Nn. 2992, Woensdag A®. 1869. ÏO November. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Aizonderlijke Nommersn 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKNTIEN. Voor iederen regelJ 0.15. Grootere letler naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 9 November. Er heeft voor een paar weken alhier eene vergadering van het Leesmuseum plaats gehad, waarop plannen zijn besproken en een voorstel is gedaan, dat wel overweging verdient. Deze plannen gingen uit van het denkbeeld dat het Leesmuseum te Leiden niet voldoet aan datgene, wat het behoort te zijn; dat er daardoor gebrek aan sympathie voor de zaak bestaat. Het is, met het oog op hetgeen er in andere plaat sen met name te Rotterdam van dezen aard bestaal, dat er daarom de ernstige vraag werd gedaan, door welke middelen het Leesmuseum meer populair zou kunnen worden gemaakt. Het was dus eene hervorming van het Leesmu seum, die door velen der aanwezige leden ge- wenscht werd. Naar onze meening nu geldt het hier eene zaak, die wel de algemeene aandacht verdient. Het is daarom, dat wij hierover een enkel woord willen zeggen. vVij beamen geheel de denkwijze van lien, die voor het Leesmuseum wat anders en wat beters wenschen, dan het tot nu toe is. Het is toch een opmerkelijk feit, dat zóo weinigen hier lid zijn van eene inrichting, waarvan zoo velen genot konden hebben. Wij houden ons ook overtuigd, dut wordt het Leesmuseum op een beteren voet ingericht, het zal blijken, dat de onverschilligheid of liever tegenzin, die velen er tegen hebben, zal plaats maken voor warme sympathie. Want eene inrichting als het Leesmuseum is veel te nuttig, dau dat zij niet te Leiden een be langrijk grooter aantal leden en bezoekers zou kunnen vinden. Wij behoeven toch niet te zeg gen, hoe de lectuur vau dagbladen, tijdschriften en brochures voor allen, die op den naaui van beschaatd mensch aanspraak uiaken, als eene wen- schelijke noodzakelijkheid wordt erkend. Het plan dus om het Leesmuseum te hervor men en daardoor die bezwaren weg te mimen, die velen van het lidmaatschap terughouden, verdient met warmte te worden toegejuicht. In de eerste en voornaamste plaats behoort men om te zien naar een ander lokaal. Het te genwoordige is te klein. Wellicht schijnt deze beweering vreemd: up de meeste uren van den dag zijn er slechts weinige leden tegenwoordig, en is er nog plaats in overvloed. Haar wij inee- nen de verzekering te kannen geven, dat toch hij velen door een grooter lokaal vele bezwaren zullen worden opgeheven. Om rustig te kunnen lezen, is hot niet voldoende, dat men een hoekje hier of daar kan vinden; men verlangt wel wat meer ruimte. Ook behalve ruimte laat het te genwoordige lokaal nog andere dingen te wen schen over. Doch wanneer er tot eene hervorming van het Leesmuseum wordt overgegaan, dan zal het nood zakelijk zijn, dat reeds dadelijk de bnrgerij toone, dat zij daartoe wil medewerken. Haar hiertoe op te wekken, is vooral het doel, dat w j ons van eene openlijke bespreking voorstellen. In het antwoord op het voorloopig verslag op Hoofdstuk IV A verklaart de minister van jus titie Reeds spoedig na zijne optreding aan het hoofd van het Departement van Justitie, gaf de onder- geteekende te keunen, dat de regeering deelt in het gevoelen der leden, die meenden dat de wet van 31 Mei 1861 nog behoort te worden inge voerd zooals zij daar ligt, behoudens echter en kele wijzigingen, die op het stelsel dier wel geen inbreuk maken. De mogelijkheid of de wensche- lijkheid om, alvorens verder te gaan met de voorbereiding der wetsontwerpen, welke tot die invoering noodig zijn, het gevoelen der Kamer dienaangaande in te winnen, kan hier buiten onderzoek blijven, daar de bedoelde ontwerpen op dit oogenblik reeds niet alleen voorbereid maar zelfs voltooid zijn. Ten aanzien van de rechtspraak door gezwo renen is het gevoelen der regeering in het laat ste jaar niet veranderd. Zoo min als vroeger kan de minister toegeven, dat de jury een nood zakelijk bestanddeel uitmaakt van het constitutio- neele stelsel. De vraag of de zoogenaamde Zondagswet be hoort te worden ingetrokken maakt bij de regee ring een onderwerp