N°. 2955.
Dinsdag
A°. 1869.
£8 September.
Feuilleton van liet „Leidscli
Dagblad".
LËIDSCH
DUiBLAI)
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommersn 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIBN.
Voor iederen regel f 0.45.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Leiden, 27 September.
Onze P i ii a n I i e e I e Toestand
De rede van den Minister van Finantiën heeft
duidelijk en helder den tegen woordigen toestand
onzer finantiën iu het licht gesteld, en den weg,
dien deze regeering zich voor de toekomst heeft
afgebakend.
Onze finantieele toestand verkeert in een tijd
perk van overgang: het is niet juist in dit. jaar
dat dit tijdperk is aangebroken, doch de tijd
nadert, waarop voorziening vereischt wordt;
het is daarom thans van het hoogste belang, dat
de toestand goed gekend worde, opdat men den
weg kan aanwijzen, die thans behoort ingeslagen
te worden.
Het is niet in dit jaar. dat de toestand is ver
anderd niets dwazer daarom, dan om van den
tegenwoordigen staat tegen dit ministerie een grief
te maken. Deze toestand dateert van den tijd,
dat onze regeering heeft ingezien dat het onrecht
is om jaarlijks miljoenen uit de Indische op
brengsten voor het moederland te gebruiken, en
in Indië zelf de meest noodzakelijke uitgaven
achterwege te laten. Zij zijn anders in de laatste
tien jaren goed door ons geëxploiteerd: die Indi
sche baten. In minder dan tien jaren hebben
wij meer dan 100 miljoen aan den aanleg onzer
spoorwegen kunnen uitgeven, voor eene som van
ongeveer 80 miljoenen staatsschulden kunnen
amortiseeren, vooroorlogen inarine, voor veeziekte
en eenige open bare werken nog miljoenen extra kun
nen besteden, en toch zijn onze lasten niet verhoogd
behoeven te worden, maar integendeel zijn er
eenige belastingen afgeschaft!
Die weelde zal en moet ophouden. Dringend
wordt dit in het belang van Indië vereischt. En
voor ons kunnen wij dit niet treurig vinden.
Ook de mededeelingen van den minister van
financiën vinden wjj zoo ontmoedigend niet. In
tegendeel. Vroeger zag men nu en dan, en vooral
hij alle begrootings-discussiën, een akelig spook
in het verschiet: dat spook verscheen bij de
groote vraag: Wat zal er van onze financiën
worden als eenmaal die koloniale bijdragen niet
meer zoo mild, of in liet geheel niet meer tot
ons vloeien?
Welnu dit heeft in de laatste jaren plaats
gehad, dit laat zich voor liet vervolg niet anders
verwachten. Maar thans durven wij dien toe
stand onder de oogen zien, thans zien wij dat
dit spook toch niet zoo verschrikkelijk is, als liet
op een afstand scheen, thans zien wij, dat liet
verlies wanneer derving van overmatige win
sten zoo heeten mag - te dragen is, thans gaan
wij met meer moed de toekomst tegemoet, om
dat wij in die toekomst de mogelijkheid zien
van de onafhankelijkheid onzer finanitën van de
Indische baten: dat wil zeggen: finantieele zelf
standigheid voor ons land, verkregen door eigene
meerdere welvaart, en door eigene meerdere
krachtsinspanning. Voorwaar een heerlijke schat
i voor het nationaal eergevoel
Wij moeten hierbij echter opmerken, dat de
middelen, door onzen minister van financiën voor
gesteld, ons niet de ware toeschijnen. Wij willen
niet zeggen, dat hij den toestand te gunstig in-
ziet, integendeel hij is er niet de man naar,
om luchtig over onze finantiën te denken. Zijne
rede, waarin hij met zijne groote kennis van den
loop dien onze financiën in de laatste 25 jaren ge
nomen hebben den toestand uiteenzet, getuigt daar
van. Maar het komt ons voor, dat hij te angstvallig
is om het groote woord tot herstel uit te spreken
1 het komt ons voor dat hij niet inziet, dat ilians
het oogenbiik gekomen is, om onze finantiën in
een deugdelijken toestand te hervormen zoodat
wij veilig detoekomst kunnen tegengaandat het
thans geilt nu of nooit.
Die angstvalligheid blijkt vooral uit de woorden,
door den minister over eene hervorming der
patentbelasting gesprokenhij keurt deze belas
ting af, gelijk zij nu bestaat. Naar ons inzien
zeer terecht. Een weg ziet de ministers slechts
om deze afdoende te verbeterenhaar algemeen
te maken. Toch deinst hij terug voor dien
maatregel, omdat de tijd nog niet gekomen is, dat
de tegenzin en het vooroordeel legen dergelijke be
lasting, in genoegzame male geweken is. (Er wordt nog
een reden bijgenoemd, maar dit is toch de hoofd
reden, de andere is gemakkelijk te overwinnen.)
