N°. 2907. Dinsdag A°. 1869. 3 Augustus. Feuilleton van liet „Leidsch Dagblad". LEIISCfl DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nomraers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTKNTIEN. Voor iederen regel0.45. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden, 2 Augustus. Wij blijven voor de verkiezing op mor- gen (Dinsdag) aanbevelen (wit slembriefje) de Heeren: J. VAX UEUKELOH Junior, Mr. P. C. LEZWIJN, IV. PLETTE, en 11. P. J. VAX WENSEN; en voor de mede op Dinsdag te houden verkiezing van één lid blauw stembriefje Or. W. A. PLAAT. Over de zaak van Lamb schrijft de Arnh. Cl. on der meer liet volgende: Om zich de zaak juist voor te stellen, moet men zich eerst de vraag doen: wat zou de Nederlandsche regeering kun- nen en moeten doen, wanneer een Nederlander aldus door eene vreemde mogendheid geweldda dig ware opgepakt en van het Nederlandsch grond gebied weggevoerd? Hieromtrent zal wel geen twijfel kunnen be- staan. De Nederlandsche regeering zou bij de vreemde regeering protesteeren tegen deze schen king van territoir; zij zou eischen dat de weder rechtelijk weggevoerde Nederlander teruggebracht en de oppakkers gestraft werdenzij zou des noods, zoolang aan deze billijke eischen niet vol daan was, of althans wanneer de vreemde regee ring bepaaldelijk weigerde voldoening voor het gepleegd onrecht te geven, het diplomatiek ver keer met zoodanige mogendheid afbreken en de tussclienkomst van éene of meer Europeesche mogendheden, ter beslechting van dit geschil, kunnen inroepen. Geen staat, zelfs de kleinste en zwakste niet, kan zulk eene verongelijking lijdzaam verdragen zonder zich aan de minach ting van geheel Europa bloot te stellen. Lamb is geen Nederlander maar heeft, volgens art. 3 der Grondwet, dezelfde aanspraak op be scherming zijner persoonlijke vrijheid als de Ne derlander die heeft. Wat das de Nederlandsche regeering voor haren landgenoot zou moeten doen, moet zij óok doen voor den vreemdeling die zich op het Nederlandsch grondgebied bevindt. Hij is wederrechtelijk opgepakt en weggevoerd en de Nederlandsche regeering moet vóór alles eischen, dat hij weder teruggebracht worde. Noch de En- gelsche regeering, noch de Engelsche politie had of heeft eenig recht op Nederlandsch grondgebied eigenmachtig personen in hechtenis nemen. Laten wij eens dit antecedent .oe, dat vreemde politie agenten hunne functien op ons grondgebied ko men uitoefenen, dan zijn alle grondwettelijke en burgerrechtelijke verzekeringen onzer pensoonlijke vrijheden ijdele en doode woorden. Wat men van de Engelsche politie toelaat, zal men van de Fransche en Pruisische politie niet kunnen we ren, en de Nederlandsche ingezetenen zullen, wanneer zij iets mogen gezegd of geschreven of gedaan hebben, wat aan een vreemden macht hebber mishaagt, even weinig zeker zijn van niet te zullen opgepakt en weggevoerd worden als de vreemdeling die zich vertrouwende op onze grondwettige voorschriften op Neder- landschen bodem begeeft. Princiipis obstawan neer wij ons maken tot hei lijdzaamste en goe digste aller lijdzame en goedige volken, zal aan ons overkomen, wat aan den man overkwam, die, pour éviter tout reproche, zich des ochtends in een schaap veranderde: Le soir on le mit a la broche. De Londensche Times behelst een corresponden tie-artikel ter zake van de internationale tentoon stelling van voorwerpen voor de huishouding en het bedrijf van den handwerksman in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. De berichtgever geeft in de eerste plaats eene korte beschrijv. van de opening dier tentoonstelling op den 15dcn Juli 11. Vervolgens meldt de berichtgever, dat Z K. H. Prins Hendrik van de levendige belangstelling, welke hij voor de zaak gevoelt, ten duidelijkste heeft doen blijken, door een onderhoud van ver scheidene uren met hen, die zich daarvoor de meeste moeite hebben gegeven, en door zijne wijze van de tentoongestelde voorwerpen in oogen- schouw te nemen. Hij brengt in herinnering, dat Prins Hendrik een zeeman