uit van zeer ernstige over weging. De klachten over de ongelijkmatige toe passing, die vooral zijn gerezen naar aanleiding van de verschillende inzichten der plaatselijke besturen ten aanzien van de hun bij art. 1 toe gekende bevoegdheid, kunnen zoolang de wet geldt door geen algemeene voorschriften van regeeringswege worden opgeheven. Aangaande het gebeurde met den Engelschman Lamb is een rechterlijk onderzoek aanhangig. De minister meent daarom zich voorshands te kun nen bepalen tot de mededeeling, dat door de recht bank te Rotterdam rechtsingang met bevel tot dagvaarding in persoon is verleend tegen zes per sonen, waarvan vier in Engeland en twee in Rotterdam woonachtig. In afwachting van de resultaten der instructie, vvenscht de minister alleen reeds thans te con- stateeren, vooreerst dat geen der beklaagden be hoort tot de Engelsche politie of het karakter heeft van openbaar ambtenaar, ten andere dat de Engelsche regeering, die aan de zaak geheel vreemd was gebleven, zich onmiddellijk bereid heeft verklaard om zoo mogelijk tot de invrij heidstelling van Lamb mede te werken, zijnde hij echter spoedig ontslagen ten gevolge van schikkingen met zijne crediteuren, en eindelijk dat, hoezeer zoowel ter zake van het vooraf ge beurde te Vlissingen, van waar Lamb op verzoek \an den Britschen vice-consul naar den consul te Rotterdam was overgebracht (welke laatste lieni echter dadelijk ontsloeg), als ter zake van het niet voldoend politietoezicht te Rotterdam de betrokken ambtenaren zijn terecht gewezen, nog- tans niet is gebleken dat eenig ambtenaar hier te lande de wederrechtelijke wegvoering opzet telijk zou hebben in de hand gewerkt. Volgens de alphabetische lijst van de beroepen der kiezers te 's-Gravenhage, gevoegd bij de nota van Mr. J. Heemskerk Az., komen onder de stem gerechtigden iu de residentie voor de Staten-Ge- neraal en de Pro\iuciale Staten o. a. voor: 1 acteur, 2 admiraals, 36 advocaten, 91 ambtenaars, 21 apothekers, 12 architecten, 47 artsen, 1 barbier, 16 behaugeis, 1 bidder, 8 bierhuisliouders, 6 blee- kers, 5 boden, 19 boekverkoopers, 38 broodbak kers, 1 burgemeester, 8 chirurgijns, 1 commissaris des Konings, 3 concierges, 1 danshuishouder, 1 dansmeester, 3 deurwaarders, 1 ezelinnenhuuder, 7 generaals, 2 gistkoopers, 1 graveur, 5 groot offi cieren, 6 hof bedienden, 3 hofmaarschalken, 2 ka merdienaars, 15 kamerheeren, 6 kappers, 28 koek bakkers, 1 koetsier, 5 koks, 4 kolonels, 2 kuipers, 13 kunstschilders, 4 letterkundigen, 13 logement houders, '1 luitenants-kolonel, 6 melkboeren, 7 ministers, 2 molenaars, 18 notarissen, .1 opticus, 56 oud-ambtenaren, 12 oud-ministers, 5 pastoors, 3 photographeu, 3 poeliers, 27 predikanten, 9 procureurs, 22 raadsheeren, 1 rabbijn, 35 referen darissen, 18 rechterlijke ambtenaren, 6 schippers, 1 schoolopziener, 3 schoorsteenvegers, 20 slachters, 33 slijters, 16 smeden, 17 staatsraden, 21 stalhou ders, 2 tandmeesters, 20 tappers, 1 turfboer, 1 turfdrager, 4 uitdragers, 1 veehouder, 4 vischkoo- pers, 1 voerman, ti9 winkeliers, 11 zeeofficieren, 1 zeepzieder, 175 zonder bekend beroep, enz., enz. Het Antwerpschc dagblad de Koophandel bevat een uitvoerig artikel over het muziekfeest te Gent, werwaarts, behalve vele andere liederta fels, ook het Amstels-Mannenkoor, onder directie van den heer Richard Hol, is getogen, om den eersten?neen den tweeden prijs te halen. En toch, zegt de Koophandel, zij had den eersten prijs verdient, daarover ging maar eene stem, en toen de Amsterdammers den volgenden dag hun nen prijs kwamen in ontvangst nemen, kwam er bijna geen einde aan het applaus van het op getogen publiek. Ook de ervaren leden van de jury stemden met den Vox Populi in, en Verhulst, Benoit, en de overige bevoegde rechters hadden Amsterdam verreweg den eersten prijs toegekend. De Koophandel zegt dan ook: „Volgens mij ook was de Vox Populi nooit meer in het ware; zoo als het Anisterdauische mannenkoor, onder het geleide van Richard Hol, den gunstig gekenden toondichter, zong, hooren wij het zelden in onze zuiderstreken. Heldere, zuivere dictie, kracht zon der schreeuwen of tieren, al de kleuren en lichte schakeeringen