N°. 2947. Zaterdag A°. 1869. 18 September. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". 1 LE1DSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nomraers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIKN. Voor iederen regelƒ0.15. Grootere letter naar de plaateruimte die zij beslaan. Leiden, 17 September. Het Handelsblad levert heden een artikel over het onderwerp, gisteren door ons behandeld. Het blad begint met een uittreksel te'geven van een artikel, voorkomende in dePreusische .Jahr- biicher, van de hand van Hein rich Von Treitschke. Deze schrijver, die bij de nationaal-literale partij een grooten naam heeft, schrijft over ons. land het volgende: //Toch staan wij, voorstanders der Du'tsche eenheid, verbaasd over de booze plannen, die men ons toedicht. Wel smart het ons te zien, dat de monding van onzen stroom niet meer de onze is. Wel gelooven wij niet, dat de Nederlandsche natie eenmaal weder krachtigen invloed oefenen zal op de ontwikkeling der menschheid, en schijnt het ons eerlijk gesproken een holle klank, wanneer men aan den beneden Rijn, als gewoon lijk, hoort beweren, dat de Nederlandsche nationa liteit den overgang vormt van den Duitschen volks aard tot den Engelsehen. Maar deze kleine natie heeft eene zelfstandige taal, een gevestigd en haar alleen eigen karakter, een krachtig ontwikkeld zelfbewustzijn, en bovendien het bestaat, en voor de natiën is het bestaan doorgaans ook het recht van bestaan. Wanneer wij ooit in Nederland als veroveraars verschenen, zouden wij waarschijnlijk wel niet een tachtigjarigen oorlog doen ontbran den, maar ons een geheel volk van ontrouwe, - muitzieke bondgenooten verwerven." Het Handelsblad nu zegt hiervan het volgende: Hier en daar is zijne beschouwing overdreven en sommige zijner grieven zijn volkomen onge grond, maar in de hoofdzaak heeft hij gelijk en ook al had hij het niet, dan zou zijue zienswijze nog in hooge mate de aandacht verdienen, omdat zij tamelijk wel de openbare meening in Duitsch- land teruggeelt. - Onloochenbaar is,.. daC_de groote meerderheid hier te lande met leede oogen de jongste veran deringen in Duitschland heeft aanschouwd, onloo chenbaar, dat hare neiging tijdens den oorlog aan de zijde was van het vermolmde absolutis tische Oostenrijk, niet aan die van Pruisen; on loochenbaar, dat de groote meerderheid zich meer voelt aangetrokken door het gemoedelijke, levens lustige karakter der Zuid-Duitschers, dan door de afgemeten, min of meer stugge bezadigdheid van het Noorden; onloochenbaar eindelijk, dat tijdens de Luxembnrgschezaak alles behalve welwillend, heid jegens Pruisen heeft voorgezeten en dat de rust van Europa groot gevaar liep, omdat ongelukkig genoeg de leiding van zaken toen in handen was van personen, die in al deze volksvooroordeelen deelden en niet het talent bezaten, dat gevorderd wierd, 0111 niettegenstaande dit vooroordeel den wezenlijken staat van zaken zuiver waar te nemen en te begrijpen, dat ook zelfs de bekwaamste staatsman niet bij machte is den loop der wereld geschiedenis tegen te houden. Onwaar echter is, dat dit vooroordeel volstrekt algemeen zoude zijn. Wat ook uitstekende Nederlandsche staatslieden, tijdens het ministerie Hohenzolleru-Schwerin, in vertrouwen mogen hebben beweerd, er waren er, die reeds lang vóór den oorlog van 1S66 in zagen, dat de Duitsche eenheid komen moest, hetzij door Oostenrijk of door Pruisen, en die begrepen, dat het slechts een henrijk verschijnsel kon worden genoemd, indien zij doo" Pruisen kwam. En ook al gevoelden zij in het dagelijksch leven zich aangetrokken door de beminnelijke levendigheid der Zuid-Duitschers, zij konden niet anders dan opmerken, dat achter dit huisel toch eigenlijk eene groote mate van zorgeloosheid, van wuftheid zelfs verborgen lag en dat daarentegen de stugge afgemetenheid der Noord-Duitschers eene degelijkheid tot grondslag had, die hen bij nadere kennismaking slechts kon doen winnen. Bovendien had de geschiedenis hun geleerd, dat Oostenrijk door