N°. 2941. Zaterdag A°. 1869. 11 September. LEinSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER .VDVERTKNTIKN. Voor iederen regelj 0.15. Grootere letter naar do plaatsruimte die rij beslaan. Licldcn10 September. Zevende Internationaal Statistisch Congres. 1"» Sectie Theorie der Statistiek. (Zitting van Donderdag.) Ten een ure heeft deze afdeeling hare werk zaamheden voortgezet. Zij heeft aangenomen de voorstellen vervat in het rapport van den heer Baumhauer, over de sterftetafelen, en dat het con gres zich verklare over de noodzakelijkheid om in die sterftetafelen niet alleen op te nemen den ouderdom maar ook het geboortejaar der over ledenen. Zij heeft tevens aangenomen de voor stellen van den heer Berg, dat ieder land, het welk zoodanige tafelen openbaar maakt, in zijne uitgaven de wijze doe kennen, waarnaar die ta felen zijn ingericht; en van den heer Kjaer, dat het congres den wensch uit, dat bij de volgende volkstelling, men de ingezetenen naar het land van oorsprong verdeelt, daarbij tevens hun ge slacht en hun ouderdom onderscheidende. Op voorstel van den heer Engel, hebben de hoofden der verschillende bureaus zich te half drie uren vereenigd, om een ontwerp vast te stellen voor eene internationale statistiek, waarvan ieder dier hoofden een hoofdstuk zal zamenstellen. Men heeft zich over de verdeeling van dat werk verstaan. 2de Sectie. Civiel- en Handelsrecht. (Zitting van Donderdag.) Aan de orde is het rapport van den heer Worms, over de gisteren gewisselde meeningen betreffende de faillissementen en handelsrechten. Een besluit werd genomen om de regeeringen te verzoeken, een statistiek op te maken van de faillissementen en bankbreuken, waarbij zooveel mogelijk de grondslagen, in het rapport van den heer A. de Vries ontwikkeld, werden gevolgd. Hierbij zouden opgenomen worden het aantal faillissementen en bankbreuken en de veroordee lingen wegens bankbreuken. Over de mogelijk heid om ook de oorzaken der faillissementen op te geven, had eene uitvoerige discussie plaats, die tot een ontkennende beantwoording der vraag leidde. Ook werd de vraag besproken in hoeverre de beroepen der gefailleerde» konden worden ver meld; men wees op de naamlooze vennootschap pen en de andere maatschappijen, om de moei lijkheid hiervan te schetsen. Mede werd besloten de vermelding van den duur der regelings-processen, evenals de opgaaf van actief en passief aan te bevelen, en voorts de gevallen van rehabilitatie, ten einde den toe stand der betrokken personen te kennen. Aisnu werd de discussie geopend over de maat schappijen bij aandeelen. De heer Asser brengt over het punt in quaes- tie verslag uit en geeft te kennen dat volgens zijn verlangen ten dezen deze drie vragen ter beantwoording gesteld dienen te worden 1°. Is het noodig eene statistiek op te maken van de vennootschappen met aandeelen? 2°. Welke moeten de uitgestrektheid zijn dier opgaven 8°. Door welk middel kan men de kennis der cijfers deswege verkrijgen? De voorsteller achtte het eerste ailezins wen- schelijk. Over de derde vraag, en de wijze van indeeling der vennootschappen heeft een uitvoe rige discussie plaats, waarna in den geest van het voorstel van prof. Asser wordt besloten. 3de Sectie. Financien. De voorzitter bespreekt de regeling van de orde van behandeling der nog onafgedane onderwer pen. Z. i. kon het eerst in discussie komen het grondcrediet (credit foncier), eigenlijk [niet de zaak zelve, die reeds op het congres te Florence uitvoerig besproken was, maar alleen over de conclusie, waarin de wensch wordt geuit, dat eene commissie worde benoemd tot onderzoek van de statistieke bescheiden bij het rapport van den heer Bachiene gevoegd, die daarover op het achtste congres rapport zal uitbrengen. Dit voorstel wordt aangenomen. Nu ging men over tot het vraagstuk der bank- vereenigingen, enz. Hierover voerden het woord de heeren Max Wirth, Hübner, Jugler en de president. Ten slotte werd de volgende conclusie van het rapport des heeren Baert aangenomen Le congrës recommande la publication perio- dique par les établisseinents financiers, qui dis- tribuent