N°. 3021, Dinsdag A°» 1869. 14 December. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DSR ADVKRTKNTIBN. Voor iederen regelj 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 13 December. NOG EENMAAL DE PLAATSELIJKE- DIRECTE BELASTING. In de laatste vergadering van den gemeente raad is ingekomen eene missive van den com missaris des Ivonings van 1 Dec. jl., waarbij worden medegedeeld de aanmerkingen door Ged. Staten dezer provincie gemaakt betreffende de heffing eener plaatselijke directe belasting. Deze missive is in handen van Bnrg. en Weth. en van de comm. van tin. gesteld ten fine van bericht en raad. Andermaal zal dus de verordening op de directe belasting in den Raad ter sprake gebracht wor den. Gedeputeerde Staten hebben er aanmerkin gen op gemaakt, en wordt alzoo de verordening niet gewijzigd, dan zullen zij den Koning zeker niet tot goedkeuring der verordening adviseeren. Welke de aanmerkingen van het college van Ged. Staten zijn, weten wij niet: wij hebbende missive niet gezien. Maar wij vermoeden, dat de raad met beide handen deze gelegenheid zal aan grijpen, om, daar de verordening nu weder een onderwerp van beraadslaging zal uitmaken, haar op éeu punt althans te verbeteren. Wij hebben het dadelijk na de vaststelling reeds aangetoond, hoe de raad thans eene wijzi ging in de verordening heeft gebracht, die juist het omgekeerde is, van datgene wat én Burg. en Weth., én de comm. van financiën wilden, en dat met overijling en zonder dat êen der leden van den raad er toenmaals de gevolgen van kon berekenen, een besluit is genomen, waardoor de bewoners van huizen van de laagste huur waarden tot huurwaarden van ƒ300 toe bovenma tig, en veel sterker zullen gedrukt worden, dan thans het geval is. Wij hebben het toenmaals uiteengezet waaraan dit te wijten was, maar konden, daar wij vooraf van de voorstellen geeue kennis hadden kunnen nemen, slechts napleiten. Nu andermaal deze ver ordening in den raad komt, nu wij in het bezit der stukken zijn, achten wij het, onzen plicht, om nog eenmaal de aandacht te vestigen op datgene wat, naar ons inzien, het grondgebrek van de verordeniug is: de nietvrijstelling voor de. belas ting van de kaniers, die verhuurd, en van die deelen van een perceel, die voor beroepsbezighe den gebruikt worden. En hierin staan wij niet alleen. De. finantieele commissie, de commissie, die de raad zich geko zen heeft om in alle finantieele onderwerpen hem voor te lichten, en die dan ook bestaat uit drie mannen, aan wie niemand den naam van goede financiers zal ontzeggen de finan tieele commissie staat eenparig ons gevoelen voor. Zij heeft het in de vergadering verdedigd, zij heeft het in haar rapport over de voordracht van B. en W. uitvoerig uiteengezet. Zóo duidelijk, zóo onwederlegbaar zijn de gronden, welke de commissie ter verdediging van haar gevoelen ontwikkelt, dat wij niet beter kunnen doen, dan uit haar rapport het voornaamste over te nemen. Een ieder kan zich dan overtui gen, of zij niet aanspraak mogen maken op juist heid hij legge het verslag van de raadszitting er nevens en hij zal zien dat de tegenstan ders volkomen in gebreke zijn gebleven, om eenig argument, van gewicht daartegenover te stellen. De commissie vangt haar betoog aan met de herinnering aan het besluit van den gemeente raad, eenige jaren geleden genomen, om geen eigenlijk gezegde, income-tax in deze gemeente te heftende meerderheid wilde dat uit de ver teringen zoo nauwkeurig mogelijk een ieders inkomen zou berekend worden. Het meer of minder hoog bedrag van de verteringen nu moet blijken uit sommige feiten, en vóór alles uit de wijze waarop de woningen zijn ingericht, hare meerdere of mindere ruimte en sierlijkheid en de meerdere of mindere rijkdom van den inboe del. Men zal moeilijk, zoo verklaart de commissie, voor eene verteringsbelasting een beteren grondslag kunnen aanwijzen: de verteringen welke de bur gers maken, en dus zijdelings hun inkomen, blijken in den regel het best uit den voet waarnaar zij hunne huizen inrichten. Intusschen bestaan er uitzonderingen op dezen regel, en nergens meer dan in Leiden. „Er zijn menschen die een kostbaar huis koo- pen of buren, niet omdat hunne middelen