merkte dit feestmaalzij uitte zich in eenige warm voorgedragen heildronken, die, wat onder werp en vorm betroffen, terecht sierlijk, indruk wekkend en belangrijk mochten genoemd worden. De toasten werden allen in de Fransche taal uitgesproken. De eerste werd ingesteld door den geachten gastheer op Z. M. den Koning. Daarop vatte Z. Exc. de Minister van Financiën het woord en dronk op het welzijn der verschillende nationaliteiten. Nog drie toasten van vreemde vertegenwoor digers, aan Nederland, de nijverheid en den heer Mackay gewijd, en de aanwezigen namen een hartelijk afscheid van den algemeenen voorzitter en verspreidden zich óf op het terras, óf begaven zich naar de residentie terug. Krai.ingen, 10 Augustus. Gisterenavond om streeks halftwaalf werd de aandacht van een persoon, die langs den Oudendijk ging, getrok ken door het blaffen en het onrustig heen en weer springen van een hond. De voorbijganger lileel' staan, zag eerst hoe de hond tweemaal ach tereen te water ging, en bespeurde daarna dat er iets in het water lag. Bij nader onderzoek vond men het lijk van een man, zekeren v. d. Bos, te Kralingen woonachtig, die waarschijnlijk in beschonken toestand in het water was geraakt. Aan een der ooren van den verdronkene waren de sporen merkbaar van de pogingen, die de trouwe hond had aangewend om zijn meester uit het water te halen. Delfshaven, 9 Augustus. Dezer dagen werd door eenige bezoekers van een koffiehuis alhier, waar het te Rotterdam verschijnend Volksblad ter lezing lag, aan den kastelein kennis gegeven, dat men zijn locaal daarom niet meer zoude be zoeken, terwijl men het voorhanden nummer aan stukken scheurde en met de voeten trapte. Woerden, 9 Augustus. Gisteren ontstond op een bouwhoef onder Harmeien, door het hooi- broeien brand in een hooiberg, welke den ge- heelen nacht geduurd heeft en hedenmorgen nog voortduurde daar er aan geen blusschen te den ken viel. Kampen, 7 Augustus. Gisterenmiddag omstreeks halfvier, terwijl men bezig was de Sellissluis op de hoogte van het Engelsche werk af te bre ken, is het verwulfsel daarvan plotseling inge stort. Gelukkig was geen der werklieden onder de sluis aan het werk, die het anders gewis met den dood hadden moeten bekoopenPiet Staal en nog twee andere personen, die op de sluis naar het werk stonden te kijken, zakten mede naar beneden en bekwamen dientengevolge eene ernstige verwonding aan het hoofd; van verdere ongelukken daarbij voorgevallen hoorde men ge lukkig niet. (D. v. Z.-H.) Leeuwarden, 9 Augustus. Verleden week is alhier uit het naburig dorp Jelsum een jong boerenarbeider gevankelijk overgebracht, als ver moedelijk schuldig aan een paar zware misda den. Nadat hij reeds vroeger doch vruchteloos eene poging tot brandstichting in een hooiberg moet hebben beproefd, heeft hij die poging in den nacht van den 1"°" op den 2den dezer her haald. Men scheen er echter op voorbereid en betrapte hem, toen de snoode daad met behulp van lucifers zou worden volbracht. De tweede misdaad bestaat in niets minder dan een regen bak te vergiftigen ook al door middel van luci fers. Van die bak werd door drie huisgezinnen, waaronder een tot zijne familie behoorende, ge bruik gemaakt. Ook deze daad werd nog in tijds ontdekt. Wat de aanleiding tot deze handelingen was, is ons nog niet bekend. Groningen, 7 Augustus. Gisterenavond had er in de Sledemennerstraat eene tragisch-comische scène plaats. De spekslager G. was in den loop van den avond in een opgewonden toestand te huis gekomen en gaf na eenige woordenwisseling met zijne vrouw aan deze te kennen, dat het oogenblik gekomen was, waarop hij haar vaar wel wilde zeggen. Hij wenschte van zijne levens gezellin te scheideu, maar ook van haar en hun kind alleen. Het aanwezige huisraad, beweerde hij, was zijn eigendom; 'twas dus natuurlijk dat hij dit medenam. Inderdaad had hij