Woensdag
3 November.
N°. 2986
A°. 1869.
Feuilleton van het „Leidscli
Dagblad".
LEIDSCII
DAGBLAD
F»RIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTKNTIKN.
Voor iederen regelƒ0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 2 November.
Het is bekend hoe bij de eerste inter-
nationale tentoonstelling, in 1851 in het Crystal Pa-
ace te Londen gehouden, Frankrijk alle natiën ver
11 achter zich liet, waar het gold het toepassen der
kunst op de voortbrengselen der nijverheid. Enge
land besloot zich over deze nederlaag op loffelijke
'c wijze te wreken. Men sloeg de handen aan het
werk om het kunstonderwijs te verbeteren. Men
richtte eene blijvende tentoonstelling op in het
expositie-gebouw, dat naar Sydenham werd ver
plaatst, en bracht in korten tijd het Kensington-
museum tot stand, waaraan onlangs in de „Gids"
door den heer Huysmans een paar belangrijke
artikelen werden gewijd. Engeland had begrepen,
dat men den jongen werkman moest leeren niet
alleen te letten op net doeltreffende van hetgeen
hij vervaardigde, maar ook op den vorm en de
ornementatie; dat hij zich daartoe vroeg moest
gewennen aan het zien, kopieeren en in het ge
heugen prenten van al die vormen, waarin zich,
in de verschillende tijdperken van beschaving,
ii het schoonheidsgevoel geuit had.
1 De vruchten van deze maatregelen bleken reeds
10 jaren later duidelijk bij de internationale ten
toonstelling van 1862. In Frankrijk stond men
verbaasd over de belangrijke vorderingen die En
geland had gemaakt, en men begreep niet langer
op de vroeger behaalde lauweren te kunnen rus
ten. Wilde Frankrijk den voorrang in zijne kunst
vormen behouden, dan mocht men niet stilzitten.
In 1863 werd daarom te Parijs eene tentoonstel
ling georganiseerd, uitsluitend voor schoone kun
sten toegepast op de nijverheid. Hieruit vloeide
voort de oprichting eener Union centrale des
Beaux-arls appliqués a l'industrie. Deze vereeni-
ging bracht een museum tot stand, rétrospectif
et contemporain, dat aanstonds na de opening
"f20 September 1864.), door duizende belangstellen
den werd bezocht. Men gevoelde dat het hier een
beginsel gold, waarvan de toepassing van steeds
toenemenden invloed zou zijn op de welvaart van
Frankrijk. De gevolgen hebben doen zien, dat
men zich hierin niet vergist had.
Zulk een Museum van Kunst voor de Nijverheid
wil het koninklijk Oudheidkundig Genootschap
gevestigd te Amsterdam ook voor ons vaderland
tot stand trachten te brengen. Dat wij er over-
groote behoefte aan hebben behoeft waarlijk geen
betoog. De internationale tentoonstellingen van
den laatsten tijd hebben overtuigend bewezen,
hoe verbazend achterlijk wij zijn in onze nijver
heid wat kunstvormen betreft. Bleek niet bij
menige expositie, dat het ten eenemale aan smaak
ontbrak, om het ingezondene behoorlijk ten toon
te stellen De oprichting van zulk een museum
kan een allerbelangrijksten invloed oefenen op de
verheffing van onze nijverheid.
Doch, zal het plan verwezenlijkt worden, dan
is er geld noodig. Het Oudheidkundig Genootschap
is reeds in het bezit van eene rijke collectie, en
de regeering is voornemens de aan het rijk be-
hoorende oudheden aan het genootschap in be
waring te geven, wanneer het een behoorlijk
ingericht lokaal zal kunnen aanwijzen. Voor het
museum is dus een gebouw noodig, waarvan
de kosten op 48,000 gulden geraamd worden.
Een lid van het genootschap heeft zich bereid
verklaard tot eene bijdrage van 10,000 gulden.
Het Teylers genootschap te Haarlem heeft reeds
voor 2000 gulden ingeschreven. Zeer velen hebben
dit goede voorbeeld naar hun vermogen ge
volgd. Niet alleen onder de voorstanders van de
kunst en de weinige beoefenaars van de oudheid
kunde, maar vooral ook onder industrieelen vindt
het plan bijval. Dezer dage zal ook hier de gele
genheid worden gegeven, om door inschrijving
het doel te helpen bereiken. Wij twijfelen niet
of het plan tot oprichting van zulk een museum
zal ook bijval vinden in onze stad.
DE PREVENTIEVE DETENTIE.
I.