toe laten dat zij op een grooten voet leven, maar omdat zij bij uitzondering hunne woonhuizen gebruiken als middelen van bestaan, 't zij door ze grootendeels in te richten tot logement, win kel of werkplaats, 't zij door het gebruik van eene of meerdere kamers aan anderen te verhu ren. Mag in zoodanig geval de geheele huur waarde van het huis ten laste an den hoofd bewoner worden gebracht? Over deze vraag loopt de strijd. Werd er hier een income-tax geheven, men zoude natuurlijk én de winst van winkel én de inkomsten uit het verhuren van kamers voortvloeiende in rekening brengen, evenals el ders het tractement van den ambtenaar en de winsten van den fabrikant. Maar onze verorde ning is geen income-tax; integendeel zij zoekt naar het tegenovergestelde van een inkomen, te weten naar een uitgaaf, eene vertering en wil slechts antwoord bekomen op deze vraag: op welken voet leeft gij? Welnu wanneer dat de bedoeling is van de verordening, dan wordt het ook volkomen duidelijk, dat de voet waarop de gene leeft die een groot deel van zijn huis aan anderen verhuurt, slechts kan worden afgeleid uit dat gedeelte 't welk voor zijn eigen gebruik overblijft. Misschien is zijn huis een huis van den eersten rang, maar behelpt hij zich zeiven en zijn gezin met een paar bekrompen achter kamers. Welnu wat nood? Wij vragen niet naar zijn inkomen maar naar zijn eigen staat, en om dien te leeren kennen hebben wij slechts de huurwaarde van die bekrompen achterkamers te schatten." Is dit alles niet volkomen duidelijk? Burg. en vvetli. hebben dit vraagstuk bij hunne memorie van toelichting ook besproken, zoo gaat de commissie verder voort, „Zij vraagt, wat er van onze belasting zou worden, als men al die afschrijvingen toeliet?" „Uwe commissie aarzelt niet te antwoorden: als men al die afschrijvingen toeliet dan zou er van onze belasting waarheid worden terwijl zij nu onwaarheid is. Zeker het belastbaar iukomen zou verminderen, uiaar het moet ons hier te doen zijn niet om een hoog en evenmin om een laag cijfer van belastbaar inkomen, maar enkel om een juist cijfer, onverschillig hoeveel dit bedrage Het zal overigens wel geen betoog behoeven, dat het bedrag van het belastbaar inkomen voor de gemeentekas eene volkomen onverschillige zaak is, want de som welke zij noodig heeft wordt eenvoudig omgeslagen over het cijfer dat men als belastbaar inkomen gevonden heeft. Al mocht dat inkomen ten gevolge van den voorgestelden maatregel met de helft verminderen, de gemeente kas zou er niets bij verliezenzij zou natuurlijk eens zooveel percenten van het inkomen vorderen als nu het geval is. De commissie staat ten slotte stil bij een argu ment, dat dikwijls wordt aangevoerd, om het systeem door B. en W. voorgestaan, en dat thans bestaat te vergoelijken. „Men zegt namelijk dit: ook al mocht de ver huurder van kamers te hoog worden aangeslagen, hij kan in elk geval de kamerhuur dus bepalen, dat hij de hem opgelegde belasting althans ge deeltelijk terugontvangt. Bedriegt uwe oommissie zich niet dan berust echter deze bewering op eene geheel valsche stelling. De huur van ka mers, welke hier ter stede wordt betaald, hangt volstrekt niet af van de som welke aan de ver huurders als belasting wordt opgelegd, maar van de verhouding tusschen vraag en aanbod. Als tegenwoordig de huren stijgen dan is het omdat het getal dergenen die kamers vragen in steikei- verhouding toeneemt dan liet getal kamérs 't welk te huur wordt aangeboden. De verhuur ders stellen de wet, en zij maken daarvan ge bruik 0111 meer te vragen. Ook al werd de plaat selijke directe belasting met 1870 geheel afge schaft toch zouden de huren even hoog blijven als nu; want ook dan even als op het tegen woordig oogenblik, zouden de verhuurders de wet stellen en niet afslaan om de eenvoudige reden dat zij ook zonder dergelijke prijsverlaging huur ders zouden kunnen vinden'voor hunne kamers. Maar dan ook omgekeerd, wanneer de bevolking van onze hoogeschool eens aanmerkelijk mocht verminderen dan zou de verhouding tusschen vraag en aanbod ook ten nadeele van de ver huurders veranderen. Het zoo veel kleiner getal huurders zou de keus hebben tusschen meerdere kamers, dat wil zeggen de wet