Wij gelooven dat in het gegeven oogenbiik deze
woorden niet verdedigd kunnen worden. Is het
niet, als of men, hij het aanrukken van den vijand,
zou verklaren dat de tegenzin en het vooroordeel
der soldaten tegen zeker geweer, bijv. om het
gewicht ervan, nog niet in genoegzame mate
gewekeij is, om dit wapen hij het leger in te
voeren. Nu is de vijand wel niet in het gezicht,
ons land zal niet ten onder gaan, wanneer de
belastingen nog eenige jaren zoo geheven werden:
maar het is nu een tijd van overgang, en mag
men dus zeggen, dat wanneer men eenmaal
meent dat een zekere belasting goed is, gelijk
de minister doet deze toch niet kan ingevoerd
worden om den tegenzin en het vooroordeel daar
tegen betoond? Tegen welke belasting bestaat
daarbij geen tegenzin en geen vooroordeel?
De minister wil wel eenige belastingen wijzigen.
Geen kans ziende om de patentbelasting te wijzi
gen, wil hij haar aan de gemeenten afstaan. Hij
wil een belasting op den tabak invoeren, die, kun
nen de bezwaren van den handel daartegen uit
den weg worden gemaakt, zeker zeer gerecht
vaardigd is. Maar vermeerdering van inkomsten
zal hieruit niet ontstaan en de mogelijkheid van
enkele belastingen (wij noetnen slechts de zeep
en de bieraccijns, de ellendige inkomsten uit
de loterij) is verder van ons verwijderd dan ooit.
Het brievenport blijft op dezelfde hoogte en wij
zullen dus nog steeds voor een brief naar Am
sterdam hetzelfde blijven betalen als voor een naar
Triest. De plaatselijke belastingen blijven ver
mengd met die van het rijk. Dit alles kunnen wij
niet goedvinden.
De minister verwacht veel van bezuiniging,
en hij heeft zoowel op de begrooting van )S69
als hij de thans ingediende getoond, dat bij van
zijne ambtgenooten u eet te verkrijgen, dat zij
matig in hunne eischen zijn. Wij hopen daarom
dat deze minister nog lang aan het hoofd van zijn
departement moge blijven. Dit vermag niet elke
minister. Voorts zal voor buitengewone werken
een leening gesloten worden. Het is niet meer
dan billijk, dat voor werken waar volgende ge
slachten genot van hebben, het tegenwoordige
niet al de lasten draagt. Voor de eerstemaal
wordt door de regeering het plan ontwikkeld,
om een vaste bijdragen uit de Indische middelen
op onze begrooting te plaatsen. Wanneer men zcili
houdt aan dit beginsel, dan kaner vastheid iu
onze finantiën komen, en is de weg gebaand voor
een zuivere betrekking tusscheu moederland en
koloniën.
Welnu, wij zijn op den goedeu weg. Wij heb
ben een regeering die zuinig wil beheeren, en
de wil met de daad toont: een regeering, die
de finantieele betrekking tusscheu ons land en
Indië op een vasten voet wil brengen. Wij heb
ben een minister die doorkneed is in alles wat
finantiën is, die geheel op de hoogle is van de wijze,
waarop onze inkomsten kunnen vermeerderd
worden door een meer gelijkmatige verdeeling
der lasten van de ingezetenen, Hebben wij dan
niet het recht om van dezen minister te eischen,
dat hij thans tot "hervormingen overgaat, en
zich zoo den naam van bekwaam financier ten volle
waardig maakt?
De staatsbegrooting voor 1870 is aldus:
Uitgaven.
Geraamd 1870. Toegest. 1869. Toegest. 1868.
I. Huis des Konings:
f 750,000.00 f 750,000.00 f 750,000.00
II. Hooge Colleges van Staat, enz.:
f 605,442.00 f 591,454.00 f 566,955.58
III. Buitenlandsche Zaken
f 522,541.00 f 522.594.00 f 496,990.74'
IV A. Justitie:
f 3,826,528.00 f 3,106,459.00 f 3,148,943.28'
IV B. R. Kath. Eeredienst
f 690,776.73 f 689,857.74 f 683,510.70'
V. Binnenlandsche Zaken
f 20,033,401.73 f 20,117,235.78 f 21,529,351.55
VI. Marine
f 8,683.518.96 f 9,412,165.02 f 9,525,147.71'
VII A. Nationale Schuld:
f 28,285,645.49 f 28,073,637,49 f 27,525.647.29
VII B. Financiën
f 15,384,066.00 f 14,984,735.00 f 14,739,448.76
VII C. Herv. en overige Eerediensten
f 1,758.117.00 f 1,758,428 00 f 1,780,206.90
VIII. Oorlog:
f 14,259,000.00 f 14.659,000.00 f 14,678,055.42'
IX. Koloniën
f 1,879,880.00 f 2,084,719.55 f 1,798,859.13»
X. Onvoorziene uitgaven
f 50,000.00 f 50,000.00 f 29,619.28
f 96,228,916.91 f 96,799,785.53 f 97,197,736.32
1) Hierin is begrepen een voorstel om in China
evenals in Japan een minister resident te accre
ditee ren
2) Circa f 2U0,UÜ0 verhooging voor de verbete
ring der gevangenissen. Eene cellulaire gevan
genis zal te Arnhem worden gesticht; voorts
wordt de crimineele gevangenis van Leeuwardeu
verplaatst naar Medemblik, waartoe de voorma
lige marine gebouwen worden ingericht.
