nog Diet volkomen overtuigd scheen van al dat geluk laat de keizer dat stelsel eener schijn-ver- tegenwoordiging naast een volstrekt absoluut ge zag varen om over te gaan tot het verleenen van vrijheden die, volgens de meening der BoDapar- tisten, Frankrijk niet gelukkig kunnen maken: maar het volk wil het, welnu, laat ons zien of het volk ook zijn eigeu best verstaat, dacht Napo leon; de toepassing der liberale concession laat hij evenwel lot nog toe achterwege. Het Wetg. Lichaam, dat aan die hervormingen kracht van wet moet geven, is tot nog toe niet bijeengeroepen en F) ankrijks toestand gelijkt veel op die van een vaartuig, dat men van een vrij volledig tuigaadje heelt voorzien, maar een krach tige stuurmanshand mist, om de verbeteringen in dat tuig aangebracht ten nutte aan te wenden; bij een kalme zee kan het vaartuig lang voort drijven, maar komt de geringste windvlaag op, 't moet reddeloos tegen de klippen te pletter stooten. Een der eerste gevolgen van dien staat van zaken ondervindt Napoleou zelf niet het minst, hij, de meer dan energieke man van 1352, moet het schouwspel aanstaren, dat Alexauder den Groote'gespaard bleef, nam. het grievend schouw spel dat men bij zijn leven reeds twist voert over- zijne nalateuschap, terwijl dat bij Alexander eerst na zijn verscheiden plaats voud. Komt het Wetg. Lichaam bijeen, dan zal het moeten blijken of die hervormingen in de toe passing niet falen; veel, ja alles hangt daarbij af van de houding, die de keizer tegenover de ver tegenwoordiging, zeker prat op hare pas ver kregen rechten, aanneemt; en is de keizer goed gezind, als dan de vriendjes 't maar niet door overdreven ijver voor de belangen der dynastie bederveneene dynastie is dan eerst sterk geves tigd, waar haar vertegenwoordiger toont zijn eigenbelang en eigeu eerzucht te willen achter stellen, om gehoor te geven aan de stem des volks, waar die haar wensch naar geleidelijken voor uitgang doel hooren; het volk leert dan eerst zijne dynastie hoogachten en liefhebben, waar het weet, dat hel al zijn geluk, al ziju voorspoed aan haar heeft te danken. Doch genoeg over Frankrijk, boekdeelen zou men kunnen vulleu met gissingen over 't geen Frankrijks toekomst baren zal; als bij zoo veel, zal ook hier de tijd het best loeren. Spanje, Frankrijks nabuur, kan nog altijd niet tot dieu staat van rust geraken, die voor het land zoo wenschëlijk, ja eene levensquacstie is. De omwenteling, zoo schitterend aangevangen, heeft wel, en terecht, het uieerendeel van het be staande afgebroken, maar hetgeen ze nieuw stichtte, en werkelijk goeds tot stand bracht, rust nog niet op vaste grondslagen, want in het volk heeft het nog geen wortel geschoten. Wel is waar, is men thans tot die periode genaderd, waarin het verkiezen van een monarch als tijdig be schouwd kan worden, maar men stuit hierbij op het verzet van partijen, met name der republie- keiuen, die zich tot nog toe kalm hadden gehou den en in don eenmaal gekozen regeeringsvorm berustte. De jongste onlusten te Tarragona geven blijk van een geest van verzet tegen het gouver nement, die ten zeerste te betreuren is. Voorzeker is het moeilijk een geschikten kandidaat te vinden onder de regeerende vorstenhuizen, maar waarom dan ook het herboren Spanje geen nieuwe toe komst laten tegemoet gaan onder een nieuw vor stenhuis? 01 toonen Prim en Serrano zooveel minder voor hun land over te hebben, dan een Philips IV of een Isabella? 