eenige vrienden bij zich, die hem behulpzaam waren in liet ontleden der groote meubelstukken, welke successievelijk gebracht werden op een grooten wagen, daartoe door hem ontboden. De vrouw des huizes zag alles eerst bedaard aan, doch be merkende, dat hij haar totaal doodarm wilde achterlaten en zich niet ontzag zelfs hare klee deren en haar linnen mede te nemen, begon zij zich bij eenige buurvrouwen te beklagen. In een oogenblik tijds was de mare door de buurt ver spreid, dat G. zijne vrouw wilde verlaten en alles meenam, getuige de volgeladen wagen voor de deur des huisheers. Men begon de arme vrouw te beklagen, maar niet minder den man te ver wenseden en te vervloeken. Velen zouden, o zoo gaarne! tusschen beiden gekomen zijn, ware het niet, dat zij den slager vreesden. Eindelijk scheen de maat hunner woede vol te zijn. Op het oogen blik, dat hij met zijn voorraad wilde wegrijden, verhief zich eene stem: „Gooi Item er af die Eene kloeke vischvrouw naderde den wagen, greep onzen vriend G. bij de beenen, zoodat hij van den wagen tuimelde, waardoor eene secre taire het evenwicht verloor en gedeeltelijk op den op de straatsteenen spinnevoetenden man terecht kwam. Nu was het sein gegeven. In een oogen blik was hij omsingeld door honderden vrouwen, die hem krabden, schopten en sloegen, zoodat het hem slechts met veel moeite en met behulp zijner vrienden gelukte aan de niet poezele hand jes der nu inderdaad interessante vrouwen, op wier gelaat eene edele verontwaardiging te lezen stond, te ontkomen, üogenblikkelijk werd de wa gen door de hulpvaardige buurvrouwen ontladen en werden de meubelen weer in huis gedragen. De politie, die inmiddels was toegeschoten en mede de behulpzame hand bood om G. te ont zetten, bracht vervolgens hem en zijne vrienden naar het bureau, waarna de scène, die de ge- heele buurt in opstand had gebracht, een einde nam. (Prov. Gr. Cl) Gemengde Bei'ichten. Men weet dat Isinaïl Pacha de onderkoning van het land alwaar de Ibis als een heilige vogel wordt vereerd gedurende zijn verblijf te Parijs zich vooral zeer ingenomen betoonde met het ballet en dus ook met het ballet-personeel. Een der daartoe behoorende danseressen zal waar schijnlijk eene kunstreis naar Egypte ondernemen intusschen prijkt op haar brievenpapier een ibis met het opschrift: quo ibis, ibo. De groote prijs van 100,000 frs. van de loterij te Toulouse is gevallen op een lot van een jonge modiste. Eene zeer aardige geschiedenis staat in onmiddellijk verband met deze beschikking van vrouw Fortune. Een arm jonkman, tot over de ooren verliefd op het aardige naaistertje, kocht 's avonds voor nieuwjaarsdag twee nummers van de loterij van Toulouse. Den volgenden morgen bracht hij het meisje zijne gelukwenschen en voegde er bij„Ik ben arm, maar ik kon van daag onmogelijk met leege handen .bij u komen. Kies een van die twee brieljes en wellicht trekt gij den grooten prijs! Het andere behoud ik voor mij." Het juffertje koos n°. 155,617 en de uitkomst bewees, dat zij goed gekozen heeft. Evenals alle zedekuudige romans zal ook deze wellicht met een huwelijk eindigen. Een groepje financiers en letterkundigen spra ken dezer dagen over de politieke aangelegen heden van den dag. Wat. mij betreft, zeide de bankier M., ik ben voor de beginselen van s9 Van 89 per honderd, antwoordde iemand. KOLONIËN. BATAVIA, 28 Juni. Vervolg van gisteren.) Nu de Minister van Koloniën zijne zoogenaamde agrarische wet heeft aangeboden, dacht men dat de commissie voor het onderzoek naar het grondbe zit op Java eindelijk zou worden ontslagen, on der dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten, aan den lande bewezen. Wat die term eigenlijk beteekent, weet men, wanneer men de uilkomsten van het onderzoek naar de suiker en koffiecultuur heeft nagegaan Maar ziet, daar komt de bekende en reeds uitvoerig besprokene „perkara" met den resident van Solo, de heer Zoetelief, tusschen beiden en nu schijnt de regeering er niets op geweten te hebben, om de bittere pil, die de heer Zoetelief geslikt heeft, te verzoeten, dan door hem het on derzoek naar het grondbezit te doen voortzetten voor eene toelage van f 1000 's maands, met be houd van zijn wachtgeld a f 500, zoodat hij nu gelijk staat aan de hoofdinspecteurs der suiker en koffiecultuur, die men, zoo nog noodig, met deze commissie had kunnen belasten, daar hun eigen betrekking toch niet veel meer is dan een „sinécure." En dat geschiedt, terwijl men voor de waar neming van hoogere, de grootste inspanning eischende betrekkingen niets meer vergoedt (be halve. f 600 's maands voor die van vice-president van den Raad van Indië, die geene inspanning hoegenaamd noodig maakt.) Dat geschiedt, terwijl men aan honderden mi litaire schrijvers de sedert vele jaren genoten geringe toelagen ontneemt en hen dwingt het zelfde werk voor de gewone soldij toch te ver richten. Dat geschiedt, terwijl men in Nederland en hier verklaart, dat het lot van officieren en militai ren beneden dien rang dringend verbetering eischt en hen door allerlei besluiten zoodanig in inkomen beknibbelt, dat vele officieren genood zaakt zijn, eene kleine nevenverdienste te zoe ken door het geven van onderwijs, vertaal- en kopieerwerk, bijhouden van boeken enz., terwijl hunne echtgenooten muzikaal- of taai-onderwijs geven aan kleine kinderen, of naai- en borduur werk aannemen. Dat zij dat doen, strekt hun tot de grootste eer; maar een andere vraag is, of het tot eer verstrekt aan degenen, die hen noodzaken het te doen. Het Ministerie De Waal en de regeering van den heer Mijer zullen in de annalen der ge schiedenis van Nederlandsch-Indië niet beschre ven worden als zegenrijk noch billijk, met betrek king tot het lot der landsdienaren, vooral der gering bezoldigden. De opene residentsplaatsen van Pekalotigan, Rembang en Kedirie zijn steeds open; voor de waarneming wordt niets vergoed. De directeur van binnenlandsch bestuur heeft zich te Buiten zorg gevestigd, naar men zegt, wegens ziekte en om den dag af te wachten, dat hij zijne betrek king 2 jaren vervuld heeft, ten einde aanspraak te maken op het daarmede verbonden pensioen een natuurlijk gevolg der fraaie regeling, dat het pensioen toegekend wordt op den grondslag dei- betrekking, gedurende de twee laatste dienstja ren bekleed. Men heeft hier bericht ontvangen, dat de heer O. Van Rees is voorgedragen tot vice-presi dent: of het waar is? liet gouvernement heeft eindelijk een eersten l) Men beweert, dat de directeur van bmnenlandsehbestuur, die in strijd met de bepalingen cd in strijd met het belang van den diCDst te Buitenzorg, is gaan wonen, zich bezig houdt met een Nota, die het bewijs moet lcvereD, dat het koffie-onderzoek van de hceren Steinmetz eu Bosch niets bewijst tegen de guuverneiueuts- kofüecultnnv. hebben om dat bezoek bij mijne tante te ma ken. Op mijne vragen naar de jonge dame, die achter ons aankwam met Renée en den cheva lier, antwoordde mevrouw de Keraven mij, dat zij Marcelle de Gury heette; dat zij met Renée te Rennes op de kostschool heeft gegaan, en dat zij de dochter is van een luitenant kolonel der artillerie zonder fortuin, die zich juist met den generaal Bonnet in het departement bevond tot het doen van eene inspectiereis, en zijne, dochter op Garlan heeft gelaten, die hij over eenige dagen komt afhalen om haar weer mee te nemen naar Parijs, waar hij aangesteld is bij het ministerie van oorlog. Er werd afgesproken dat ik na den eten zou terugkeeren naar Morlaix, ten einde mijne schil- dersbenoodigdheden af te halen, en dat ik 's an derendaags op het kasteel zou komen logeeren, totdat ik mijn werk voltooid had. Sedert ben ik er dan ook, en gij zoudt acht dagen lang aan een stuk kunnen lachen, beste