Onlangs werd in het Vaderland gesproken over
een geval dat zich had voorgedaan van iemand
die verscheidene maanden preventieve detentie
had ondergaan voor dat in zijne zaak uitspraak
was gedaan. De steller van dat stuk gaf terecht
zijne verontwaardiging over die zaak te kennen
en toonde daarin het afkeurenswaardige der pre
ventieve detentie aan. Het ontbreekt helaas hier
te lande niet aan treurige voorbeelden van mis
bruik der voorloopige hechtenis: onder anderen heb
ben de laatste dagen er weer eenige nieuwe ge
leverd in de veroordeelden wegens de ongere
geldheden te Rotterdam. Deze lieden toch zijn
nu reeds bijna een jaar preventief gedetineerd
geweest en nu pas zal hunne, buiten alle verhou
ding lange gevangenisstraf ingaan. Deze gebeur
tenissen geven mij aanleiding de preventieve de
tentie eens opzettelijk te bespreken en aan te
toonen dat zij hoe eer hoe beter uit onze straf
vordering behoort te verdwijnen. Wm io tucti Uc
preventieve detentie? Immers het van hunne
vrijheid berooven van beklaagden en beschuldig
den vóór hunne veroordeeling, dus vóór dat het
uitgemaakt is of zij schuldig of onschuldig zijn.
Reeds deze definitie toont het onrechtvaardige
der zaak aanwant wat is toch onrechtvaar
diger dan dat iemand, voor zijne schuld door eenig
rechter is uitgesproken, van het kostbaarste dat
hij, na eer en leven, heeft, van zijne vrijheid wordt
beroofd, terwijl daardoor reeds voorbarig een smet
op zijnen goeden naam wordt geworpendat een
huisvader misschien onschuldig uit het midden van
zijn gezin wiens broodwinner hij is naar de ge
vangenis wordt gesleurd en het huisgezin daar
door aan schande en gebrek wordt overgegeven.
Maar, zal men zeggen, het zijn toch voor het
grootste gedeelte schuldigen die daardoor getrof
fen wordeu; dat is waar, maar er zijn toch on-
schuldigen onder en allen kunnen het zijn daar
enboven doet de preventieve detentie de straf te
vroeg ingaan en strekt hun niet in mindering
der later op te leggen straf. Wel zijn enkele
rechterlijke colleges gewoon de ondergane pre
ventieve detentie als eene verlichtende omstan
digheid te beschouwen en bij het opleggen der
straf in aanmerking te nemen; maar allen doen
het niet en die het doen, doen dit niet altijd in
voldoende mate; in alle geval heeft men geen
contróle om te kunnen nagaan of het geschiedt
omdat van rechtswege die toerekening plaats heeft.
Ook bekomen de onschuldigen bij hunne vrij
spraak geene schadevergoeding voor het gemis
hunner vrijheid. Maar, zal men misschien zeggen,
het getal slachtoffers dier instelling is slechts ge
ring en de duur dier voorloopige opsluiting kort.
Die zoo redeneeren vergissen zich sterk: jaarlijks
worden in ons land eenige honderden van hunne
vrijheid beroofd en de tijd tusschen hunne in-
hechtenis-neming en veroordeeling of vrijspraak
duurt bij crimineel vervolgden gemiddeld drie
maanden en er zijn vele voorbeelden van langere
detentie, somtijds tot 21 maanden toe. Wij zien
hieruit dat de preventieve detentie een groot
kwaad isnu zou het noch kunnen zijn dat het
noodzakelijk was haar te behouden; maar ook
dit moet ik ten sterkste ontkennen. Drie redenen
worden er gewoonlijk aangevoerd om die nood
zakelijkheid te betoogen. 1'. Vrees voor ontvluch
ting van de misdadigers, 2». vrees voor omkoo-
ping van getuigen en 3°. vrees voor herhaling
van misdrijf. De eerste reden, die verreweg de
gewichtigste is, wensch ik voor het laatst te be
waren en eerst de beide andere gronden te ont
zenuwen. Men zegt, indien men een crimineel
vervolgde in vrijheid laat zal hij zijne vrijheid
misbruiken en meerdere misdaden plegen. Dit
is vooreerst zeer onzeker en stellig maar voor
een zeer klein gedeelte der vervolgden waar.
Maar ook al ware het dat als regel kon gesteld
worden dat dit gevaar wezenlijk bestaatdan
noch zoude het ongerijmd zijn, iemand daarvoor
van zijne vrijheid te berooven: men zou dan noch
eerder moeten overgaan tot het gevangenhouden
■-O.VÏ -ro»-0«3l.Ü.OClLlcil wiel O bi ccfcijcl g,oöi.KX<li \\rftc
want bij hen bestaat het gevaar in reel grooter mate.