't Zijn zeker homines hori, maar dat was ook Napoleou I, en toch moesten de vertegenwoordigers der oude, ineeren- deels versleten dinastiën, zich huigen voor het talent van den parvenu. De Cortes zullen weldra bijeenkomen, en ook over den regeeringsvorm bebben te beslissen; zoo ze de belangen van hun land waarlijk begrijpen, ze breken dan met het idéefixe, om een koning uit een regeerend stam huis te kiezen, maar plaatsen de kroon op het hoofd van een landgenoot, zonder te vragen tot welke partij hij behoort, die de vrijheid van zijn vaderland heeft helpen verkrijgen en getoond heeft, die eer waardig te zijn. Arndt's vraag. Was ist des Deutschcn Valerland is voorzeker een stap nader tot hare oplossing ge komen, maar 't is er nog verre an af, dat ze volledig beantwoord is. Wel mag de Noord-Duit- scTie Bond, met name Pruisen, beschouwd wor den als de bakermat van Duitschlands eenheid, maar de afscheiding van Noord én Zuid is nog te scherp; menige staat buiten den Bond zoude zeker gaarne de weldaad willen genieten zich in den Bond te zien opgenomen, maar men verlangt niet zich die weldaad opgedwongen te zien, en in geen geval wenscht men haar te bezitten met bet minder aangename, dat er mede gepaard gaat: bijv, de algemeene dienstplichtigheid, en dat de voorzitter van den bond die toch ern stig opvat, daar kan Frankfort van mede spreken. Op het oogenblik is dit handhaven van dat groote leger zeker noodig; Pruisen's geschiedenis toch leert, dat het steeds groot geworden is als mili taire slaat, maar die toestand kan ingeworteld raken bij de toekomstige vorsten en een zuiver militaire staat is een onding in de 19dc eeuw; daarmede gaan bovendien zware opofferingen ge paard; nu reeds ondervond men het voorrecht met het domineeren van den toestand verbon den, en heeft men een te-kort, welks dekking een der voornaamste aangelegenheden is, die het par lement in October te behandelen krijgt. Het Ulrechtsch Dagblad bevat eenige nadere bijzonderheden omtrent het militaire conllict op de forten de Klop en Gagel, waarvan wij dezer da gen melding maakten. Onder anderen blijkt daar uit dat de minister van oorlog een hoofdofficier op hel fort de Klop heelt gezonden om de zaak in loco te onderzoeken. Bij het verhoor van den schildwacht, den koinmandant van de wacht, den kapitein en anderen, is gebleken dat alles veel minder ernstig is geweest dan men dacht. Zoodra de bezetting na het plaatsen van de schildwacht was vertrokken, had de kapitein v. R. zijn met hem achtergebleven sergeant-majoor in vertrou wen ge'ast om door den koinmaüdaut der wacht het consigne te doen veranderen en den schild wacht- het vuren in elk geval te verbieden, maar dezen op ie dragen hem te waarschuwen als de luitenant F., in weerwil van het verbod, in het fort zou willen doordringen. Uit een en ander moet, volgens het UicclUscli Dagblad, blijken dat de kapitein niet zoo crimineel" is geweest ais men dacht, maar hij den indruk, dien de weige- ilng van den luitenant om te gehoorzamen op den troep had gemaakt, heeft willen vernieügen en voora' dieu luitenant ten spoedigste uit de for ten heeit willen verwijderen, om niet genood zaakt te zijn tol eene arrestatie met geweld, waar van de gevoigen niet waren le voorzien als deze officier zijn eenmaal aangenomen stelsel van ver zei had blijven volhouden, lutusschen is de zaak nog niet geëindigd en kan men de wettelijke beoordeeling van de handelingen van beide offi cieren nog tegemoet zien. In het dezer dagen verschenen Maandblad N°. S der Maatschappij van Landbouw iu Limburg leest men De tongblaar heerscht in Limburg op eene ont zettende schaal. Deze ziekte, ook genoemd muil en klauwzeer, muilpuistkoorts, in het Fransch stomalite aphleuse, bestaat, zooals men weet, in koortsgevende blaasuitslagen of puisten in den muil, tegelijk met klauw- of enkeluitslagzij is gevaarlijk hoewel niet doodelijk, omdat zij de beesten uitmagert en de melk, zoo niet geheel en al, ten minste voor het grootste gedeelte doet verliezen. De melk is buitendien zeer ongezond en deugt derhalve niet voor het gebruik van menschen of dieren; zij is witgeel van kleur, slijmerig en rimpelt zeer snel bij het koken. Het klauwzeer, dat meestal de tongblaar ver gezelt, ligt tusschen de klauwen. Daar vormen