N°. 2913. Dinsdag A°. 1869. ÏO Augustus. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". LËIDSCH HGBLA» PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers9.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTKNTIKN. Voor iederen regelf 0.45. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 9 Angiistus. JAN VAN RIJSWIJCK. Jan Van Rijswijck, te Antwerpen in de eerste dagen van Juli jl. overleden, was in de laatste jaren bekender als dagbladschrijver en volksre denaar dan als dichter. Toch verdient hij ook als zoodanig vermeld te worden. Geestverwant van zijn broeder Theodoor, had hij misschien meer snaren op zijn speeltuig dan deze, en ook hij was in zijn verzen nu eens ernstig, dan lui mig, maar bovenal hekelend. Ziehier hoe zijn beeld als dichter in de brie ven, uit Zuid-Nederland aan het dagblad hel Va derland gericht, geteekend werd: „Hekelende luim was zijn rijkste gave. Wan neer hij zijne geliefkoosde zondebokken door de spitsroe jaagt: de Walen, ,,0nz' broeders langs de stiefmoederszij," de oorlogsministers met hun „Lastig leger zonder nut, Zijn strepen en paradepluimen," of de verbasterde kunstenaars der Vlaaamsche school, die „modejonkers, touristen, rapsodie en franskeljons," die „vérfranschte kiekenkoppen en leege hersens zonder zout," of de Vlamingen van heden, „die lamme heerenknechten, die kerels zonder bloed of ziel," dan tintelt hij van vuur, dan komt beeld en woord en rijm hem alles even rijk en even scherp, dan is zijn pen „spits van bek" en dan is er „pekel in zijn inkt." „Maar ook wanneer hij zingt van wat hij lief heeft, van onze voorvaderen, „dat ras van eiken hout, waar men geen spijkers in kon kloppen," van hen, die, zooals hij ze zijn lezers afschildert „Die dorsten op den wagen te staan, Dien gij den Waal alleen laat voeren, En als een teerpot bij de boeren, Hangt gij er thans van onder aan." „Wanneer hij zingt van den arme, die honger lijdt en koude, van de liefdadigheid, die de kwa len der noodlijdenden sust, van Neerland en zijn roem en zijne dichters, - dan verheft zich zijn toon, dan wordt zijn hekellach zang en melodie. „Trouw was Jan Van Rijswijck aan het éene groote zedelijk Nederland, als dichter, als spre ker, als dagbladschrijver; en hij bleef het zijn gansche leven door. In 1S49, toen Willem II stierf, bracht hij zijn hulde aan „dezen niet min doorluchten zoon van vader Willem." In 1S55 sprak hij zijn NederlaDdschgezindheid op het Antwerpsche congres kort en bondig uit: „Er is, letterkundig gesproken, maar éen zaligheid mo gelijk voor Vlamingen en Hollanders, dat is: de eenheid in den Nederlandschen geest, trots trots alles." Bij het afsterven van Tollens, den dichter, die hem zoo lief, als Helmers aan Theo door was, gaf hij dit gevoelen lucht in die prach tige trilogie, op het graf te Rijswijk nedergelegd, die aanvangt met „Wacht, graver, vul den kuil niet dicht En spreid er nog geen zoden over: Hij is te dierbaar die er ligt!" Als schoon en zuiver roemt de Vlaamsche briefschrijver voorts Van Rijswijck's uitgebreid gedicht: „Woord Gods, bespiegelingen op de ta felen Mozes" en vooral het daarin voorkomend fragment, beginnende „Ik vraag de lieve bloem, die op haar stengel Door 't glanzig loover heenkijkt: Wie schiep u toch, wat mensch of engel?" Maar vooral was Van Rijswijck de Antwerpsche volkszanger. Hij vond „een rijken eigenaardigen schat in het Antwerpsch taaleigen, in dien geest van kleur en beeld, die zetelt in Ruben's ge boortestad." Hij maakte zich de schilderende woorden, zeemansuitdrukkingen, plaatselijke zin spelingen uit den mond van 't volk eigen; van daar dat hij als schrijver en spreker zoo „sap pig" was. Hij klaagde met het volk, pleitte en leefde er voor, maar had ook 's volks vooroordeelen en gebreken. Diep deelde hij in het lijden van den werkman, en trachtte er medelijden voor in te boezemen. „Geen dichter