N°. 2922. Vrijdag A®. 1869. 20 Augustus. Feuilleton van liet LeitLscli Dagblad". LKIBSCI DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00. Franco per posta 3.85. Afzonderlijke Nommersn 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden, 19 Augustus. Onze 19de eeuw mag zich voorzeker in het bezit van tal van benamingen verheugen, waar van die van tijdperk der beschaving, der verlichting, van den vooruitgang, enz. zeker niet de minst bekende zijn; maar met niet minder recht kan men onze eeuw die der tegenstrijdigheden noemen. Zoo hoort men in onze tijden van groote bescha ving voortdurend klagen over toenemend zede- derf en ongeloof; maar wel het sterkst contrast is op te merken tusschen de uitvindingen van den menschelijken geest, die in hare gevolgen het menschdom ten vloek zijn en die instellingen, die die gevolgen moeten verzachten. We. hebben hier het oog op de instellingen tot hulp, verple ging, vervoer en bedrijf van gewonden in oor logstijd. _'t Mag voorzeker een zonderling, maar tevens een hoogst gelukkig verschijnsel heeten, dat juist in die tijden, waarin de uitvinders van het achterlaadgeweer zich den dank der vorsten wisten te verwerven, de volkeren hunne erken telijkheid mochten betoonen aan hen, die de ver- eeniging het Roode Kruis in het leven riepen. In den Duitschen oorlog werkten die instellingen reeds heilzaam en op haar congres, onlangs te Berlijn gehouden, hadden de meeste landen zich doen vertegenwoordigen. Ook de tentoonstellings manie onzer eeuw heeft de beginselen der ver- èeniging tot zich getrokken en de zalen der teeken-academie te 's Gravenhage zullen in Sep tember a. s. te aanschouwen geven hoe men in de verschillende, staten handelt om het lot van den op het oorlogsveld gewonden krijgsman te verzachten. Hetgeen op dit gebied in Duitschland gedaan wordt brengt ons op een ander denkbeeld, dat we aan het Hoofdbestuur van het Roode Kruis in overweging wenschen te geven. Namelijk of het niet mogelijk en wenschelijk zoude zijn, hier te lande evenals bij onze Duitsche na buren oojs een kamp te organiseeren, waar de bij de .Veldhospitalen geëmploieerden practisch werden geoefend. Evenals tentoonstellingen zijn kampep een der kenmerken van de 19d" eeuw. Om niet eens van gewone legerkampen te gewagen, Wjllen we slechts wijzen op het kamp bij de Bildt, waar de verschillende weerbaar heids-corpsen bijeenkomen, om onder het oog onzer geliefde vorsten uit het Oranje-huis, bewij zen te geven hunner vorderingen in den wapen handel. We willen het groote nut dier kampen niet betwisten; de vrijwillige oefening van den burger-zelven in den wapen-handel, om in tijden van gevaar zelf den grond te verdedigen, waaraan verschillende belangen hem binden, is het eenige middel, om in de toekomst, zij die dan ook nog ver. verwijderd, aan de onbillijke conscriptie een einde te maken, eene instelling, die voör een man als Napoleon I noodzakelijk was, maar in ons land, met onze maatschappelijke verhou dingen, met alle recht en billijkheid in strijd is. Maar nu die tijd nog niet daar is, is het niet ondienstig, aan hen, die zich hunne zonen en broeders zien ontrukken door de conscriptie, te toonen, welke verpleging dezen te wachten staat,- zoo ze in den strijd gewond worden en tevens adsistenten voor den militairen geneeskundigen velddienst te vormen, die de handen uit de mouw weten te steken. Het nut van een dus danig oefeningskamp behoeft wel niet aange toond te worden. De kern van een dusdanig kamp kon gevormd worden door de onlangs opgerichte compagniën hospitaal-soldaten, aange vuld door manschappen uit de verschillende korpsen van het leger, zoodat zich bij elke leger- afdeeling een voldoend aantal mannen bevond, die de hospitaal-soldaten in hunnen dienst konden bijstaan, zoo door het opnemen en vervoeren der gekwetsten, als door hunne practische bedreven heid in het vervoeren der gewonden naar het hospitaal of de daartoe gebezigde plaats. De vraag hoe zulk een kamp zou ingericht dienen te worden laten we aan deskundigen