is, „die meer van den zeedienst gezien heeft dan menig gepensioneerd admiraal", en die dus volkomen bevoegd was om een oordeel te vellen over de verdiensten van gereedschappen voor den scheepsbouw en alles wat daartoe behoort, en van vele andere technische voorwerpen, welke hij op zijne wan deling door een gedeelte van het gebouw ont moette. „En het was (zegt hij) niet moeilijk, uit vele opmerkingen van den Prins op te maken, dat, immers naar zijne meening, de Britsche nij verheid in dit opzicht uitmuntte." De berichtgever beklaagt zich, wat de plechtigheid der opening aan gaat, slechts hierover, dat geene gelegenheid gege ven was om de uitstekende redevoeringen, door Prins Hendrik, den baron Maekay, den Belgischen gezanten den voorz. der Oostenrijksche commissie uitgesproken, aan de vergetelheid te onttrekken. „De baron Mackay (zegt de berichtgever),(die des ochtends zijne hoorders verbaasd had door de stoutmoedige welsprekendheid, waarmede hij den Prins het doel der tentoonstelling uiteenzette, verraste zijn gehoor aan het diner niet minder door de vereeniging van vermetelheid en van tact, welke hij ten toon spreidde, toen hij, in tegen woordigheid van den broeder des Konings, van de ministers, van het corps diplomatique en van leden der Staten-Generaal, die alle schakeeringen der staatkundige richtingen vertegenwoordigden, veie der voornaamste, maatschappelijke quaestien van den dag behandelde." De berichtgever merkt voorts nog twee zaken opvooreerst, dat, wegens de ruimte, welke in het gebouw aanwezig is, gelegenheid gegeven is om, zonder aan de ten toonstelling van het nuttige te kort te doen, ook datgene niet te vergeten wat tot verfraaiing kan strekken; ten tweede, dat zoo uitstekende en goedkoope gelegenheid gegeven is voor de her berging der werklieden van verschillende natiën, die de tentoonstelling zullen bezoeken. In ons verslag van de opening der Internatio nale Tentoonstelling hebben wij ook den tekst opgenomen van de feestcantate, gedicht door den heer Dr. Wap. Het eerste couplet luidt, zooals men zich herinneren zal, aldus: „Geen vuurbrakend monster] van ijzer of brons, „Geen klikklakkend staal, en van 'tlood geen gegons, „Kan het bloed ons in de aadren versnellen „Maar het snorren van 't wiel en 't gefluit van [den stoom, „Bij het hobblend gesis van den siedenden stroom, „Doet het hart in den boezem ons zwellen Het Engelsche dagblad The Standard, dat zijne lezers met het gedicht kennis wil doen maken, discht het op in dezen vorm: „Geen vuurbraken monster van ijzer of bions „Geen slikkakend staal, en van Floodgeen gegons „Kan het bloed ons in de adren versuellen „Mar het snorren van 't wiel en 't gefflent van [den stoom, „Bij het hoblendgesis van den ziederdhem stoom. „Doet baxt in den boesem am zwellen Hanibl We deelen hierbij de voornaamste, punten mede van het archaeologisch congres, dat te Kopenha gen gehouden zal worden Op Vrijdag den 27"""1 Augustus aanstaande zal onder het voorzitterschap van den heer J. J. A. Worsaae het vierde internationaal congres van voorhistorische oudheidkunde te Kopenhagen worden geopend. Het voorloopig bestuur noodigt ieder, die in de wetenschap belangstelt, uit, om zich als lid van het congres te laten inschrijven. De toelage is voor dit jaar bepaald op vier Deensche rijks daalders, (zes gulden, 12 franken of 10 shillings), welk bedrag kan worden overgemaakt aan den tresorier van het congres, den heer F. S. Bang, tresorier der bijzondere bank te. Kopenhagen, of aan de heeren P. Calon, consul van Denemar ken te Parijs voor Frankrijk; baron C. J. Ham- bro, 70 Old Broadstreet te Londen; C. B. Lorck, consul-generaal van Denemarken te Leipzig, en anderen. De quitantie van den tresorier geeft recht op eene kaart als lid van het congres en op al les wat het zal uitgeven. Het Bestuur verzoekt duidelijke opgave van naam en voornaam, betrekking en woonplaats. De leden die het congres willen bijwonen, worden verzocht dit voornemen ten spoedigste te melden aan den algemeenen secretaris