Raoul, wanneet- gij een denkbeeld kondet hebben van den vreemdsoortigen arbeid, dien ik hier heb ver langd te verrichten, eerst wel, en zonder er goed over na te denken, met het doel om den toorn mijner tante te stillen, en dien ik sedert heb voortgezet, en zelfs zooveel mogelijk rek, ten einde niet genoodzaakt te zijn van te vertrekken. stap gedaan op den weg eener meer rationeele wisseltrekking; maar gelijk gewoonlijk, weder te laat. De door den moord te Bekassie bekend ge worden Baba Rama, een nietsbeduideude en niet den geringsten invloed bezittenden schooier, is eindelijk gepakt door den hoofdschout te Batavia, vergezeld van slechts een enkelen inlandschen oppasser; door de ellendige organisatie der poli tie had die inlander zoolang te Batavia en in de nabijheid kunnen rondzwerven; daarmede is de laatste Bekassieman binnen. Men klaagt tel kens over de gebrekkige werking der politie, en de schuld wordt dan natuurlijk geschoven op degenen, die aan het hoofd staan; wanneer men echter het allerellendigste personeel en de overige middelen van opsporing en bedwang kent, waar over die hoofden der politie te beschikken heb ben, dan verwondert men zich nog over hetgeen zij doen. In het naar Nederland overgeseinde bericht over de onlusten te Bekassie was gezegd „dat aan de dagbladen op Java verboden was, bij zonderheden over die zaak te publieeeren." Wij hebben te vergeefs getracht van den correspon dent van Reuter, den heer H. M. Van Dorp, eene verklaring te provoceeren, wat hij getelegrapheerd, althans dat hij het bedoelde bericht niet heeft getelegrapheerd. Op dien correspondent drukt dus de verdenking, een valsch bericht naar Europa te hebben gezonden en die verdenking wordt niet geringer, wanneer men weet dat de heer Van Dorp uitgever is van den Java-Bode, en de woelingen de clique van dat blad kent. Wij waarschuwen het publiek in Nederland voor te- legraphische berichten, uit die bron afkomstig. De weersgesteldheid op Java is steeds regen achtig; op den rijstoogst heeft dat een voordee- ligen, op den suikeroogst een nadeeligen invloed. De vuurberg Merapie (residentie Kadoe) is sterk aan het werken. Men leest in het Nieuw Bataviaasch Handelsblad Sedert eenige dagen houdt ook de resident van Riouw, de heer E. Netscher, zich te Batavia op. Men beweert, dat zoowel de komst van dezen als die van den gouverneur der Straits Settle ments ten doel heeft eene bespreking van de bij Nederlands vestiging op de oostkust van Sumatra betrokkene belangen. Het zijn vooral eenige han delaren op Poeloh Pinang, die deze vestiging met leedwezen gezien hebben. Is het ook al niet te verwonderen, dat van de zijde van Groot- Brittannië alle pogingen worden aangewend, om aan zijne onderdanen in de Straits Settle ments de ruimste vrijheden, ter bevordering van hunnen handel op de bezittingen ter oostkust van Sumatra te verzekeren, evenzeer zullen alle mogendheden de billijkheid moeten erkennen van het ernstig streven van Nederland, om zijne rechten in den Indischen Archipel, door het Londensche tractaat van 182-1 bevestigd, ook in het belang der op de oostkust van Sumatra ge vestigde bevolking te handhaven. De vraag moet dus niet zijn, of onze vestiging ter bedoelde kust en de daaruit geborene orde aan vreemde handelaren minder ruimte van han delen laat of hen aan meer toezicht onderwerpt, dan waaraan zij bij gemis van alle bestuur zijn gewoon geworden, maar of daardoor wezenlijke rechten gekrenkt worden. Onder krenking van rechten kan in geen geval worden verstaan de invoering van belastingen, die ter bestrijding der staatsuitgaven worden noodig geacht en waaraan ingezetenen zoowel als vreemdelingen onderworpen zijn; maar nog veel minder het nemen van zoodanige maatregelen van bestuur in het belang der bevolking, dat deze niet langer behoefte heeft om haar vaderland te verlaten en naar Engelsche