zich blaasjes, welke, gelijk die aan den muil, na eenigen tijd openspringen en zweren achterlaten. De behandeling der zieke dieren is niet moei lijk. Zij is zelfs zeer eenvoudig; volgens den schrij ver is 't beter weinig of niets dan te veel te doen, want de ziekte moet toch haren loop hebben. De drank, dien men den dieren geeft, moet slijmig en gemakkelijk te verteren zijn, met een weinig azijn er in; wanneer er neiging tot verstopping is, wat glauberzout. Overigens moet men zorg dragen, dat de stal matig warm en tochtvrij is, en dat veel zacht en zuiver stroo onder de dieren gestrooid wordt. Op de opengesprongene blazen wrijven eeuige veeartsen ook chloorkalkwater. De aangekondigde wedstrijd tusschen de leden vau het Nederlandsen Rederijkers-Verbond heeft, Zaterdag te Utrecht plaats gehad. De jury was samengesteld uit de heeren J. H. Ankersmit te Deventer, C. Fogteloo te Alkmaar, en H. Scheurleer te Amsterdam. De uitslag van den wedstrijd was als volgt: Verhalende een beschrijvende poëzie (het On- weder van J. Bellamy). Eerste prijs, de heer J. De Jager, lid der vereeniging Boogaers, te Koog en Zaandijk. Tweede prijs, de heer J. A. Beyerman, lid der rederijkerskamer Jan Van Beers te Utrecht. Lyrische poëzie (Rei van Engelen uit Lucifer, treurspel van J. Van Vondel). Eerste prijs, de heer A. Corver, lid van de rederijkerskamer Nicolaas Beets te Utrecht. Tweede prijs, de heer W. A. Muunik Schmidt, lid van de vereeniging Hooger zij ons Doel te Amsterdam. Dramatische poëzie, (de Bode uit Gijsbrecht van Amstel, treurspel van J. Van Vondel). Eerste prijs, de heer W. A. Verhoeven, lid van de vereeniging Kunstmin te Dordrecht. Tweede prijs, de heer J. A. Gunther, lid van rle vereeniging Hooger zij ons Doel, te Amsterdam. Derde prijs, de heer G. J. D. C. Goedhart Jr., lid van het genootschap Eloquentia, te Arnhem. Luimige poëzie (Een vers, (lat als een nacht kaars uitgaat, van Dr. E. Laurillard). Eerste prijs de lieer S. Polak, lid van het genootschap De mosthenes te Deventer. Tweede prijs, de heer F. Boogaard te Weesp. Derde prijs de heer II. C. Helleman, lid van de rederijkerskamer Aurora aan den Kinderdijk. De prijs van uitmuntendheid, waarnaar werd gedongen door de vier eerst bekroonden, met de voordracht van het fragment: De Wolken uit de Schepping van J. J. L. Ten Kate, werd toe gekend aan den heer J. de Jager. (Utr. Dagbl.) De hoofd-inspec teur van den waterstaat F. W. Conrad is door Z. M. den Koning van Denemar ken benoemd tot kommandeur der Dannebrogs- orde. Wij vernemen dat de Internationale Tentoon stelling in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam langer dan aanvankelijk was bepaald zal open gesteld blijven, en wel tot en met 13 October a. s. (Hdbl.) Van de 17 candidaten, behoorende tot de Zd' serie der gecxauiineerden als hulp-apotheker, zijn slechts 4 toegelaten. In het geheel zijn dus aan 9 van de 34 geëxamineerden, akten als hulp-apo theker uitgereikt. Het examen is Zaterdag ge ëindigd. Met 1 November a. s. worden de staatsspoor wegen verdeeld in vijf districten: a. Noordernet. Eerste district, omvattende de sectiën Nieuwe- Schans-Harlingeii, Groningen-Meppel en Leeu- warden-Meppel (Meppel hierin begrepen). Tweede district. Arnhem-Glanerbeek, Almelo-Salzbergen en Zutfen-Meppel. b. Zuidernet. Derde district' omvattende de sectiënVlissingen-Rosendaal, Rot terdam-Eindhoven en Utrecht-Boxtel. Vierde dis trict. Eindhoven-Venlo, Venlo-Maastricht (Eind hoven hierin begrepen). Vijfde district. Eindhoven- Luik en Liers-Flémaile met zijtakken. In de tweede helft der maand Augustus zijn aan het postkantoor alhier bezorgd de volgende brie ven, die wegens onbekendheid der adressanten niet bezorgd zijn kunnen wordenWed. Horst man, De Bruyn, H. A. v. d. Meulen, v. d. Pek en Comp., J. Bink, H. M. Bouzet, A. J. Suzan, allen te AmsterdamH. Koster te ArnhemReintje