteekeu tot vereering mijner voorouders tot stand te brengen; ook ik heb getoond trotsch te zijn, mij afstammeling te mogen noemen, van een volk zóo klein, en toch zóo machtig, van een volk dat eens geëerd en geroemd werd door de grootste machten, en dat tevens door zijn uitnemende mannen op het ter rein van kunst en wetenschap voor de geheele wereld ten zegen was. Daarom is dus ook thans een beroep op geheel het Nederlandsche volk gedaan." Het zal ook niet het Oudheidkundig Genoot schap wezen dat zal beslissen, hoede verkregen gel den het doelmatigst te besteden zullen zijn. Eene commissie uit de inschrijvers zal dit in overleg met het bestuur van het Genootschap aanwijzen. Naast de Oudheden, die thans overal verspreid, hetzij 't eigendom van het Rijk of van gemeen ten zijn, hetzij in particuliere handen zich be vinden, en voor een groot deel echter gaarne aan het Museum ter bewaring zullen worden gegeven, zal er ook een Bibliotheek aan het Museum verbonden worden, die niet alleen de werken op oudheidkundig terrein zal bevatten, maar ook door platen en teekeningen den hand werker zal in staat stellen, om de vormen en versieringen in de verschillende tijdperken te kunnen bestudeeren en nateekenen, om ze bij zijn arbeid te kunnen toepassen. Op deze wijze zal het Museum aan den bloei der nijverheid worden dienstbaar gemaakt, die blijkens alle rapporten door de verschillende wereldtentoonstellingen afhankelijk is van de meer of mindere gelegenheid die de ambachts man in de Musea kan vinden Het zal dus een schoon monument worden, ter bevordering van wetenschap, kunst en volks welvaart. Mogen allen, die daartoe in staat zijn, hunne giften daartoe bijbrengen, en vooral hierbij be denken, dat de zaak spoed eischt, en dat de be langrijke gift van 10,000 vervalt, wanneer de f 40,000 voor 1". Januari niet voltooid zijn. Wij vestigen de aandacht onzer lezers op het achterstaand verslag van de heden gehouden zitting van den gemeenteraad. Naar aanleiding van de missive van Gedeputeerde Staten over de nieuwvastgestelde belasting-verordening is de Raad teruggekomen op zijn vorig besluit, en heeft hij nu het beginsel aangenomen dat voor de ver huurders van kamers en voor de winkeliers de huurwaarde slechts voor dat deel van het huis, dat zij zeiven bewonen, bij hunnen aanslag voor de belasting, zal in aanmerking komen. Na hetgeen wij vóór eenige dagen schreven, behoeven wij niet te zeggen dat wij dit besluit zeer toej uichen In den aanvang der heden gehouden zitting van de Tweede Kamer is ingekomen een Ko ninklijke boodschap, houdende kennisgeving van de huwelijksverbindtenis van Prinses Marie, dochter van Prins Frederik der Nederlanden, met den Prins Zu Wied-Wied. Deze mededeeling is naar de afdeelingen verzonden. Uit Groningen wordt gemeld: Het adres aan Z. M. den Koning, over de hooge cijfers der bud getten van Oorlog en Marine, is door 1057 inge zetenen onderteekend en Zaterdag jl. opgezonden. Tevens gingen afschriften aan de beide Kamers der Staten-Geueraal. Ook uit Loppersuin zal een adres van adhaesie worden ingezonden. Het is daar door 112 ingezetenen reeds onderteekend. Door den minister van financiën is bepaald dat voortaan alle brieven, zoowel gefrankeerde als ongefrankeerde, zwart in plaats van rood, zooals sedert geruimen tijd gebruikelijk was, zul len gestempeld worden. Men hoopt daardoor de dikwerf geuite klachten van onduidelijke dag- steuipels te voorkomen. De heer Van Motman, te Marrum, heeft onder dagteekening van 6 dezer het volgend adres opgezonden aan den Koning „Nadert door deze met den meesten eerbied tot Uwe Majesteit F. C. G. Van Motman, te Marrum, provincie Friesland, en heeft hij de eer aan Uwe Majesteit te kennen te geven, „dat zijn onvermoeid streven thans met dengun- stigsten uitslag is bekroond, en hij eene machine in het groot heeft doen vervaardigen, waarvan het resultaat is, dat deze de kracht van den stoom verre overtreftterwijl bovendien bij de noodige NOVELLE DOOK H. TILLKMA. Vervolg De weduwe beleefde treurige dagen. Met Ar- gusoogen bespiedde haar neef haar gangen. Geen vreemdeling werd zonder hij er bij tegenwoor dig was, bij haar toegelaten, 't Was of ze plotse ling het gezag, dat ze tot hiertoe had bezeten, verloren had. De neef heerschte over alles. De pogingen, welke de oude aanwendde om gebruik te maken van haar recht mislukten niet alleen, maar ze zag hierdoor weldra in, dat het beter was niet inet den opvliegenden en ruwen neefin botsing te komen. Sommige buren maakten hunne aanmerkingen, maar, besloteu ze gewoonlijk: ,/t Is toch ook wat te gek, dat zoo'n old mense nog weer trouën wil. 