le crédit sous la forme d'escomptes et d'avances, des moyennes mensuelles et annuel- les en portefeuille et des avances sur effects pu blics et actions, sur marchandises et sur lingots et espècespar les banques d'emission des moyennes de la circulation et de l'encaisse nie- tallique, avec indication du noinbre des données sur lesquelles les moyennes reposent. Eindelijk is aan de orde quaestie van het grondcrediet. Na eenige discussien, wordt de volgende con clusie hieromtrent aangenomen Het congres liet haalt den wensch, uitgedrukt op het vorig congres dat de statistieke bureaux van alle landen zullen opmaken een statistiek van de hypotheken en het grondkrediet, daar alleen Nederland aan de uituoodiging, daartoe door het congres van Florence gedaan, beant woord heeft. De vragen hieromtrent van 1867 zullen in het verslag van het tegenwoordig congres worden herdrukt. En voorts met deze toevoeging van den heer Pascal Welk is het verband tusschen de netto op brengst van den grond en de jaarlijks te betalen som tot ailossing van kapitaal en rente? In de namiddagzitting zijn de rapporten van de heeren Vrolik en Bachiene respectivelijk over het nationaal vermogen en het grondbezit goed gekeurd. Daarna was aan de orde. het vraagstuk nopens de statistiek der belastingen voor de afdeeling bewerkt door den heer de Bosch Kemper, die echter wegens ongesteldheid afwezig was. Verschillende amendementen op de conclusie werden voorgedragen, welke in de zitting van heden (Vrijdag) zullen behandeld worden. Eindelijk kwam in behandeling het onderwerp betreffende de statistiek der gemeentefinancien enz. Rapporteur de heer Jacobi. Evenals bij het vorige vraagstuk waren ook hier weder leden die zich met de voorgestelde conclusion niet konden vereenigen. Ook deze zullen nader bijeenkomen om een resultaat in de zitting van Vrijdag mede te deelen. ide Sectie. Vissclierijen en Handel. Daarin zijn vastgesteld de rapporten van de heeren Maëstri, over het vraagstuk van den handel en Weschniakow over de vissclierijen. Deze rap porten zullen aan de algemeene vergadering wor den onderworpen. Overgelegd zijn door den heer Berg een tabel van vragen aan visschers, in Zweden gebruikelijk; door den heer Ruggles een rapport over de pisci-cultnur. De heer David deed een voorstel, om in het volgend congres te worden behandeld, welke de beste middelen zijn, om tot de kennis te geraken van de in- en uitgevoerde koopgoederen; dit voorstel werd aangenomen. Eindelijk werd aangenomen een voorstel van den heer Kliige, tot toezending van de rapporten van de heeren Buijs en Weschniakow aan maat schappijen, die zich met vissclierijen bezig houden. Op verzoek der commissie plaatsen wij vol gaarne het volgende (Woensdag 8 September 1869). Na den dood van Mr. Jakob Van Lennep vorm den eenige zijner vereerders onmiddellijk het plan, om door de oprichting van een monument op het kerkhof te Oosterbeek de plaats aan te wij zen, waar het stoffelijk overschot des dichters rust. Bij de uitvoering van dat denkbeeld stelden zij zich voor alles te vermijden wat doorgaans de waarde van dergelijke huldebewijzen vermin dert, dat isgeen weidsclie ontwerpen te vormen, tot wier verwezenlijking hier le lande immer jaren tijds eu buitengewone middelen bleken ver- eischt te worden; ten andere, niet den omslach- tigen weg der samenstelling van conimissiën en sub-commissiën in le slaan, die zoo vaak, de on dervinding leerde het, slechts oponthoud en be lemmering oplevert, maar liever persoonlijk, ieder in zijn kring, door mededeeling medewerking te verkrijgen. Zij wilden in korten tijd zonder ophef doen, wat huns inziens spoedig, eenvoudig en als van zelve behoort te geschieden, zal het waardig en werkelijk vereerend zijn. Zóo hielden zij zich tevens overtuigd te handelen in den geest des ontslapenen, die zelf in een zijner gedichten, en ook door zijn begeerte om op het stille dorps kerkhof te rusten, van zijn denkwijze had doen blijken. Zij verzochten en verkregen van de naastbe- staanden, die hun gevoelen volkomen deelden, de noodige toestemming om aldus het graf des Meesters te