Schut te Barneveld; L. T. Plantenga te Boxum; Te Pellen te Delft; J. Lawal te Doetinchem; J. M. De Jong le Donkerbroek; K. Ladas te Gouda; P. Steenbruggen, Klusen, beiden te 's-Gravenhage; Kampstra te IlazerswoudeJ. Boulé, Balver, beiden te LeidenPietje van Moorsel te Noord- wijkerhout; K. Gosens te Roermond; J. v. Eek v. d. Sluys, P. v. Elbrug, K. Kiewit, A. Plukker, J. Houwing, allen te Rotterdam; A. v. d. Kam Jzn. te- Sneek; H. Schoenmaker te Valterveen; Verburg te Voorschoten Mevr. Tencking te War mond. De hooggeleerde heer Dr. D. Doyer zal Vrijdag a. s., den l!len October, des namiddags te twee uren, het buitengewoon hoogleeraarsambt bij de faculteit der geneeskunde aan de Leidsehe lioogeschool aanvaarden, met het houden eener oratie in de groote gehoorzaal van het academie gebouw. Z. M. heeft tot directeur der verzameling van munten en penningen aan de hoogeschool alhier benoemd J. F. H. Hooft van Iddekinge, te Paters - wolde. Z. M. heeft goedgev. de luit.-kol. E. G. Bube en H. A. Hamming van het wapen der inf., mits gaders den majoor W. F. G. L. Driessen, van den plaatselijken staf allen op non-activiteit op pensioen te stellen, en het bedrag van hun pen sioen bepaald voor de luit.-kolonels Bube en Hamming op f 1500, en voor den majoor Dries sen op f 10S0 's jaars. Veür, 26 Sept. Mocht men zich voor eenige dagen verheugen over den goeden stand der veld of tuinvruchten, daarentegen ziet het er op dit oogenblik in onze tuinen minder gunstig uit: alles is door den storm vernield geworden vooral wat de late snij- en priusesseboonen, betrelt die zijn geheel verwaaid, hetgeen nog een groot na deel voor de tuinders is. Stompwijk, 26 Sept. Het op vele plaatsen in ons land heerschende mondzeer onder de runde ren, begint in deze gemeente zich ook al meer en meer uit te breiden; in de afgeloopen week is éen koe aan die ziekte bezweken. Ook de muizen hebben alhier veel nadeel aan de landerijen toegebracht. Amsterdam, 24 September. Een der leden van den gemeenteraad, Dr. E. C. Büchner, heeft voor gesteld, eene Hoogere Burgerschool voor meisjes, met tweejarigen cursus, hier ter stede op te rich ten. Dat voorstel is ondersteund door de raads leden Mr. H. W. G. Ras, E. Van Kempen en D. Mendes. 's-Hage, 24 Sept. Gisterenmiddag te een uur is er op het proefveld aan het Scheveningsche strand een ongeluk voorgevallen. Een jongeling van 17 jaren, behoorende tot de artillerie instruc tie-compagnie te Schoonhoven, die zich met ver lof alhier bevond, wilde de schietoefeningen dei- artillerie bijwonen. Hij schijnt zich te ver in de vuurlijn te hebben gewaagd en werd door een vierpond granaatkogel in de linkerzijde getrof fen. Dadelijk werd hij in jammerlijken toestand naar het hospitaal alhier vervoerd, waar hij den zelfden avond is overleden. Zijn vader is wacht meester bij de huzaren. uemen. Ik vond er den pachter van Kervézec, die bezig was met koffers op eene kar te laden. Eenigszins verwonderd, maar zonder nog de waarheid te vermoeden, sloeg ik een oog op de adressen: het was de bagage van Olivier. Ik vraagde den boer uit, terwijl mijne moeder op liet bureau was. Ilij verhaalde mij dat er deu vorigen dag een „mijnheer" bij hem was geko men, die voor eene maand de kamer gebuurd had, welke de inwoners van Morlaix verleden jaar hadden laten in orde brengen. Ik wist toen wat ik te doen had. Dat besluit oui iu afzonde ring te leven stelde mij niet genoegzaam gerust om te ineenen dat ik onnoodig zou zijn voor dengeen, aan wien ik mijn leven zon hebben willen toewijden. Ik zei dus dien avond dat ik mij ongesteld gevoelde; des anderendaags, we zenlijk te ongesteld om mee op reis te gaan, hielp ik de reizigers in het rijtuig, en nam zoo Spoedig mij maar mogelijk was de terugreis aan naar Garlan. Franjoise was hoogelijk verwon derd, en deed mij tot in 't oneindige vragen aangaande mijne