zijne pogingen om zich in Duitsch land te vestigen, eeuwen lang gehandeld had tegen zijn eigen welbegrepen belang en het onmo gelijke had beproefd, terwijl het iets, wat volko men in zijn bereik lag, voortdurend had ver waarloosd. Toen dan ook de Duitsche oorlog uitbrak, was hunne neiging aan de zijde van Pruisen, zelfs uit genegenheid voor Oostenrijk, en al hadden zij ook daarin ongelijk gehad, zij hadden het niet meer na den vrede van Praag. Geene macht ter wereld toch kan thans meer het tot stand komen der Duitsche eenheid, onder aanvoering van Pruisen, beletten en die dit willen beproeven, zullen zich daaraan te berste stooten. Is die Duitsche eenheid eene bedreiging voor Nederland? Honderdmalen hebben wij het tegen deel betoogd en doen uitkomen, hetgeenthans ook door Von Treitschke wordt gezegd, dat Prui sen geen dwazer onderneming kon doen, dan de poging om bij Duitschland een land in te lijven, dat nooit anders dan ontrouwe en muitzieke onderdanen leveren zou, gesteld al dat het moge lijk ware van Nederlanders Pruisische onderda nen te maken. Maar zeer zeker is het voor onze naburen niet onverschillig hoe men hier te lande over de Duitsche eenheid denkt. Het voortbestaan van de bovengenoemde volksvooroordeelen zou inderdaad tot groote beroeringen aanleiding kunnen geven. Geen staatsman, al ware hij ook nog duizend maal onhandiger dan „de redder vau den Euro- peeschen vrede," zou het wagen te beproeven een spaak te steken in het rad der ontwikkeling van Duitschland, indien hij niet tot op zekere hoogte zich door de vooroordeelen der natie wist gesteund. En al hopen wij ook nog zoozeer, dat zulke stuurlieden nooit meer het roer van staat in han den zullen nemen, de ervaring leert, dat men tegen zulke eventualiteiten niet voldoende is ge waarborgd. Plicht is het dus die vooroordeelen zelven te bestrijden; licht te brengen in deze duis ternis; niet den volkswaan te vleien door besten diging van onjuiste begrippen en meeningen. En die dezen plicht vervullen geven tevens ge tuigenis, dat zij vrij wat warmer vaderlanders zijn, dan zij, die de Duitsche eenheid vreezen en nut meenen te. stichten door den haat aan te wakkeren tegen den nabuur. De mededeeling uit Breda omtrent het mis handelen van „baren", uit een schrijven uit Zeeland in 't Vaderland, door ons overgenomen, heeft algemeen veel indruk gemaakt. Dat ouders van jonge cadets zich verontrusten over 't geen hunnen zoons kan wedervaren, is natuurlijk; daarom geven wij gaarne hier bericht van een brief van een pas te Breda geplaatst cadet, hier ter stede ontvangen, waarin deze „baar" schrijft, dat hem van dergelijke mishandelingen niets be kend is; dat hij ze niet heeft ondervonden, en dat hij zich overtuigd houdt, dat niemand ze te lijden heeft. Men wordt geplaagd, maar dat is nietzóo, dat het niet te dulden is. Daar de jonge cadets overigens in een afzonderlijke zaal slapen, onder toezicht van vier sergeant-cadets, moet men het er voor houden, dat van de nachtelijke scène, waarvan in den Zeeuwschen brief melding wordt gemaakt, ze'fs niets waar is. Er zal nu spoedig meer van deze zaak open baar worden gemaakt. Deze geruststellende regels meenden wij reeds dadelijk te moeten opnemen, ook met het oog op de 15 pas geplaatste en juist naar Breda vertrokken cadets. UD.) Het volgend overzicht van de opbrengst der middelen (hoofdsom en opcenten) over de maand Augustus 1869, in vergelijking gebracht met de Opbrengst over hetzelfde tijdvak van 1S6S, werd door het departement van financiën openbaar ge maakt. 1869 1868. Directe belastingen f 2.087.434.51 f 1.853.367.75® In- en uitg. rechten 426.787.79 370.965.60 Accijnzen 2.244.517.49' 2.113.244.82 Waarb. en bel. dei- goud, en zilv.werk. 24.860.50' 21.355.57 Indirecte belasting. 