ter beant woording over. Het jongste n°. van de Allgem. Deutsche Strafrechts- Zeilung behelst eene oproeping uit Lintz, van 25 April jl., waarin men 0. a. leest „Den 28'"° Aug. 1867 stierf te Heidelberg de in de meest verwijderde kringen met roem be kende geheimraad Mittermaier. Een der gewichtigste letterkundige nalaten schappen zijn zijne geschriften tegen de doodstraf, waarin hij zich ten taak had gesteld, niet alleen door staatkundige, godsdienstige, humane en rechts gronden, maar inzonderheid ook door feiten aan de ervaring ontleend en door statistische opgaven de algemeene overtuiging van de noodwendigheid der afschaffing van die gruwzame straf in het licht te plaatsen. Met zijn arbeid is eigenlijk de eerste eeuw in de wetenschap en wetgeving afgesloten, waarin consequent en onafgebroken sedert Beccaria (in 1764) naar dat doel werd gestreefd. Indien men de zwarigheden in aanmerking neemt, welke zich overal tegen het uit den weg ruimen van vooroordeelen opdoen, kunnen de in dezen verkregen uitkomsten ver 't geheel den menschenvriend niet anders dan verheugen. Op wetenschappelijk gebied vermeerdert het getal der warme verdedigers van de afschaffing der doodstraf, de beschouwing van de zaak door de groote menigte wordt zachter, de wetgeving heeft in verscheidene Staten de doodstraf óf ge heel afgeschaft, óf slechts tot de zwaarste geval len beperkt, en het groot aantal gratiën stelt haar bijkans feitelijk geheel ter zijde, waar zij naar de wet nog bestaat. De menschenvriend moet, naar zijn wenschen en hopen, zich er zelf mede tevreden stellen, dat de humaniteit van lieverlede, ofschoon dan ook langzaam, door kleine overwinningen het veld behoudt. De tweede eeuw na Beccaria-Mittermaier mag echter niet stil blijven staan en alzoo ten op zichte van de eerste teruggaan. De eerste taak, waarom het thans te doeD is, bestaat in het verzamelen van de voorhanden bouwstoffen, in het voortzetten der pogingen en in het brengen van 't rechtsbewustzijn op den rechten weg. Dat kan op de zekerste wijze door eene ver- eeniging geschieden, die op den eigenaardigen weg van onzen tijd ligt." De stellers van de oproeping slaan dan eenige punten, tot het oprichten van zoodanige vereeni- ging tot afschaffing van de doodstraf in Duitsch land en Oostenrijk (dezerzijds de Leitha) voor; onder die punten behooren 1°. het verzamelen van alle geschriften over de doodstraf, de hande lingen en besluiten van wetgevende Kamers en statistieke opgaven deswege; 2°. invoering van eene bepaalde enquête voor de toekomst over de oorzaken en bijomstandigheden der zware, met doodstraf bedreigde misdaden, de gevolgen der gratie en de werking van de doodstraf op het volk; 8". verspreiding van de gronden tegen de doodstraf door volksschriften en de dagbladpers; 4°. iet inslaan van den wettelijken weg tot be werking van de begenadiging van ter dood ver oordeelden. Men verlangt dat tot de samenstelling van zulk eene vereeniging worde overgegaan op den 28®"" Augustus a. s., den jaardag van Mittermaiers overlijden, als wanneer zich de Duitsche Juristen- tag te Heidelberg, waar 't stoffelijk overschot des beroemden mans rust, vergaderen zal. Deze oproeping is door omstreeks vijftig perso nen van verschillenden rang en stand, meest door advocaten, door hoogleeraren in de rechts geleerdheid en officieren, onderteekend. (W. v. h. R.) Het Noorden schrijft in een artikel over het constitutioneel koningschap q. ajDe ^Engelsche monarchie is een goed uitgerust vaartuig, maar het parlement kan het naar zijn welbehagen op het droge zetten. In theorie zij Engeland een monarchie, in praktijk is het een gemeentebest. En verder: De onmacht der Kroon in Enge land, om haren wil over dien des volks te doen heerschen, is een der voorrechten van dit machtig rijk! In dat onvermogen is de krach tigste waarborg voor de hoog geprezen vrijhe den, waarop elke Engelschman zoo met recht zich verheft. Waren alle vorsten edel, dan zou men dezen waarborg niet behoevenMaar zelfs in Engeland is het nog zoo lang niet