Iemand die door eene crimineele veroordeeling is
getroffen en meer dan vijf jaar in een tuchthuis heeft
doorgebracht, die daardoor uit de maatschappij
is gebannen, zal lichtelijk door gebrek worden
gedwongen tot diefstal zijn toevlucht te nemen,
terwijl niemand hem werk wil geven, ten minste
veel eerder dan iemand die op vrije voeten is,
zijn middel van bestaan behoudt en van wien
niemand behoeft te weten dat hij het voorwerp
van nasporingen der justitie is; en toch zou men
het bespottelijk vinden indien men den eersten
opgesloten hield na het einde zijner straf, maar
ziet er geen bezwaar in den tweeden voorbarig
van zijne vrijheid te berooven. Maar, zal men
zeggen, de eerste ontvangt zoo hij na zijn ontslag
misdoet de volle straf van zijn nieuw misdrijf
terwijl, zoo de tweede gedurende het onderzoek
eenig misdrijf pleegt, de straf daarvoor met die
van het eerste feit zamensmelt, doch dit argu
ment kan niet ernstig gemeend zijn, het zou zijn
alsof het streven der justitie moest wezen, te
maken dat men voor het minst mogelijke mis
drijf de hoogst mogelijke straf kreeg, met andere
woorden, dat het misdrijf de koopwaar en de
straf de koopprijs was; ware dit zoo, dan moest
men op alle misdrijven de levenslange gevange
nis toepassen. Men ziet hieruit dat de vrees voor
herhaling van misdrijven als argument voor de
preventieve detentie niet houdbaar is. [Ingez.)
Is 't voor den recensent steeds aangenaam uit
volle overtuiging te kunnen prijzen, vooral is dit
waar, als 't eene opera-voorstelling betreft, waarop
we hier in Leiden zoo zelden worden vergast.
Tot ons leedwezen is ons dit genot echter niet
weggelegd wat de voorstelling van gisterenavond
betreft; we brachten dezer dagen hulde aan den
ijver van de directie van den Schouwburg, toen
we vernamen, dat hare pogingen, om het Duit-
sche opera-gezelschap hier te hooren, met gun-
stigen uitslag waren bekroondwe wilden ons
oordeel niet uitspreken over de keuze der Alessandro
Stradella von Von Flotow, omdat we ons vleiden
met de hoop, dat de opvoering van dat weinig
klassieke toonwerk, ten minste onberispelijk zou
wezen, maar, volmondig moeten we het beken
nen, dat die hoop niet. verwezenlijkt is, en we
spreken daarom den wensch uit, dat het Duitsche
opera-gezelschap ons een volgend maal in staat
stelle, een gunstiger oordeel te geven door de
opvoering van een meer verheven kunstwerk,
waarin ten minste eenige der eerste artisten van
het gezelschap zich doen hooren.
En nu een enkel woord over de opvoering zelve.
De heer Kohier heeft een goede maar zwakke
stem; zijn zang miste gloed en liet ons koud. De
heer Garso ontwikkelde daarentegen als Stra
della een fraai en vooral in de boventonen helder
geluid. Frl. Geijer liet ons als Leonore kennis
maken met een schraal sopraan geluid, terwijl
ze bovendien veelal te hoog intoneerde. De heer
Krieg mag zich in het bezit van een vol en schoon
basgeluid verheugen en is een goed zanger, maar
uuven 6e lieer Schneider uit, die,
hoewel zijne stemmiddelen wel iets verloren,
toch bijzondere hulde verdient om zijne uitste
kende methode.
Het orkest was zeer goed.
Ten slotte herhalen we den wensch om spoe
dig eens kennis te mogen maken met de eerste
sujetten van het gezelschap. Waarschijnlijk was
de zaal daarom slecht bezet, omdat hunne namen
niet op het programma werden gevonden. De
directie van het Duitsche opera-gezelschap be-
grijpe, dat die zich lang en veel laat bidden,
ook, bij eindelijk toegeven, verplicht is iets te
leveren wat onberispelijk is. Treedt bet opera
gezelschap een andermaal hier op met een dege
lijke opera, we gelooven, dat de verwachtingen
van de directie van den Leidschen schouwburg
op een talrijke opkomst van het publiek, niet zullen
worden teleurgesteld.
Uw uitstekende landgenoot, schrijft men uit
Brussel aan het Vad., de heer Cremer, is, naar
men mij verzekert, voornemens in de tweede
helft dezer maand eenige zijner voortreffelijke
novellen, zoowel te Brussel als in de voornaamste
Nederduitsche steden des lands, te komen lezen.
ROMANESKE JONGEJUFVROUWEN.
NAAR RIT IRANSCI VAN
JULES KEEGOMARD.
[Vervolg.)