stellen, en de concurrentie tusschen de verhuurders zou daling van huurprijzen uitwerken, ook al mocht op het zelfde oogenblik het bedrag van de directe plaat selijke belasting nog worden verhoogd. Het is dus louter schijn wanneer men meent te vinden, dat de verhuurders van hnizen naar willekeur een deel van de belasting op de bewoners hun ner kamers kunnen overdragen." Wij laten het nu gaarne aan onze lezers over, om een oordeel te vellen over hetgeen den Raad thans te doen staat, HET CONCILIE. IV. De beteekenis, die het Concilie voor de Katho lieke Kerk zal hebben, hangt natuurlijk geheel en al af van het gewicht dat men hecht aan de quaestiën betreffende de geloofsleer, den eeredienst, de inrichting der kloosters, den kerkelijken tucht, waarover de vertegenwoordigers der kerk uit spraak zullen doen. Als wij hierover geen oordeel uitspreken, dan is dit dus niet alleen, omdat de oplossing dier vraag grootendeels nog het geheim der toekomst is, maar ook omdat die vraag zelve buiten ons gebied ligt. Dit alleen mogen en kunnen wij verzekeren, dat, wanneer het Concilie de quaestie van 's pausen persoonlijke onfeilbaarheid onbeslist laat, aan den strijd tusschen liberalen en ultrainontanen vooreerst nog geen einde zal komen. Integendeel, de strijd zal te heviger wor den, omdat de liberale Katholieken in het zwijgen der kerkvergadering over het leerstuk, welks afkondiging zij bestrijden, eene ingenomenheid van de meerderheid der kerkvoogden met hunne beginselen zullen zien, en omdat de ultramon- tanen in de ongedachte nederlaag een nieuwe bron van verbittering zullen vinden. Zegeviert de ultramontaansche partij op het Concilie, en wordt de leer van de persoonlijke onfeilbaarheid tot dogma verheven, dan wordt het voor de liberale katholieken in den eigenlijken zin buigen of barsten; dan zullen zij hoofd en hart deemoedig moeten nederleggeu aan de voeten van den Hei ligen Vader, of slechts voorwaardelijk aan Rome blijven gehoorzamen en hun katholiek geloof meer en meer zoeken los te maken van den kerkelijken band, waarmede het somtijds schijnt, samengegroeid. Ook de vraag, welke beteekenis het Concilie voor de belangen der gausche maatschappij zal hebben, zal door de toekomst moeten worden opgehelderd, alvorens wij er een juist antwoord op kunnen geven. Alles hangt ook hier na tuurlijk af van den aard en het gewicht der beslis singen, die de hooge kerkvergadering zal nemen De bloot godsdienstige of kerkelijke vraagstukken gaan de maatschappij natuurlijk niet aan, in welken zin zij ook mochten worden opgelost. Ook is het al of niet tot dogma verheffen van de leer der pauselijke ou feil baarheid zoolang n.l. alleen de formeele zijde der quaestie aan liet licht treedt, d. i. zoolang de paus niet op grond dier onfeilbaarheid over de veelzijdige outwikke- liug der moderne maatschappij den staf breekt aan die maatschappij vrij onverschillig. Maar zoo het waar is, wat niet geheel zonder grond verwacht wordt, en wat de uitval van den II. Vader in zijn toespraak van 8 December j.l. tegen „de valsche menschelijke wetenschap" niet geheel onwaarschijnlijk maakt, dat n.l. de inhoud van de Encyclica en den Syllabus, d. i. de ver oordeeling der gansche moderne maatschappij, met het onfeilbaar gezag van het Concilie bekleed zal worden, zoo dat waar blijkt te wezen, dan zou het al een zeer ongepaste trotschheid verraden, zoo de maatschappij zich de beslissing der katholieke kerkvoogden niet aantrok. Niet, alsof die beslissing den vooruitgang en het streven onzer eeuw in iets zou kunnen belemmeren, maar omdat het dan althans niet meer te loochenen zou zijn, dat er een onoverkomelijke klove ligt tusschen den weg, dien Rome de wereld wil laten bewandelen en dien, welken de moderne mensch leert vinden als hij hem met een open oog en een helder hoofd, met edelen ernst en in volle vrijheid gaat zoeken. Tegenwoordig is het nog mogelijk de hoekige zijden van het katholieke stelsel af te ronden en door het schild eener welwillende interpretatie de slagen te voorkomen, die de Romeinsche curie reeds vijf jaren geleden niet schroomde tegen de geheele moderne we reld te richten. Maar heeft het Concilie den Syl labus bevestigd, dan zal