misschien schreef zoo veel liederen om de menschlievendheid op te wek ken en te bezingen, geen was er die zoozeer den naam van volksdichter verdiende." De nog levende broeder van Jan Van Rijswijck heeft het plan gevormd, om diens gezamenlijke dichtwerken uit te geven en er een bloemlezing uit zijne beste dagbladartikels en redevoeringen bij te voegen. Van Rijswijck werd in Januari ISIS geboren en bereikte dus zijn eenenvijftigete jaar. Hij was éenoogig en had een origineel uiterlijk, iets dat klem en kleur gaf aan wat hij met zijn heldere, volle stem sprak. Op den S",cn Juli werd hij te Antwerpen begraven, en daarbij was er zulk eeu oploop en woeligheid, dat die begrafenis den ken deed aan een der meetingen, door Van Rijs wijck sedert 1861 in 't leven geroepen. (Ned. Speet.) Men deelt ons het volgende mede uit een par ticulier schrijven van Java: Dat de militaire rechtspleging veel te wenschen overlaat, is bekend. Zelfs in Nederland, waar regeering en vertegenwoordiging bijna dagelijks te naderen zijn en de pers alom waakt, gevoelt men dit bezwaarhoeveel te meer nog in Indië, waar de militairen veelal in kampementen ver- eenigd zijn, zonder omringende Europeesche maat schappij, waar men honderden mijlen van de re geering verwijderd is, en slechts op zeer weinig plaatsen de pers kan te hulp roepen. Geen won der dat de chefs, die zich vervelen, aanleiding geven tot klachten over autocratie en tirannie. Bij de minste overtreding arrest. Een knoop te weinig dichtgemaakt, een abuis in de optel ling van een menageboekje, éen halve minuut te laat op het appèl, arrest, arrest, arrest. Nu werd het bezwaar tegen die gebrekkige bepalingen eenigermate vergoed door de aan den militair gegeven vergunning om zijne klachten in te brengen en krijgsraad te vragen, en men maakte dan ook ruim van dit recht gebruik. De kosten van den krijgsraad kwamen voor reke ning van den Staat, doch werden later aan den officier in rekening gebracht, die krijgsraad ge vraagd had, wanneer hij in de kosten veroor deeld werd. In de oogen der regeeriDg was dit echter een misbruik, een inkruipsel, dat uitgeroeid moest worden. Den doortastenden maatregel van ver betering der rechtspleging en nauwkeurig toe zicht op de chefs, welke het geheele redmiddel der krijgsraden zou overbodig gemaakt hebben, wilde men echter niet. Maar in IS66 werd op voorstel van den generaal Schimpff bepaald, dat alle officieren, die voor een krijgsraad komen moeten of krijgsraad aanvragen, met non-activi teit gestraft worden. Behalve het verminderde traktement ('/3 van het activiteitstraktement) wordt dus de onbillijk gestrafte, wanneer hij in de on billijke straf niet berusten wil, met vrouw en kinderen uit de door hem bewoonde landswo- ning gezet, en verliest hij de toelagen voor four- rage, zoo hij paard houden moet. Velen bevreemdt het, dat én de minister Van de Putte èn de gouverneur-generaal Sloet het harde, het onbillijke, het illiberale van deze be. paling niet gevoeld hebben, en men is nieuws gierig naar de motieven, waarom de generaal Schimpff dat rampzalig besluit als wenschelijk zal hebben aanbevolen. Maar men bereikte het doel evenmin, dat is zeker. Het getal reclames bleef even groot. Ve len trotseerden het harde besluit, huisvaders trokken zelfs met vrouw en kroost uit de lands- gebouwen, en leden gebrek in een of andere kampong; ja enkele epaulettendragers werkten voor den kost in winkelsDoch vooral onder de jongeren in de armee werkte de maatregel ver keerd. Onder dezen heerscht een echt militaire geest van tegenzin tegen slechte wetten en tegen kleine dwingelandij. Den generaal Andresen komt de eer toe, dat hij voorgesteld heeft de onbillijke regeling in te trekkendochhet Indische leger heeft geen wit voetje bij het opperbestuur, vooral niet wanneer er iets voor gevraagd wordt, dat op het „batig slot" van invloed kan worden. Meen