geleden, dat men minder juist op de deugd des regeeren den vorsten zich kon beroemen. Victoria mag George III niet doen vergeten. Victoria is een ideaal van een constitutionee- len vorst. Zonder zich te verroeren, neemt zij de hooge plaats in, die men nu eenmaal noodig heeft, maar niet gaarne tot een voorwerp van twist en bejag maakt. Niets doende, ontneemt zij aan den vermaarden regel: „de koning kan geen kwaad doen," het schreeuwend onwaar achtige. In éen woord, zij verdient op eene eer lijke wijze haar recht om te regeeren, door niet te regeeren. Naar aanleiding van de vele onjuiste berich ten, die in vreemde en ook in sommige binnen- landsche bladen voorkomen omtrent het gebeurde met Lamb, is het Vadert, in staat uit goede bron het volgende mede te deelen De bewering, nog dezer dagen door den Am- sterdamschen correspondent van de Echo de Bruxel- les herhaald, als zoude de arrestatie te Rotterdam door Engelsche politie-agenten volvoerd zijn, is luidens officieele rapporten geheel onjuist. Na de daad van geweld, waaraan zich de zoon van den gewezen compagnon van Lamb en eeni ge zijner vrienden hebben schuldig gemaakt, beijverde zich dan ook de Britsche gezant te 's-Hage aan den minister van Buitenlandsche Za ken de verzekering te geven, dat de Engelsche politie geheel vreemd aan het geval was, en zijne hooge ontevredenheid te betuigen over een daad, waaraan zich Britsche onderdanen op Nederland- schen bodem hadden schuldig gemaakt; overigens zag hij, zijn wij wel onderricht, in het gebeurde eene geschikte aanleiding om het sluiten van een uit leveringsverdrag opnieuw ter sprake te brengen. De heer Roest van Limburg meende na deze welwillende mededeeling te kunnen volstaan met Zr. Ms. gezant te Londen aan te schrijven om lord Clarendon op vriendschappelijke wijze over het gebeurde te onderhouden. Hieraan werd on middellijk gevolg gegeven enLamb was weldra op vrije voeten en weder te Vlissingen aangeko men, waar men zegt, dat hij een proces aanhan gig maakt tegen den Britschen Consul, die hem vroeger door de Nederlandsche politie deed ge vangen nemen. Naar wij vernemen, heeft ook de regeering aan het hoofd der politie te Vlissingen haar ongenoegen betuigd over het aldaar ge beurde. Deze korte uiteenzetting van feiten, voor wier juistheid wij durven instaan, zal, hopen we genoeg zijn om een einde te maken aan geruch ten en berichten, voor welke loffelijke gevoelig heid, waar het de eerbiediging van ons grondge bied geldt, als verontschuldiging dienen moge. Zooals men weet, is eene openbare, inschrijving geopend ten behoeve van den spoorweg van Til burg naar Nijmegen langs 's-Hertogenbosch. De voorloopige spoorweg-commissie bestaat uit de heeren Jhr. Mr. J. B. Verheijen, kamerheer van Z. M. den Koning in buitengewonen dienst en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, te 's-Hertogenbosch; J. H. A. Dieper, fabrikant, lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant, wethouder van de gemeente Tilburg; Joh. H. Graadt van Roggen, koopman, lid van den raad van de gemeente Nijmegen; George Sheward, directeur van de London en North-Western Spoor weg, voorzitter van deSambre- en Meuse-Spoor- weg, woonachtig te Londen; Sir William Wise man, baronet, K. C. B. te Londen, admiraal; Charles Morris, directeur van de Australasia- Bank en van de Economie Assurance-Maatschappij te Londen. Men weet dat de concessie namens Z. M. den Koning verleend is door den heer minister van binnenlandsche zaken bij besluit van 21 Mei 1869, aan den heer Ferd. Van den Ouwelant. ROMANESKE J0NGEJUFVR0U WEN. NAAR HET FRANSCH VAN JULES KERGOMARD. Vervolg.) Jane, die sedert onze samenspraak ondoor dringbaar was geworden, kwam zelden buiten 't kasteel, en Renée die niemand meer had om haar als bewaker en geleider te dienen, liet mij zonder eenige vergoeding of schadeloosstelling over aan den vervelenden arbeid in het paviljoen thans, goddank, voltooid en waarmee ik alleen maar was voortgegaan om bij haar te kunnen zijn. Mijn leven begon naar een aller akeligst