Wij richtten haar op, en wij stonden alle drie
ineengestrengeld, in eene broederlijke en zuster
lijke omhelzing, toen de deur openging en de
onvermijdelijke, majesteitelijke en verbaasde ge
stalte van „de laatste der Garlans" binnentrad,
gevolgd door den chevalier. Zij was alweer
vuurrood van kleur, die adellijke en zeer waarde
tante; maar thans was het minder van toorn,
dan van het trappenklimmen, alzoo zij langs de
nog al steile wenteltrap van het kasteeltje had
moeten opstijgen. Terwijl ik hare hand kuste, zei
zij tot mij, op een toon, die intusschen niets on
vriendelijks had
„Zijt gij dan onverbeterlijk, mijn kostelijke
neef? Ik vraag u toch of het niet veel eenvou
diger ware geweest, als gij ons toch wildet
wederzien, om alsdan op 't kasteel te komen,
dan om dit nest te kiezen tot eene familiebij
eenkomst, waarvan ik hoop dat gij ons het doel
wel zult gelieven te verklaren."
„Lieve tante, ik heb er geen schuld aan dat
men u hier heeft doen komen, en zoo gij een
kwartier langer gewacht hadt, ware ik op Gar-
lan gekomen, ten einde u te begroeten en u de
hand te vragen van
„Van Renée?"
„Neen, van Jane."
„Jane? maar nu begrijp ik er niets meer van!"
„Nu dan, indien gij mijn arm wilt nemen om
naar 't kasteel terug te keeren, zal ik het u
onderweg verklaren
Wij keerden gezamenlijk terug, en ik had
geene moeite om van mijne tante eene toestem
ming te verkrijgen, die zij mij toch buitendien
niet kon weigeren, inzonderheid nu zij er toch
reeds half en half toe besloten was om mij die
te geven, zelfs wat Renée betrof. Zij vraagde
mij hoe het mogelijk was geweest dat Jane,
die, volgens het zeggen van Renée, mij beminde,
toch gepoogd had mij met laatstgenoemde te
doen trouwen. Ik spaarde zooveel mogelijk in
mijn bovendien uiterst beknopt verhaal de teer
gevoeligheid der thans zoozeer berouwhebbende
zuster van Jane. Mijne beide nichtjes volgden
ons arm in arm. Maar de chevalier, die alleen
gewandeld had, geheel en al in gedachten ver
diept, nam mij ter zijde, zoodra mevrouw de
Keraven mij verlaten had, en sprak tot mij
„Ik heb er een middeltje op gevonden om
voor uw huwelijk met Jane het gedicht te ge
bruiken, dat ik voor het huwelijk van Renée
met mijnheer de Coathuel vervaardigd had. In
mijn épithalamium rijmde „Renée", dat twee
syllabes heeft, op „hyménée". Maar aangezien
„Jane" slechts eene syllabe heeft, zal ik er voor
in de plaats zetten „Jeannette", dat minder
adellijk klinkt, maar gij zijt ook geen markies,
en de naam, aldus gewijzigd, zal vrijwel rijmen
op „chambrette", dat geheel en al voor een ar
tist past."
En de goede „meistreel" verliet ons ten einde
die allergewichtigste wijzigingen in zijn manus
cript te gaan maken. Mijne tante ging naar bo
ven naar hare kamer, en Renée liet Jane en mij
weldra alleen. Ach! die uren van zalig genot
zijn niet te beschrijven. Ik vraagde haar elk
oogenblik om vergeving dat ik haar had doen
lijden.
„Heb ik dan geleden?" vraagde zij. „Ik herin
ner het mij niet. Het is mij net alsof ik van
daag eerst geboren ben."
Wij ontwierpen duizenderlei plannen voor de
toekomst, en wij kwamen overeen dat wij het
jaar uit hier zouden blijven, hetgeen trouwens
wel haast noodig zal zijn, alzoo de vereischte
dispensaties ons huwelijk nog al zullen vertra
gen. Ik ga dus weer aan 't werk voor lord H...,
en wanneer ik, in de omstandigheden, waarin
ik mij thans bevind, hem niet voldoe, dan moet
hij wel zeer moeilijk te voldoen zijn. Kom
gauw, beste Raoul, én voor mij, die te mid
den mijner blijdschap behoefte heb aan een
hartelijken handdruk, maar vooral voor u, die,
naar 't mij voorkomt, op 't punt zijt dwaas
heden te doen om eene vrouw, die, zooals
gij mij zelf schreeft, den tijd niet waard is, dien
gij om haar verknoeit. Kom dus; maar ver
geet volstrekt dat ik u met Jane heb willen
laten trouwen. Het is zeker dat Talleyrand geen
ongelijk had men moet zijne eerste opwelling
altoos wantrouwen omdat die al te goed is!
Tot weldra, nietwaar?
olivier malet.
aan mevrouw aj^ine bernard.
Garlan, den 4d"1 October 1858.
Verlaat mij niet, waarde mevrouw! Daar gij
mij du gered en aan mij zelve teruggegeven