kenteekenen. Den verdienstelijken beeldhouwer J. Stracké werd het ontwerpen en vervaardigen van een monument opgedragen. Nauwelijks kwam hun voornemen ter kennis van het Vorstelijk Huis, of zij ontvingen de be wijzen van levendige ingenomenheid met het plan, die zich openbaarde in een krachtige deelneming. Inmiddels kwam te 's-Hage het Xde Nederl. taal- en letterkundig congres bijeen, en nog on bekend met hetgeen geschiedde, werd daar door de heeren Martirius Nijhoff, A. W. Sijthoff en D. A. Thieme, uitgevers der werken van Mr. J. Van Lennep, dezelfde gedachte uitgesproken, en, de daad bij het woord voegende, eene aanzien lijke bijdrage ter beschikking gesteld. De commissie belast met de uitvoering der be sluiten van het congres, benoemde na den afloop der zittingen eene commissie, om den geuiten wensch te verwezenlijken. Daarin zagen zich enkele der vrienden be noemd, die reeds werkzaam waren. Hieruit zou moeilijkheid hebben kunnen ontstaan, waren niet allen van denzelfdep geest bezield geweest. Men vereenigde zich tot samenwerking, met bepaling dat het bereids verrichte gehandhaafd, het gevolgde programma ook bij uitgebreider werkzaamheid nageleefd, eu de reeds getroffen overeenkomsten zouden worden gestand gedaan. Het doel is op deze wijze ten volle en spoedig bereikt. Den 25st°u Augustus, verjaardag van het over lijden des dichters, konden reeds de werkzaam heden tot plaatsing van het monument op het graf aanvangen. De commissie gaf daarvan open lijk kennis, ook, om aan het einde harer taak genaderd, alsnog ieder die wellicht, haars ondanks, geen gelegenheid tot deelneming was aangeboden, daartoe den weg te openen. Heden 8 September, is het werk volbracht. Mw. Hartsen Van Lennep ontving de leden der commissie en genoodigden, namens Mw. de Wed. Van Lennep, ter plaatse waar de ontslapeneden laatsten adem had uitgeblazen. Diep waren allen, door de veelbeteekenende uitnoodiging om zich daar te verzamelen, getrof fen geweest, en van dit aandoenlijk vereenigings- punt begaf men zich naar het kerkhof. Voor het monument geschaard, dat met een rouwkleed bedekt, maar dank zij den nestor der Vaderlandsche dichters, den grijzen van 's Gra- venweert, met een menigte heerlijke bloemen was omgeven, nam Jhr. D. Bicker, adjudant des Konings en door Z. M. afgevaardigd om IID. te vertegenwoordigen „ten blijke van hulde aan de nagedachtenis van den overledene en van belang stelling in de Nederlandsche letterkunde" het woord en kweet zich van zijne vereerende zen ding. De heer Six, president, opende daarop de plechtigheid met eene uitmuntende toespraak, waarna door den secretaris der commissie een kort verslag van de geschiedenis der oprichting werd gegeven en len slotte het monument aan de familie werd aangeboden. De heer Mr. David J. C. Van Lennep, oudste zoon van den overle dene, was de welsprekende tolk der familie; dankte, met diep gevoel, voor de belangstelling, door Z. M. den Koning, op zoo hoog gewaardeerde wijze betoond, en allen die tot de oprichting van het monument hadden medegewerkt, dat hij ais nu, namens de familie, aanvaardde. Daarop nam men den terugtocht aan. Het monument, van pyramidalen vorm, boven afgerond, is meter hoog en van donker blauw marmer. In een diep uitgehouwen halfrond prijkt de buste des dichters in wit marmer. Daaronder een zwaan, met uitgespreide, vleugelen, mede van wit marmer. Op het voetstuk is de naam gebei teld. Ter wederzijde is het monument met toe passelijke zinnebeelden versierd. Op de achter zijde staan de dagteekeningen van geboorte en overlijden. Deskundigen roemen zoowel het indrukwek kend ontwerp, als de meesterlijke artistieke uit- De commissie nas du samengesteld als volgt: Jhr. J. F. Six, voorzit terCh. Rochussen, vice-voorzitterMr. J. H. Burl age, penningmeester; A. J. De Buil, secretarisJ. A. Alberdingk Thijm, L. M. Beels van Heemstede, H. BiDger, Mr. A. Brugmans, W. J. Hofdyk en W. Marten Westerman, leden. voering van den heer Stracké, die, reeds door menig treffend kunstwerk beroemd, ook hier weder een schoon bewijs van zijn heerlijke gave heeft geleverd. Is het monument dus