3) Waaronder 710,000 voor de spoorwegen. Het
eindcijfer zelf is, ook na aftrek der overbrenging
van de telegraphie naar financiën, ƒ86,834 min
der dan voor 1869, zijnde het resultaat eener ver
mindering van 165,628 tegen eeue vermeerde
ring van f 78.739. Voor het academisch gasthuis
te Leiden is ƒ70,000 en voor de rijks-hoogere
burgerscholen ƒ90,000 minder in uitgaaf gebracht.
4) ƒ728,646.06 minder dan voor 1S69. Het denk
beeld ook bij deze begrooting is om voort te gaan
met den aanbouw van monitors uit eigen mid
delen om de op stapel staande houten schroef-
stooinschepen der l'1" klasse af te werken en om
den aanbouw van meer strijdvaardige schepen
hetzij houten of gepantserde tot een gunstiger
tijdstip te verschuiven. Voor 1870 worden weder
om 2 monitors in aanbouw gebracht, zoodat, ver
der alsdus voortgaande, op het einde van 1872
negen dergelijke strijders beschikbaar kunnen zijn.
5) ƒ280,508 meer dan voor 1869, veroorzaakt
door uittrekking eener som van ƒ302,500 voor
renten en kosten van uitgifte over zes maanden
berekend van een kapitaal van 11 millioen schat
kistbiljetten. De bevoegdheid tot plaatsing van
schatkistbiljetten geeft gelegenheid tot tijdelijke
besparingen van renten, die bij iedere andere
wijze van geldopneming wordt gemist.
6) De vereenvoudiging in de administratie is
ver genoeg gevorderd om aan de opheffing der
beide thans bestaande huitengewoone afdeeliugeu
voor eeredienst te kunnen denken, maar dit moet
gelijktijdig geschieden, en de uitslag van nadere
overwegingen op uit punt moet afgewacht wor
den IntuGoohen wordt dc afschaffing der parti
culiere collatiën voorbereid en is de minister ge
reed met de intrekking van nog andere Koninkl.
hesluiten zoodra de onderwerpen kerkelijk gere
geld zullen zijn. De christelijk afgescheiden gere
formeerde kerk, thans voldaan hebbende aan de
voorschriften der wet op de kerkgenootschappen,
heeft verzocht den naam te mogen aannemen
van de christelijke gereformeerde kerk in Neder
land. De organisatie van het Israëlietisch kerk
genootschap heelt den minister het gansche jaar
bezig gehouden en toch is het gewenschte einde
niet bereikt door den tegenstand der beide Israël,
gemeenten te Amsterdam.
7) Minder ƒ400,000. Aanvrage tot aanschaffing
van nieuwe achterladers is niet gedaan, omdat
de onderzoekingen van de verschillende in proef
zijnde stelsels nog niet zijn afgeloopen.
Frankrijk blijft steeds de grootste
aandacht trekken, en geen wonder, want abnor-
maler toestand dan daar op dit oogenbiik heerscht,
doet zich voorzeker nergens voor. Na een stelsel
gevolgd te hebben, dat Frankrijk roem, eer en
aanzien schonk en groolelijks de ontwikkeling
bevorderde, altijd volgens zeggen der imperialis
ten, laat de keizer, op aandrang des volks, dat
ROMANESKE JONGE.IUFVROUWEN.
NAAR HET FRANSCH VAN
JULES KERGOMARD.
Vervolg.)
IV.
AAN MEVROUW ALINE BERNARD.
Garlan, den 10den Augustus 1858.
Hij is gered, Aline! en dus kan ik mij einde
lijk eens weer met u bezighouden na die lange
maand van ongerustheid en angst. Gij hebt ze
ker mijn stilzwijgeu wel zeer onverklaarbaar
gevonden. Mijn laatste brief gaf u kennis van
l) Die brief van mevrouw de Meslay, behelzende de mede-
deeling aangaande de gebeurtenissen op het feest te Coathue],
hebben gesupprimeerd, aangezien hg overbodig was, wegen,
(lien van Olivier over hetzelfde onderwerp.