daarom niet, dat Andresen in alles de goede man was. Integendeel, hij verordende maatregelen, die beneden alle critiek zijn. Om éen staaltje te noemen in de militaire cantines werd op zijn last dood eenvoudig censuur uitge oefend. De cantines met al wat daarin is, worden geheel ingericht op kosten van de bezoekers, de onderofficieren en soldaten, die dus ook eigenaars zijn der couranten, die er ter lezing liggen. Maar 't gebeurt wel eens, dat de dagbladen in Indië handelingen van hooggeplaatste autori teiten laken, (meestal niet ten onrechte.) Het lezen van zulke artikelen wilde generaal Andresen den soldaten onthouden, en de militaire kommandanten werden gelast om zoodanige cou ranten niet in de cantines toe te laten. Het eigendom van de soldaten wordt dus een voudig achtergehouden. Behalve het zeer onrechtvaardige van zooda nige handelwijze bereikt ze volstrekt niet het beoogde doel, omdat de geweerde courant dan juist gezocht en altijd verkregen wordt en tot veel meer commentaren aanleiding geeft dan anders het geval zou zijn geweest. Zoo gaat het in Indië. Willekeur, willekeur en altijd willekeur. Hoeveel staaltjes kon ik hier nog bijvoegen!! Vaderl.) Het besluit der Nederlandsche regeering, om de voorschriften betreffende deSiegenbeekiaansche spelling in te trekken, wordt ook door de Vlaam sche pers toegejuicht. De spelling is geene regee- ringszaak, maar eene zaak der wetenschap. Het is echter te wenschen, dat wetenschappelijke vereenigingen en taalkundige congressen thans zullen streven naar het verkrijgen van eenheid in de taal en schrijfwijze, en het eens zullen worden omtrent de beteekenis, het gebruik en de vertaling van uitheemsche woorden. (Hbl.) Het vervoer langs den Nederlandschen Rijn spoorweg heeft gedurende de maand Juli 1869 opgebracht: aan reizigers /T70,51S, aan goederen ƒ52,136, aan direct verkeer van reizigers en goe deren ƒ153,812, te zamen 376,766. Sedert 1 Mei 1869 was de opbrengst van rei zigers en goederen ƒ987,102. De Staats-Courant van 7 Aug. bevat het verslag der commissie, belast met het afnemen der exa mens van hen, die akten van bekwaamheid ver langden voor middelbaar onderwijs in wis- en natuurkundige wetenschappen, landbouwkunde, zeevaartkunde, teekenen en boetseeren; en het verslag der commissie, belast met het afnemen der examens van lien, die akten van bekwaam heid verlangden voor middelbaar onderwijs in de Nederlandsche en vreemde taal en letterkunde, de geschiedkundige, staats- en handelswetenschap pen, het schoonschrijven en de gymnastiek. Bij Kon. besluit zijn in verband met de bepa lingen der wet van den 15dcn Juli 1869, tot ver strekking van rijkspaarden aan officieren niet tot de korpsen behoorende, regelen vastgesteld, volgens welke niet alleen de daarbij bedoelde officieren, maar ook in het algemeen al de officieren, die tot het houden van die paarden verplicht zijn, van 's rijkswege in de gelegenheid worden gesteld, zich van dienstpaarden te voorzien. Voorts heeft de minister van oorlog ter uitvoe ring van bedoelde wet en dit besluit eenige be palingen vastgesteld omtrent de aanvragen van officieren om zich van dienstpaarden te voorzien, de wijze van betaling en het houden van con trole van de paarden waarvan de officieren zich uit kracht van bovenstaande maatregelen heb ben voorzien. ROMANESKE JONGEJUFVROUWEN. NAAR HET FRANSCH VAN JULES KEEÖOMAED. (Vervolg.) Toen ik eenigszins tot bezinning was geko men en de heerschappij over mij zelve had te rugbekomen, voelde ik mijne hand in de zijne, en begreep ik dat hij tot mij sprak: „Als u geheel en al vergiffenis zal schenken, beste Jane, daarvoor dat gij den dag vóór mijne aankomst waart afgereisd, dan moet gij aan mijne ijdelheid veroorloven zich in te beelden dat uwe onverwachte terugkomst ook min of meer om mijnentwil plaats heeft." Waarom heb ik den moed niet gehad hem de waarheid te