uit dit oog: punt merkwaardig, het mag ook in een ander opzicht eenig heeten. Nooit toch, en het strekke allen tot voldoening die het deden verrijzen, is er een gedenkteeken spoediger en tevens op een voudiger, waardiger wijze tot stand gebracht, dan dat hetwelk Van Lenneps graf versiert, en de geschiedenis van welks oprichting geen enkele bladzijde heeft, die niet getuigt van ongedwongen zucht tot medewerking en oprechte vereering. Bij de discussiën op het Archaeologisch Congres te Kopenhagen is ook liet punt van het menscheneten bij onze voorouders ter sprake gekomen. Ranjou heeft in de nabijheid van Parijs haardsteden ont dekt, die de duidelijke sporen van dit gebruik bevat ten, en de vermelding van dit punt door Dognée gat Spring van Luik, tien eersten ontdekker van der gelijke sporen in het trou de Chanveau bij Luik, aanleiding, zijne bevindingen mede te deelen. Spring verhaalde in boeiende taal, hoe hij door Schmerling,-die tijd, vermogen en leven had op geofferd aan het onderzoeken dier holen, tot deze onderzoekingen werd gevoerd hoe hij zijne oogen niet durfde gelooven, toen hij tusschen de ver brijzelde en gesmeulde beenderen van huisdie ren ook die van menschen vond, en dat wel in grooten getale, doch slechts van vrouwen en jonge menschen, dezelfde beenderen als van de dieren, op dezelfde wijze geroosterd en toebereid, zoodat men ook dezelfde deelen van de menschen verteerd moet hebben; hoe hij jaren lang, tel kens opnieuw twijfelende, die stukken ijverig bestudeerde, met andere vergeleek, om ten slotte tot de onomstootelijke zekerheid te geraken, dat hij de overblijfselen van een kannibalenfeest voor zich had uit betrekkelijk niet zeer ouden tijd; Dupout bevestigde, dat hij in twee holen, een uit hel rendier-tijdperk, een ander uit dat der geslepen steen-instrumenten, dergelijke overblijf selen had gevonden; Worsaal sprak van Hunne bedden in het Noorden, waarin hetzelfde was waargenomen, terwijl ten slotte Petersen, uit Hamburg, bewees, dat sinds Herodotus, dus 500 j. v. Chr., tot op den H. Hieronymus, 300 j. n. dir., in de oude schrijvers van ineuscheneters wordt gesproken; in Ierland vooral was dit nog zeer laat in zwang. Wederom werd er op gewe zen, dat het menscheneten geen gevolg van ge brek, maar van godsdienstige begrippen geweest is, daar men geloofde, dat met de genoten lichaams- deelen ook sommige eigenschappen van den ge- doode in het lichaam van den gebruiker overi gingen. Aldus kan de vraag niet meer betwijfeld worden, dat onze voorouders kannibalen waren; en dat ze aan liet malschere vleesch van kinderen, jongelingen en vrouwen de voorkeur gaven, bewijst ten minste dat ze een zekere fijnheid van smaak bezaten. De Köln. Z. wijst naar aanleiding van dit on derzoek op art. 6 van liet Capitularium, dat Ka- rel de Groote in 785 voor Saksen gaf. Dit luidt: „Wanneer iemand, door den duivel bezeten naar heidensche begrippen gelooft, dat een man of een vrouw eeu hex is en menschen eet, en ze daarom verbrandt en hun vleesch aan anderen te eten geeft of het zelf opeet, die zal met den dood gestraft worden." Te Amsterdam heeft Woensdag en Donderdag de achttiende algemeene vergadering van de Ver- eeniging tot bevordering van fabriek- en liand- vverksnijverlieid in Nederland plaats gevonden. Uit het verslag van den secret, bleek, datdever- eeniging 3 eereleden, 693 gewone en 26 buiten gewone leden telt. Er werd besloten om met het oog op de aanst. herziening van het Indisch tarief dit door de af- deelingen te doen onderzoeken, en verder dat er bij de regeering zou aangedrongen worden, op de invoering van een uniform briefport van vijf cents (later gewijzigd in dien zin, dat binnen eene ge meente het port slechts 2ü cent zou bedragen) met gedwongen frankeering, en bij de Tweede Kamer op het instellen van eene enquête naar den staat van het ambachts-ondervvijs en hetgeen daarvoor hier te lande kan verricht worden. Voorts heeft de vergadering verklaard overtuigd te zijn van het wenschelijke eener scheepsge- meenschap tusschen ons land en Amerika, me(

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1