vol weergegeven, met éen woord, het was puik en edel!" Wij achten ons verplicht, dit lezende, het ook ter eere van onzen orkest directeur te vermelden. Maar nog meer trof ons in dit artikel, wat van Richard Hol als compo nist wordt gezegd, aangaande den tweeden dag van het muziekfeest. Men leest daarin „Het suc ces van den dag was voor Richard Hol; met zijue liederen, door Warnots gezongen, verwierf hij donderende toejuichingen en tot twee drie maal moest Warnots het lied „Vlaanderen" terug beginnen „Voor Vlaanderens gouden kusten „Klinke aller lofgeschal, „Daar waar', ons oudren rusten „Eu 't nakroost wonen zal, „Waar moeder ons eens baarde, „En opleidde aan heur hand.... „O, dierbaarst land der aarde, „O, Vlaanderenland Zoowel heeft Richard Hol die eenvoudige en schoone woorden van den volksgeliefde Van Rijs- wijck, zoo goed heeft ze. Warnots vertolkt en, gelijk gewoonte, zoo meesterlijk gezongen, dat dit lied in ééns in het volk gedroDgen is want 's avonds hoorden wij het reeds hier en daar neuriën en op het banket, dat dit zangfeest volgde, werd het dapper met volle longen gezongen." De opgewondenheid van onze zuidelijke broeders voor al wat Nederlandsch is, openbaart zich al meer en meer. Wij zien dit reeds uit de genoot schappen welke dit nationale feest gaven. Het zijn Willems-genootschap en Willems-fonds; maar nog meer uit de voorliefde waarmede dit feest gevierd werd. Geheel Gent nam er aan deel, eu de zaal, die 6000 menschen bevatten kan, was beide dagen propvol. De Kooph. schrijft te recht: „Is dit niet een sprekend bewijs dat de Vlaam- sche geest, de vrije Vlaamsche geest, de geest dei- Klauwers en Geuzen in de stad der Arteveldeu weder ontwaakt? Ja zeker! Hij wordt door de dichters en toondichters uit zijnen sluimer ge wekt en ééns gansch ontwaakt, zal hij op het staatkundig terrein verwezenlijken hetgeen hij thans door zijne dichters en kunstenaars droomt." (Ut. Dbd.) Dr. v. Tischendorf komt in de Augsb. Zeitung op tegen een bericht van den heer E. H. Palmer Fellow van het St.-John's College te Cambridge, dat namelijk de prior van het St.-Katharina-klooster bij Sin^ï hem geweigerd zou hebben om in zage te nemen van aldaar berustende handschrif ten, op grond van de wegvoering abstractionvan den Codex Sinaïtieus door Dr. Tischendorf. Deze verklaart dat de Sinaïlische broederschap zelve het handschrift aan keizer Alexander II heeft geschonken, en als bewijs hiervan deelt hij (hoe wel hij later hierop terug zal komen) een deel uit een brief mede van den Sinaïtischen aartsbisschop, uit Kaïro dd. 15 Juli geschreven, waarin hij aan Tischendorf dank zegt voor hetgeen deze voor hem gedaan heeft, en hem mededeelt dat de be roemde bijbel, als bewijs van dankbaarheid aan den Russischen keizer is geschonken. Onder het opschrift Nationale Feesten bevat het Vaderland het volgende ingezonden stukje: Leïdrecht, 3 Nov. 1869. Mijnheer de Redacteur! Met onverdeeld genoegen heb ik Jacobus Lang- draad, een onvervalschte Hollander van den ouden stempel, het bericht gelezen, dat eenige echte Vaderlanders het zoover gebracht hebben, dat het stelsel van nationaliseereu streng toegepast zal worden bij de uitvoering der solopartijen op het feest van den 17d("' Nov. a. s., daar die door VAN TRIEST NAAR KA1R0. Onder dit opschrift schrijft een correspondent van de Köln. Ztg. het volgende: Kaïro 26 October. Vrees niet, dat onder dit opschrift een streven te zoeken is, om eene reisbeschrijving te geven, zooals elk eenigszins beschaafd mensch, met een goeden Stieler en eene tamelijke aardrijkskundige kennis toegerust, moet weten te geven. Niet dat de weg dien ik moest volgen mij langs Triest voerde is de reden, dat ik met die plaats begin, nu ik van Egypte wil spreken, maar wel de staatkundige en handelsbelangen, die, met de ope ning van den nieuwen waterweg, voor genoemde plaats zijn verbonden. Wordt de landengte van Suez werkelijk bevaarbaar, dan zijn Triest, Ve netië en de zich in den laatsten tijd krachtig ontwikkelde haven van Brindisi de stapelplaatsen, die de meeste voordeelen genieten uit den hier door ontstanen verkorten zeeweg naar Bombay die vermindering