zeggen, namelijk dat ik in 't ge heel niets wist van zijne komst op Garlan? Waarom voelde ik mij gelukkig dat hij mij niet meer jij-en-jouwde, zooals hij nog deed, toen wij elkander de laatste maal gezien hadden, zes maanden voordat ik trouwde? Waarom wilde ik mij zelve trachten wijs te maken dat als zijne hand koud was, terwijl de mijne beefde, zulks daaraan was toe te schrijven, dat de hevigheid mijner aandoening mij verhinderde om te on derscheiden of zij al of niet gedeeld en beant woord werd? Waarom eindelijk belette mij de aandacht, die ik wijdde aan den toon zijner woorden, om acht te geven op hunne beteekenis. Och! vraag mij waarom ik dronken was van geluk evenzeer als van angst, hoezeer mijn arm hart, dat in alles meende gewichtige verschijn selen te zien, zich verbeelde uit alles en niets hoop te kunnen putten!Toen wij aan de deur van het salon waren gekomen, stond hij stil en zei tot mij, met een glimlach „Verschoon mij dat ik u niet verder kan ge leiden. Mijn costuum verbiedt mij volstrekt dit wereldsch grondgebied te betreden. Maar tot straks, nietwaar?" En na mij nogmaals de hand te hebben ge drukt, verwijderde hij zich, terwijl hij mij over liet aan het gezelschap mijner moeder, die ik in het salon alléén vond. Renée en hare vriendin waren naar Morlaix gegaan, onder het geleide van oom Hector. Mijne moeder kuste mij met hare gewone deftigheid, wees mij een stoel aan tegenover haar, en zei „Mijn kind, ik heb u verzocht om terug te komen om een weinig acht te geven op uwe zuster en op mejufvrouw de Gury, zoolang onze Raphaël op het kasteel denkt te blijven." (Gij weet dat voor het drievierde gedeelte van de bewoners van land, en voor mijne moeder in het bijzonder, alle schilders Raphaels zijn, zelfs de landschapschilders). „Die beide jonge dames zijn zeer romanesk en nog onnoozel genoeg om zich te laten inpakken door de excentrieke ma nieren van dat jongmensch, al zijn ze nog zoo onfatsoenlijk. Ik heb geen tijd genoeg om mij daarmee op te houden. De chevalier, met zijne lafheden op rijm, zou eerder het gevaar, dat ik vrees, nog kunnen vergrooten. En daar dat heertje hier denkt te blijven voor ik weet niet hoelang „Is hij hier dan gebleven tegen uwen wil?" vraagde ik onnoozel. „Neen, zeker niet! dat zou ik wel eens heb ben willen zien. Maar ik had maar liever ge had dat hij was weggebleven. Daar ik evenwel niet met fatsoen weigeren kon hem te ontvangen, heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om hem onze familie-portretten te laten restaureeren, die inderdaad in een allertreurigsten toestand verkeerden. Intusschen zou 't mij in 't geheel niet naar den zin zijn, wanneer hij ging mis bruik maken van mijne bezigheden om eene van die heide meisjes het hoofd op hol te bren gen. Het is al erg genoeg dat zij hem aan tafel en 's avonds in 't salon hooren praten over aller lei dichterlijke, artistique en sentimenteele beu zelarijen, en hem meeningen hooren verkondi gen, die alleronwelvoeglijkst zijn, en dat nog wel aangaande de meest eerbiedwaardige din gen...." „Och, moeder," viel ik maar met eenige leven digheid in de rede, „denkt gij dat Olivier in staat is tot zulk een gebrek aan tact?" „Och, hemel, neen! het zit bij hem volstrekt niet in deftigheid en fatsoen, wat den vorm be treft. Ik heb mij zelfs zeer verwonderd dat hij, als hij wil, zoo fatsoenlijk zijn kan. Maar de ton blijft toch altoos eenigszins ruiken naar den visch, en mijnheer zijn vaderGenoeg, ik vrees voor Renée en voor haar vriendinnetje dat mij toevertrouwd is, den invloed van zijne denkbeelden en ook van zijn toon. Hij is hier binnengekomen, zooals men nergens binnnen- komt; hij zou er wel aardig uitzien, als hij dien verschrikkelijken baard maar niet droeg. Doch ook dat vinden die jongejufvrouwen mooiRe née en Marcelle zijn een weinig familiaar met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1