961.517.65 1.035.303.73 Domeinen 74.517.96 79.8S1.69® Posterijen 240.153.00 212.151.24' Rijkstelegrafen 4S.906.9S 45.250.34 Staatsloterij 63.00 Akten voor jacht en visscherij 26.954.00 88.002.50 Loodsgelden 72.024.42 78.221.44 Totaal f 6.207.557.31 f 5.837.744.69' De spoorwegwachter Splinter, bij het bekende spoorwegongeluk nabij Alkaar in hechtenis ge nomen, bevindt zich weder op vrije voeten. ArnhCt.) Uit een overzicht van de opbrengst der mid delen over de acht eerste maanden, in de Staats courant voorkomende, blijkt: 1°. dat de acht eerste maanden van 1868 hebben opgelev. f45,198,634.04'; 2". dat de raming voor 1S69 bedroeg f 47,154,236.66, en 3°. dat de opbrengst in 1869 heeft beloopen ƒ47,602,58-2.69. De heer Lindeman, de ijverige ondernemer van Pax-Intrantibus, ontziet waarlijk kosten noch moeite om het Leidsche. publiek aangename uitspanning te bezorgen. Thans is wederom voor Zondag a. s. het optreden van de beroemde miss llistorine Engel- bert, met bijhebbend gezelschap, aangekondigd. De lof, dien genoemde kunstenares zoo te Amster dam, in het Paleis voor Volksvlijt, a's te Rotter dam, in den Doelen, inoogstte, hare ongeloofelijke werkzaamheden op het toren-ijzerdraad, maken voorzeker elke bijzondere aanbeveling overbodig; maar bovendien twijfelen we er niet aan, dat Leiden's burgerij ook deze poging van den heer Lindeman, om haar op alles te vergasten wat men in andere steden waardeert, door een tal rijk bezoek op prijs zal weten te stel'en. De audiëntie van den Minister van Binnenl. Zaken zal op aanstaanden Zaterdag 18 September niet plaats hebben. Aan het ministerie van binnenlandsche zaken is gisteren aanbesteedde aanleg eener telegraaflijn met twee draden, langs den staatsspoorweg van Groningen over Assen naar Meppel. Van de zes voor dit werk ingekomen biljetten, was het minste dat van den heer J. Cats te Joure voor f 3094. Z. M. heeft aan den heer Mr. P. J. A. M. Van der Does de Willebois, commissaris des konings in het hertogdom Limburg, vergunning verleend tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder van de 2de klasse met de ster der orde van den Rooden Adelaar, hem door Z. M. den Koning van Pruisen geschonken. Z. M. heeft aan den heer E D. Spronck, adj.- commies der 3de klasse ter provinciale griffie van het hertogdom Limburg, vergunning verleend tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder van de 4de klasse der orde van de Kroon, hem door Z. M. den Koning van Pruisen ge schonken. Z. M. heeft aan P. Mouderman, gewezen be waarder der 1ste klasse, lsten rang, in het huis van opsluiting dn tuchtiging te Leeuwarden, ver- ieend een pensioen van f 406 'sjaars, en aan F. J. De Boer, gewezen bewaarder der 1ste klasse, lsten rang, in het huis van opsluiting en tuch tiging te Leeuwarden, een pensioen vau f 416 'sjaars. Z. M. heeft benoemd tot plaatsvervangend kan tonrechter te Lemmer F. Schaafsma, notaris aldaar. Tot burgem. )der gem. Oerlen^s benoemd P. Lat houwers. De kapitein P. J. Kuipers is in rang overge plaatst van het 5de bij het 6de reg. inf. De 2de luit. N. J. A. P. H. Van Es is in zijn rang van het 1ste reg. vest.-art. overgeplaatst bij het reg. veld-art. Amsterdam, 15 Sept. De. correctioneele kamer der Arrondissements-Rechtbank alhier, heeft he den den beklaagde P. P. 11. A. Tieman, die de vorige week ter zake van bedrieglijke oplichting te recht stond, schuldig verklaard aan de hem ten laste gelegde oplichting. Hij werd diensvolgens, mede wegens de verzwarende omstandigheid van herhaling van misdrijf, conform liet requisitoir van het Openbaar Ministerie, tot eene correctio neele gevangenisstraf van 6 jaar en 8 maanden veroordeeld. ROMANESKE JONGEJUFVROUWEN. NAAR HET FRANSCH VAN JULES KEEGOMAED. Vervolg.) Nadat ik de droevigste gissingen gemaakt en de dolzinnigste besluiten genomen had, was ik teruggekeerd tot. het beste en onfeilbare middel tegen de landerigheid den arbeid, 't Is maar de groote kunst om er aan te gaanmaar wan neer men er maar eenmaal aan is, bestaat er geen droefheid, waarachtige of ingebeelde, oud- ingewortelde of pas-opgekomene, die niet tot be daren of ten minste zóóver komt dat men haar dragen kan. Ik werkte dus met woede, met hardnekkigheid; en met behulp van de koorts, die mij