terugkomst, ik voldeed aan hare nieuwsgierigheid door haar mijne ongerust heden mede le deelen betreffende Olivier, vau wien zij veel houdt, daar zij hem, evenals ik, reeds van kinds af gekend heeft; ik liet haar be- Jpoven om mijne tegenwoordigheid voor ieder een -verborgen te houden, en nog dien eigen avond opende ik mijn veldtocht. Dewijl ik wist waar Olivier was, en ik in het huis zelf verstandhouding had, zat de moei lijkheid niet daarin om narichten betreffende hem te bekomen, maar wel om hem voorloopig, en wel zelis alloos, indien het niet noodig was, te laten onbekend blijven met de omstandigheid dat er iemand was, die zich met hem bemoeide. .Sedert hij uiij op voor mij zoo pijnlijke wijze zijne liefde voor Reuée heeft toevertrouwd, heb ik mij zelve zorgvuldig weerhouden van iedere daad, die zelfs den schijn kou hebben alsof ik hem wederom tot mij wilde lokken; en daar de treurige ont- kuooping van die liefdesbetrekking nog wel eens niet voor altoos en voor goed kon ziju, was mijn besluit daaromtrent niet veranderd. Zoolang mijne zuster niet getrouwd was, is mijn plicht tegenover haar, en zelfs ook tegenover Olivier, om niets te doen wat eene toenadering en een herstel wederom tusschen hen beiden zou kunnen belemmeren, hoe weinig waarschijn lijk en hoe weinig begeerlijk zelfs ook zoo iets voor beiden zou zijn; en later.... nu, ja! later zaL ik aan mij zelve verschuldigd zijn, om de stilzwijgende waardigheid in acht te nemen, die aan een hart past, dat versmaad is geworden. Ik liet dus door Franjoise weten aan de kleine Maharite, de. dochter van den boer op Kervézec, dat ik haar verwachtte om met haar te spreken. Dat meisje is mijn petekind, en ik kan in allen deele op haar rekenen, evenals op hare ouders. Vau haar vernam ik dat de „mijnheer", van wien zij zich wel herinnerd had dat hij vroeger met ons was geweest om het slot te bezien, daar was aangekomen zonder hoed en met de klee deren ten eenenmale in wanorde; dat hij een ge- lieelen dag zich zeiven had opgesloten; dat hij sedert dieu dag 's morgens uitging en 's avonds eerst tegen donker weer thuis kwam, en dat hij overigens heel zachtzinnig en bedaard was maar dat hij bijna nooit sprak en er zeer be droefd uitzag. Daar ik er op gesteld was om mij met eigene oogen te Overtuigen dat de arme jongen uiet ten eenenmale gebrek had aan de allernoodigste dingen, waarover zijn zielstoe stand hem hoogstwaarschijnlijk niet toeliet zich te bekommeren, tieval ik Maharite om mij 's an derendaags te komen waarschuwen, zoodra do bewoner van Kervézec zou zijn uitgegaan. Ik ging er toen zelve heen. Ten einde het eenzaam leven van Olivier op een vierde mijl afstauds van Garlan waar men wist dat hij onlangs gelogeerd had te verklaren, zei ik maar dat hij met mijne moeder min of meer gebrouilleerd was, en dat was ook voor een goed gedeelte de waarheid; ik liet den pachter en zijn huisgezin de strikste geheimhouding beloven ten opzichte tot mijn tegenwoordig bezoek en de verdere be zoeken, die ik zon kunnen doen, en liet mij toen brengen naar het verblijf van den kluizenaar. De eerste de beste, die daar binnentrad, moest wel met eeu enkelen blik uit de wauorde, die er heerschte, opmaken, dat hij die daar woonde of liever kampeerde, zijne gedachten elders had. Die onverschilligheid bij een jougmenseh, wiens artistieken smaak ik op Garlan bewonderd had, zoowel in zijne kamer als in zijn geïmproviseerd atelier op het paviljoen, maakte op mij een pijn lijken indruk, alzoo zij getuigenis gaf van een geschokten zielstoestand, waarvan ik maar al le goed de oorzaak kende. Ik schikte alles zoon at in orde, en zond den boer naar Franfoise, niet last om schoone witte gordijnen, een leuning stoel en zoo een en andere dingen van de aller grootste noodzakelijkheid mee te brengen. (Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 2