bedraagt voor elke der drie genoemde havens 7404 zeemijlen vergeleken met den tegenwoordigen weg om de Kaap. Voor an dere havens is de vermindering veel kleiner, daar ze bijv. voor Marseille 6210, voor Liverpool Ham burg en Amsterdam slechts 4881 zeemijlen be draagt. Zoo dit echter de eenige maatstaf ware, dan zouden zeker de kansen van Triest de gunstigste zijn, want zijne haven is beter dan die van Venetië, en zijne ligging nader bij het Oosten dan die van Brindisi. Maar behalve de ligging moeten nog tal van andere vragen in aanmerking komen, vragen, lie men niet kan beredeneeren, omdat de koop man, met het potlood in de hand, elke discussie afsnijdt. In den tegenwoordigen staat, van zaken, is 't namelijk het liooge spoorweg-tarief dat het deel van Europa, waarvoor de lijn Triëst-Bom- bay het voordeeligst is, zeer doet inkrimpen, ja zelfs niet verder uitbreidt dan tot Oostenrijk, daar voor de nijverste landen der monarchie voor Bohemen, Moravië, Silezië en West-Galicië niet Triest maar Hamburg die stapelplaats is, welke het goedkoopst en het gemakkelijkst te naderen is. Om een enkel bewijs te leveren uit de velen, die hierbij in aanmerking komen, zij het voldoende het ook in officieële stukken niet weersproken feit te vermelden, dat de brandstof fen uit de rijkste Oostenrijksche kolenmijnen te genwoordig te Triest 3050 pet. duurder zijn dan de Engelsche kolen te Port-Said, zoodat men ook de kolen, die men voor Triest zelf noodig heeft uit New Castle en Cardiff en niet uit Moravisch- Ostran of Fünfkirchen laat komen. Uit het hier in vluchtige trekken geschetste moet men tot de erkenning komen, dat het slechts aan de meest ingespannen pogingen der Oosten rijksche régeering zoowel als aan die der stad Triest kan gelukken een deel der hinderpalen te overwinnen, om het Suez-kanaal tot een bron van opkomst voor het Oostenrijksch transito-ver keer te maken. Een oppervlakkige blik op de tegenwoordige staatkundige verhoudingen in Triest kan strekken, om alles behalve te goede v erwach tingen in dit opzicht te doen koesteren. Niet dat Oostenrijk's recht van bezit bedreigd wordt; integendeel. Alle ontwikkelden in Italië zijn het daarin eens, dat het „vrij tot aan de Adriatische Zee," sinds den vrede van Praag eene waarheid is geworden, en dat de Italiaausche driekleur niet voorbij Comorn en de Alpen mag wapperen. Van den andereu kant is alles wat men tegen woordig iu de vroegere Oostenrijksche provinciën van Italië ziet gebeuren niet bijzonder geschikt om de Italianen in Triest, zuidelijk Tyrol en Görz, naar eene verandering van heerschappij te doen verlangen. Van den arbeider in hel arsenaal le Venetie af tot den grondbezitter in Milaan toe, kan men de bekentenis vernemen, dat het met den materieelen toestand tegenwoordig veel erger is gesteld, dan tijdens het bestuur der Oos tenrijkers, dat de laatsten veel meer deden voor wetgeving en onderwijs, en veel meer geld onder de menschen brachten. In de haven van Triest hoorde ik iu het voorbijgaan eenen Facchino mismoedig toeroepen ,/t Was toch zeer slecht van uwen Ceccho Beppo (zoo heet Frans Jozef inde volkstaal) ons te verkoopen!" Te Triëst wordt de regeering bedreigd door de vrees voor haar eigen zwakte. De Weener pers moge al verschrik kelijke dingen van de Italianissirni verhalen, in den grond der zaak is|liet slechts een zeer klein hoopje jongelieden,'die met hunne Lobbia-hoeden eu proclamatiën demonstratiën maken, en eenige eer- en geldzuchtige avonturiers maken van hunne schouders gebruik, om zich zeiven te ver heffen. Veel bedenkelijker is het, dat de geheele landelijke bevolking om Triëst uit Slaven bestaat, die van de.hun bedreigende „Verwalschung" niets willen weten en in hun verzet door de agitatiën der' Slavische apostelen steeds op andere wegen worden gedrongen. Zoo de regeering en de welgestelde standen blind zijn voor dit verschijnsel, is het treurig genoeg; erkent zij die echter en laat ze het na er krachtig tegen op te treden, waarbij echter energie niet gelijk te stellen is met het bezigen van den zoo geliefden „staat van beleg", is het des te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1