verteerde, heb ik eene schets voortge bracht, dieallerkeurigst is, dat zeg ik niet, maar geheel Parijs, dat wil zeggen zoo een hon derd personen, die in de kunst belang stellen en er verstand van hebben. De eerste vriend, die mijn werk zag, sprak er over tegen een twee den, die weer tegen een derden, en die alweer tegen een ander; dat ging eindelijk zoo ver dat al zoo de bewondering gedurig toenam, evenals een sneeuwbal, die van den berg komt rollen, het geheele kunstenaarspubliek te Parijs sedert een dag of vier mijn atelier afloopt, en dat lord Hde rijkste kunstliefhebber in Frankrijk die een Engelschman is mij, 11a mijne schets te hebben gezien, voor zijn hotel vier pa- neelen besteld heeft, waarvoor hij mij 15,000 franken wil betalen. De heeren kunstkoopers, aan gelokt door het gerucht, dat daardoor van mij uitging, en die mij, pas acht dagen geleden, erg uit de hoogte ontvingen, komen thans mij het hof maken; en ik heb er nu pret in om hun de minachting, waarmee zij mij eertijds meer dan genoeg bejegend hebben, met gelijke munt terug te betalen; dat hebben zij mij intus- schen minder gedaan, dan aan eenigen mijner kunstbroeders, die nog niet zooveel opgang ge maakt hebben, hoezeer zij wellicht meer talent bezitten. Jane, denkt gij niet dat ik met die 15,000 franken, en in het bezit van zulke schitterende vooruitzichten het er op zou kunnen wagen om bij uwe moeder aauzoek te doen om Renée, en dat met hoop op goed succes? Als zij maar eens zien kon met hoeveel onderscheiding mijnheer Olivier Malet bejegend wordt door de voornaamste personages uit de Parijsche wereld, dan ben ik verzekerd dat zij zich veel minder over haren neef zou schamen, wanneer zij zich kon over tuigen dat nooit een Garlan meer is geteld en geflikflooid is geworden. Indien zij wat het gel delijke betreft nog meerdere zekerheid wilde hebben; indien zij niet geloofde dat mijne positie genoegzaam zeker was om mij Renée terstond te geven, zou zij ons ten minste veroorloven aan elkander te schrijven en zou zij u aldus aflossen van een post dien gij al zeer slecht waarneemt neem mij niet kwalijk, zusje-lief! Gij hebt het recht om mij te vragen waar ik mij over beklaag, dewijl, bijaldien gij ijveriger ge weest waart, ik waarschijnlijk nog bezig zou zijn met zoeken naar de middelen om het doel te bereiken, dat ik thans bereikt heb. Ver geef mij dus mijne onrechtmatige verwijtingen, zooals ik u dan ook reeds lang vergeven heb dat gij ze naar recht en billijkheid hebt uit gelokt. Maar nu ik de zoete luiheid van het geluk niet meer behoef te vreezen, belieft gij er mij ook niet van te spenen, lieve Jane. Denk toch, dat ik, sedert eene maand dat ik Garlan heb verlaten, niets vernomen heb van 't geen daar gebeurt. Mijn hart, dat onophoudelijk daarheen vliegt, weet reeds niet meer waar het ulieden zoeken moet, uwe moeder, den chevalier, 11 en haar! Er zijn evenwel sommige plekjes waar ik het liefst heen dwaal en gaarne blijf verwijlen dat paviljoen, waar ik zulk infaam schilderwerk heb zitten knoeien, maar waar ik zulke aller liefste bezoeken heb ontvangen; die bosschen van Coathuel, «aar Renée mij voor de eerste maal in haar hart heeft laten lezen, en eindelijk vooral die oever van het beekje bij den molen van Bois-de-la-Roche, waar de schaduw der po pulieren heen en weer wuifde over liet gras en over de haarlokken van Renée; waar liet water in stroomen van diamanten van hare fraaie vin gers afliep, waar de vogeltjes zoo vroolijk zongen en de hemel zoo helder glansde, en waar haar reine blik verhelderd werd door de lichtstralen, die ontsprongen uit een hart, waarin mijne lief detaal neerdaalde. Wat verkondigden u de madeliefjes, Jane, die gij pluktet en ontbladerdet gedurende die oogen- blikken? Zeiden zij u dat gij jong, sclioou, ver standig en goed zijt; dat de liefde de zon des levens is, en datmijn vriend Saulnier Wij zullen daar nader nog wel eens over spre ken, Jane. Ik zou niet geheel en al gelukkig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1