of andere bezittingen te ver huizen. Gisterenochtend arriveerde alhier van Singa- Och, beste vriend, wat voor schilderijen, en wat voor gezichten 1 Ik geloof riet dat de oudé Po- quelin ooit van zulke gemaniëreerde, gedwon- gene, groteske markiezen de Mascarille en gra vinnen d'Escarbagnas gedroomd heeft. Maar er mag bijgevoegd worden dat men vrij wat ker mistenten zou moeten afloopen, alvorens een schilder te zullen vinden van het gehalte der kunstbroeders, die successievelijk belast zijn ge weest met het afkonterfeiten van de gelaatstrek ken dier doorluchtige personages. Ik heb hoop dat men in eene eeuw van vooruitgang als de onze, vroeg of laat strenge wetten zal maken tegen boosdoeners, die zich aan zulke gruwelen schuldig maken! Waar drommel kunnen zij dat mee geschilderd hebben? De verf houdt niet vast aan het doek, maar kan er zoo met schilfers afgenomen worden, dat er aan den een mijner voorouders een oor, aan een ander de neus, aan een derde de kin ontbreekt. Van dengeen met wien ik thans bezig ben, was er van het geheele aangezicht niet meer overgeble ven dan een oog. Maar daar het de grootvader van mijne tante was, heeft zij het beproefd om hem mij te reconstrueeren uit haar geheugen en naar hare vermeende kennis der kunst van Apelles, zooals de chevalier zeggen zou. Wordt vervolgd.) op den luchtig spotachtigen toon, waarop het ge daan werd. „Zoudt gij dan denken knap genoeg te zijn om die portretten te restaureeren vraagde zij mij zeer ernstig, maar tevens op vrij wat zach tere wijze dan zij eerst had gesproken. „Ik hoop het," antwoordde ik op bescheiden toon, terwijl ik alle moeite deed om mijn ernst niet te verliezen, zooals.de alleronhandigste klad der dien zon hebben verloren op het hooren van zulk eene twijfeling, en dat wel aangaande eene verzameling van zulk eene waarde. „En wanneer dat?" „Terstond, als gij wilt, lieve tante." „Dan zult gij ons wel eenige dagen willen schenken, beste Olivier; maar gij begrijpt toch nu wel dat het min of meer uwe eigene schuld is geweest, wanneer mijne ontvangst niet ter stond zoo was als ik veel liever gewild had." „Ik beken het, en ik dank u voor uwe toe- geellijkheid, die ik mij voortaan beijveren zal te verdienen," zei ik, om een einde te maken aan het gesprek. Mijne tante glimlachte tevreden over mijne on derwerping; de chevalier was maar blijde dat hij verlost was van de henanwde vrees, die over hem gekomen was bij het begin van dat too- neel, namelijk van erg te worden beknord door zijne zuster; en ik was blij dat ik genesteld was in de vesting op het oogenblik dat ik juist meende voor goed er buiten gesloten te zullen worden, en dat nu ik juist meer dan ooit ver langde er binnen te blijven. Ik weet niet waar om Renée en haar vriendinnetje glimlachten; maar ik wil wel wedden dat het juist niet was uit spijt; dat is nu geene verwaande inbeelding zooals gij u misschien den schijn zult geven van te gelooven. Want onderstel dat het hart van eene dier juffertjes door iemand anders was in genomen, dan bleef er toch nog eene over, voor wie ik het onbekende was, zooals iedereen in mijne plaats zou geweest zijn. Mijne tante, die door den eerbied, door mij be toont jegens onze voorvaderen, geheel en al al lerliefst tegen mij geworden was, vertelde mij, terwijl wij ons naar het kasteel begaven, dat Jane den vorigen dag was op veis gegaan, om eene maand te gaan logeeren te Nantes, bij eene vrien din, die „de domheid gehad had om met een jonge ling te trouwen, dien zij liefhad, en zulks tegen den zin harer familie, en in weerwil van de bescheidene positie, waarin hij verkeerde". Eerst toen begreep ik de zelfzuchtige blijdschap, die ik ondervond, bij het vernemen van die afwezig heid die echter, ware zij mij den vorigen dag bekend geweest, mij evenwel zou weerhouden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 2