DE VITOSrSB DSZEE BEIEVES.
ons overhaast vertrek naar Parijs, na de aller
treurigste, maar, helaas', al te goed voorziene
ontknooping van den roman, waarin ik zoo on
gelukkiglijk, en zoozeer tegen wil en dank, eene
rol heb moeten spelen, lntusschen ben ik niet
mee op reis gegaan gelukkig! want, indien
er ook al juist niets van hetgeen ik voor Olivier
gevreesd had, na den harden slag, dien hij had
ondergaan, onmiddellijk gevolgd is, zoo heeft het
toch niet lang geduurd of hij is zeer gevaarlijk
ziek geworden. Hij is nog ongesteld, en ik alleen
heb hem opgepast, God weet met welk een in
wendig gevoel van gelukEindelijk heeft hij
mogen uitgaan, gered, na de beslissende crisis,
en vind ik een uurtje van rust het eerste se
dert laugen tijd om aan u te wijden, of liever
om van uwe vriendschap te genieten, aange
zien ik nimmer gaarne over mij zelve spreek.
Maar ik ken uw hart genoegzaaai dan dat ik
zelfs niet op het denkbeeld behoef te komen om
mij te verontschuldigen.
Gij weet welk een tegenzin ik had in die
reis naar Parijs, waartoe mijne moeder besloot,
toen wij van de partij op Coathuel terugkwa
men, en dat wel onder voorwendsel van Re-
née te onttrekken aan de „romaneske" atmosfeer
van Garlan, en om haar te verwijderen van Oli
vier; maar inderdaad om een einde te maken
aan liet schandaaltje, dat onder de fatsoenlijke
lieden in den omtrek in omloop was geraakt,
door hetgeen men was te weten gekomen met
betrekking tot Olivier, Renée en den markies.
Alles iu die reis mishaagde mij: het doel, om
dat het mijne zuster wederom bracht bij mejuf-
vrouw de Gury, wier invloed voor haar zoo ver
derfelijk geweest was, en omdat het haar in
eene wereld van weelde voerde, waardoor zij al
meer moest verlangen na dat in allen gevalle
voor haar zoo verderfelijk huwelijk; dan: mijne
reisgezellen, want, zonder nog mee te rekenen
den verklaarden voet van oorlog, waarop Renée
en ik van nu voortaan met elkander stonden,
zou mij ik genoodzaakt zien met den heer de
Coathuel in aanraking te komen, die niet in ge
breke zou blijven van ons achterna te reizen,
zoodat ik, wat ik er ook tegen doen mocht, al
toos toch zou worden verdacht gehouden van
hem te willen inpakken voor mij zelve. Even
wel zou de hoop van eenigszins nuttig te kun
nen zijn voor Olivier (die, naar het mij dacht,
naar Parijs moest zijn vertrokken), mij over al
die onaangenaamheden hebben doen heenstappen,
indien niet de ongerustheid, waarin ik verkeerd
had door en sedert zijn wegioopen van het bal,
mij telkens wederom had doen terugkeeren tot
mijne onzekerheden aangaande hetgeen uiij zou
te doen slaan om de meeste kans te Hebben van
hem niet aan zicli zeiven te behoeven over te laten,
bijaldien hij mij mocht noodig hebben. Terwijl
wij op Garlan onze toebereidselen voor de reis
maakten, had ik om bericht gezonden naar het
logement, waar hij te Morlaix was afgestapt
Mijn bode, die bevel had om mij onmiddellijk
antwoord terug te brengen, kwam mij zeggen
dat men den persoon, dien bij zocht, daar niet
had weergezien. Wat kon er dan van lieni ge
worden zijn? In den toestand van opgewonden
heid, waarin hij ons op Coathuel verlaten had,
kon men immers niet voorzien tot welk een
heilloos besluit de wanhoop hem misschien
had kunnen vervoerenZoo geslingerd door die
besluiteloosheid en die angsten kwam ik te
Morlaix, met mijne moeder, Renée en oom Hec
tor; want iedereen had de reis mee moeten
doen, en ik, die alleen het re.cht had om te
durven tehuis blijven, niet wetende waartoe te
besluiten, liet mij maar met den stroom meeslee-
pen, bij gebrek aan gegronde beweegredenen
tegenover mij zelve om er weerstand aan te
bieden. Maar eeue ontmoeting, die ik had op de
binnenplaats van het gebouw waar de diligence
afreed en waar mijne moeder en ik waren
heengegaan om onze plaatsen voor den volgen
den dag te bespreken, deed mij een vast besluit