men geen voorwendsel meer hebben, om die botsingen te vermijden. Dan zal het onmogelijk wezen zich zeiven diets te ma ken, dat de klove zoo wijd niet is Rome zelf zal den afstand, tot op den laatsten millimeter] bere kend, nauwkeurig hebben gemeten en duidelijk hebben aangewezen, „afin que nul n'en ignore." Moeten nu de vrienden van vooruitgangen vrij heid, van onbelemmerde ontwikkeling in alles en onder alles, moeten de aanhangers van de be ginselen der moderne maatschappij wenschen en verlangen, dat een authentieke en voor de katho lieke kerk onwraakbare uitspraak van hetconcilie, dien strijd onverzoenlijk doen worden Wanneer het hun eenvoudig te doen is, om korte wetten te maken, dan voorzeker. Wat toch is gemakke lijker dan alle tegenstellingen samen te vatten in deze eene: antiek of modern? Wat is eenvoudi ger, dan alle menschen op een tweesprong te plaat sen, waarop geen enkele middenweg uitkomt, en waar zij moeten kiezen tusschen oud of nieuw? Gemakkelijk eu eenvoudig, ongetwijfeld, in theo rie. Wie echter de verschillende schakeeriugen, welke iu de tegenstelling van oud en nieuw liggen opgesloten voorbijziet, die zal in de practijk be drogen uitkomen. En wie de menschen alleen maar op een tweesprong toelaat, die vergist zich, zoo hij meent dat zij daarom nu ook allen tus schen een der beide wegen die hun openstaan zullen kiezen. Hoogstwaarschijnlijk zullen de mees- ten, zoo er geen andere uitwegen ziju, op den tweesprong blijven staan. Neen, wij wenschen niet, dat de besluiteiqvan het Concilie zulk eene onverzoenlijke vijandschap maken tusschen de katholieke wereld en de mo derne maatschappij. Wij wenschen het niet om de maatschappij zelve,, die daardoor vele kostbare krachten zou verliezen en zelfs tegen haar zou zien opstaan, welke nu nog, al is het dan niet altijd en in alles, toch dikwijls en dan uitstekend met haar medewerken. Wij wenschen het even min voor het katholicisme, dat daardoor vele zijner edelste volgelingen zou verliezen, en dat zijn eigen invloed op het godsdienstig en kerkelijk leven der volken sterk zou benadeelen, wanneer het eigenwillig begon met die volken op te roepen tot een eiudeloozen strijd tegen de moderne maat schappij. Het katholicisme is een godsdienst, het katho licisme is een kerkelijk organisme, het katholi cisme is eene richting. In theorie mogen nu reeds deze drie zijden van het katholicisme door velen voor éen en ondeelbaar gehouden worden, in de practijk is dit nog niet het geval Wie in den katholieken godsdienst de beste voldoêning vindt zijner godsdienstige behoef ten, is daarom nog niet gehouden de onfeilbare suprematie des pausen in alles te erkennen, veel min zich vijandig tegen de moderne maatschappij over te stellen. Wij achten het in het belang van liet katholi cisine en van de maatschappij, dal dit onderscheid tusschen de drie elementen, die in het katholi cisme aanwezig zijn, gehandhaafd worde en hue langer zoo meer aan het licht trede, en dal niet het Concilie door betreurenswaardige besluiten deze drie onafscheidelijk en onherroepelijk tot éen make. 't Is ons een waar genoegen hij dezen de aan dacht te mogen vestigen op de voorstellingen door het Hoogduitsche opera-gezelschap van Rotterdam hier te geven, en wel de eerste op Maandag, 20 December, en de tweede op Maandag 1(1 Januan, voor welke avonden zijn aangekondigd, Die tloch- zeit des Figaro en de Fidelio, beide toonwerken van zoo algemeene vermaardheid, dat we meer dan ooit op genoemde avonden het publiek zou den beklagen, dat afwezig was; voor hen, die misschien minder voldaan waren over het vorige optreden van het Hoogduitsch opera-gezelschap, is het een geschikte gelegenheid een beteren in druk daarvan te ontvangen; een der grieven toch van velen bij de toenmalige voorstel ling was, dat ze geen gelegenheid bood de eerste sujetten te hooren of er kennis mede le maken; bij de thans aangekondigde voorstellin gen zullen daarentegen de voornaamste sujetten en liet geheele personeel medewerken. We hopen en verwachten dan ook dat liet publiek door eene talrijke opkomst zal toonen te waardeeren, de pogingen der directie, om voor eene afwisse-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1