spleen been te neigen. Ik kreeg elk oogenblik vreeselijke aanvechtingen, om den eer bied jegens mijne voorvaderen uit het oog te verliezen, door hunne leelijke aangezichten met mijne voeten in stukken te schoppen. Gelukkig lijk zijn Jane en Renée dezen morgen, op het oogenblik, dat ik op het punt stond om voor die verzoeking te bezwijken, mij komen vragen om haar te vergezellen naar de molen van het Bois- de-la-Roche, waar zij wilden heengaan om eenige versnaperingen te brengen aan een ziek kind. Zooals gij wel denken kunt heb ik mij niet lang laten noodigen, en wij hebben den langsten weg gekozen, namelijk zóo dat wij eerst tot aan de kapel van Saint-Hubert den grooten weg hielden, en vervolgens verder gingen langs den zoom des wouds waar de eekhoorntjes elkander van tak tot tak naspringen, en waar de eksters met hun scherp gebabbel de wel is waar eenigszins ruwe maar toch zoozeer bekoorlijke symphonie over schreeuwen, die de kleine vogeltjes tegen den middag gewoonlijk uitvoeren. Terwijl mijne beide nichtjes met de molenaars- vrouw in het Bretanjesch stonden te praten, wandelde ik een eindje op langs de molenbeek, en ging ik zitteD om ze op te wachten, onder de schaduw van eenige populieren, waar zij zich weldra bij mij kwamen voegen. Renée sloeg voor om op dat plekje een weinig uit te rusten, en wij bleven daar ongeveer een kwartier uurs zitten zonder een woord te sprekeD, maar alle drie als verrukt over de stilte, de frischheid en het lachend groen van het enge dal. Renée en Jane waren dicht naast elkaar gezeten aan den rand des waters, en ik een paar schreden ver der en eenigszins meer benedenwaarts. Renée had haren breeden stroohoed afgezet, en terwijl zij haren blooten arm in den helderen stroom- spiegel doopte, vermaakte zij zich met dien er schielijk uit te trekken, en de druppels van hare kleine fijne vingertjes te laten afvallen, als zoovele schitterende snoereD van fonkelende edelgesteen ten. Ik verslond haar met mijne oogen in zalige vervoering, en hoe handig ik ook telkens mijn blik uitdoofde of afwendde, wanneer zij naar mij heeDzag, betrapte zij mij toch een paar ma len, en scheen het mij toe dat zij mijn blik be antwoordde met eene onschuldig uitdagende uitdrukking. En even alsof zij onze medeplich tige was liet Jane hare oogen, eenigszins mijme rend, dwalen laDgs de elzenboschjes, die de tal- looze krommingen der rivier omzoomen. Eenige oogenblikken later stond zij op om een kamillen- bloempje te gaan plukken, dat half in 't gras verscholen zatop eenige schreden afstaDds, van daar zag zij weer een ander, en toen Dog een, en weldra was zij achter en tusschen de bosscha ges verdwenen. Renée geheel in haar spel ver diept, had de afwezigheid harer zuster niet ter stond opgemerkt, en toen zij merkte dat zij met mij alleen was, wilde zij ook opstaan en heen gaan; maar vreezende eene gelegenheid te laten voorbijgaan, die ik sedert langen tijd zocht, en die ik geloofde dat Jane mij opzettelijk ver schafte, zei ik: „Blijf nog een oogenblik, Renée, ik bid er u om „En waarom?" vraagde zij. „Omdat ik u spreken moet over dingen, die in geen gunstiger oogenblik, noch op eene meer geschikte plaats gesproken noch aangehoord kunnen worden." „Maar sprak zij aarzelend, terwijl zij eene beweging maakte, en een blik van schaamach tige ongerustheid om zich heen wierp. „Vreest niets, Renée," hernam ik. „Ik zal geen enkel woord tot u zeggen, dat de terug komst van Jane mij zou behoeven te beletten uit te spreken. Indien ik bij u kon blijven, zou ik zelfs geen woord uitspreken, dat ongepast zou zijn en reine ooren zou kunnen verlegen maken. Ik zou wachten totdat mijn hart zich door het uwe zou doen verstaan zonder de hulp van eenigen tolk, en gij zoudt antwoorden in dezelfde taal, indien gij zulks wildet. Maar mor gen vertrek ik Renée, en ik wil u vooraf zeg gen, dat ik u bemin van den eersten dag af dat ik u gezien heb; dat ik alleen om uwentwil gebleven ben, en dat, indien ik er toe besluit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1