't Was wel 'n bewies," meenden ze, „dat de olde vrouwe kiendsch werd." In deze meening werden ze door deu neef en den oudsten knecht gedurig versterkt, die herhaaldelijk voorgaven, „dat het hooge tied wörd urn nieu Geeze onder curateele te plaatsen." „Heuries Kerneles," (luisterde de oude tante hein eens toe bij gelegenheid dat hij haar een bezoek had gebracht „'t leven wordt mij ondraag lijk. Gao ies bij Jan Karstens an en vertel hum alles. Zeg hum, dat ik hum gien bodschappen kan sturen, maor dat 't zoo neet langer kan. Wanneer", eindigde ze, „er verandering komt, dan zol ik 't hiel good mit oe maken."g Plank, die niet alleen medelijden met haar had, doch tevens op zijn eigen voordeel bedacht was, werd nu de onderhandelaar tusschen de oude. lieden. Wel was hem ook door den neef beloofd, „dat hij 't goed met hem maken zou, indien het huwelijk der oude vrouw verhinderd werd, doch hij meende op deze belofte niet veel te kunnen rekenen. Olde Freerk werd mede door hein in de zaak betrokken en na eenige onderhandelingen tusschen dezen en de trouw lustigen werd overeengekomen, dat olde Geeze vierduizend gulden aan Plank legateeren zou en dat Jan Karstens zich schriftelijk zou verbin den een haltjaar, na de voltrekking van zijn hu welijk, hem vijfhonderd gulden uit te keeren. Olde Freerk werd de eigenlijke onderhandelaar. Dikwerf kwam hij, evenals voorheen, met Plank te X. en daar de neef niets van het doel zijner komst bevroedde, kon hij ongestoord met de we duwe spreken. Bij zijn laatste bezoek was hij met haar overeengekomen, dat hij en Kornelis haar 's Zaterdags voor Paschen zouden afhalen en rechtstreeks met haar naar den notaris rijden, waar ze het vroeger in het voordeel van den neef gemaakte testament verbreken en het legaat voor Kornelis bestemd, zou laten be schrijven. Daarop zou ze zich 's avonds in 't gemeente huis met Jan Karstens laten inteekenen: dan konden ze 'sZundags in de karke ekundigd worden. De patnpieren dee ze neudig had, zol ze bij tieds bij menaar hebben en Jan Karstens zol veur 't andere zorgen. Door het fijne overleg van hel verbonden vier tal waren er in den laatsten tijd geruchten in omloop gebracht, welke inhielden, „dat het hiele- maal tusschen Jan Karstens en olde Geeze of was. De olde vrouwe had je lest, too ze op de koffie bij Jan Leff'erts Aole ewest hadde, zölvers ezegd, dat ze zuk neet begriepen kon, hoo ze zoo gek ewest hadde, 'n oogeublik nao Jan Kar stens, dee hem good veur zien dochter verlangde, 't oor te lienen. Eu Jan Karstens had hij al 't volk lest Donderdags te Möppelt in de Weeme ezegd, dat hij olde Geeze, maor wat veur de gek ehölden had. Niettegenstaande het in April was, had het in den nacht tusschen Goeden Vrijdag en den vol genden Zaterdag sterk gevroren. De ijskegels hingen aan de boomen, waaraan men den vori- gen dag de eerste knoppen had waargenomen, 't Jonge rundvee, sedert eenige dagen in de wei gedaan, liep te krimpen van de kou. De hoop op een vroeg voorjaar was voor den landman vervlogen. „Ik kan mij niet begriepen," zei de vrou w van olde Freerk, „waar ie oe mee bemuit. In zoo'n kolde zoo vroog op reize; 't liekt nargens nao." De overigens zachtaardige huismoeder was door den ongunstigen keer, welken liet weer geno men had, in een kwaden luim gebracht. De boer beantwoordde haar opmerkingen door allerlei kwinkslagen. „Ie liekt wel gek," bromde zij. „Ie bint nog gekker dan de jonge," ging ze voort, toen Plank met een betrokken gelaat binnenkwam. „Gien wonder," merkte haar wederhelft aan, „wij gaat je nao de gelukwensching. Kernelis wet neet wat dat is, maor wij wel, neet waai

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1