van het bestuur, den heer Valdemar Schmidt te Ko penhagen, die alle inlichtingen zal geven om het den reizigers gemakkelijk te maken. Daar Denemarkens hoofdstad druk bezocht wordt in den zomer, zal het bestuur aan de le den, die dit vóór 15 Augustus verlangen, huis vesting aanwijzen. Het bestuur stelt zich voor, eenige punten te doen behandelen uit de steen-, brons- en ijzer periode. Andere zittingen zullen vrij blijven voor de behandeling van onderwerpen door de leden opgegeven, die verzocht worden wat zij merk waardigs bezitten of in natura of door afgietsels en afteekeningen mede te deelen. Het congres zal den 3dcn September a. s. ge-- sloten worden. Enkele dagen zullen gewijd zijn aan het ma ken van uitstapjes in de omstreken van Kopen hagen, waar men de Dolmens en Kjoekkenmoe- dings (keukenoverblijfsels) zal kunnen bezichtigen. De archaeologische cn ethnographische museums van Kopenhagen zullen voor de congresleden openstaan. De correspondeerende leden, die verzocht wor den de belangen van het congres te behartigen, zijn de HH. Mr. J. Dirks en baron von Richtho- fen te Leeuwarden, Dr. C. R. Hermans te 's-Bosch, Dr. C. Leemans te Leiden, prof. W. Moll, Dr. L. S. P. Meyboom, Jhr. Dr. J. P. Six en Dr. P. Scheltema te Amsterdam, Dr. P. J. Vermeulen te Utrecht en Van der Maelen te Maastricht. De heer J. J. U. Smits, rijks-veearts 1'" klasse, te Deventer, geeft in het Deventer Weekblad van den SS'"11 Juli den volgenden welmeenenden wenk: „Naar aanleiding der bekendmaking vanwege het Fransche ministerie van landbouw en koop handel, opgenomen in onze Slaals-Courant, namelijk dat op Sicilië een vreeselijke veetyphus heer- schende is, die reeds meer dan 300,000 stuks ver slond, heb ik gemeend do aandacht der bevoegde autoriteit op het gevaar te moeten vestigen, dat er ook voor Nederland in gelegen is, wanneer niet op staanden voet de noodige maatregelen van voorzorg genomen worden. Van welken aard de wetten zijn op Sicilië ten aanzien van het onschadelijk maken der gestor ven runderen en van het vervoer van huiden en verderen afval van zoodanige runderen, weet ik niet; maar dit weet ik wel, dat wanneer niet een streng oog gehouden wordt op het handels verkeer tusschen b. v. Palermo en onze groote handelssteden, cr tien tegen éen waarschijnlijkheid bestaat, dat die typhus met de schepen en goede ren uit Sicilië naar onze havens, en van daar naar schier elke bouwhoeve in Nederland zal gebracht worden. Dat de bevoegde macht zich toch in 't belang van den nationalen rijkdom de harde les ten nutte moge maken die Nederland niet lang ge leden ontving!" Aan een brief van een landgenoot uit St.-Paul (Minnesota) van 18 Juni wordt o. a. 't volgende ontleend „De vrijmaking der negers, waaruit voorna melijk de bloedige oorlog tusschen de Noorde lijke en Zuidelijke staten ontstond, zal, dunkt mij, de groote drijvers der emancipatie in 't ver volg weinig eer aandoen. De neger, hoewel hij rechtop gaat, blijft toch een aanmatigend, dom, boosaardig en liederlijk creatuur. De schilderin gen van Harriet Stowe in „Uucle Tom's Cabin" ROMANESKE JONGE JUFVROUWEN. NAAR HET FRANSCH VAN JULES KERGOMAED. I. AAN MEVROUW ALINE BERNARD. Vannes, den 6den Mei 1858. Reken niet op mij, beste Aline, maar haast u niet te zeer met mij van dwaasheid te beschul digen. Zooals ik u geschreven heb in mijn laat- sten brief, ben ik Zondag van Garlan vertrokken. Dinsdag ben ik te Vannes gearriveerd, waar ik vier dagen met Laura heb doorgebracht, en he denavond vertrek ik weer. Alleenlijk, in plaats van mijne reis te vervolgen naar Nantes en naar u, keer ik naar Garlan terug, en ik behoef u niet te verzekeren, hoop ik, dat het mij zeer spijt van niet te kunnen gebruik en misbruik maken van uwe gastvrijheid, en u en den heer Bernard aldus te toonen, hoe grootelijks gevoelig ik ben voor de plannen van het goede onthaal, waarvan uwe vriendschap mij de verzekering gaf. Die onverwachte verandering in mijn besluit is het gevolg van een biljet, nog al laconiek en raadselachtig, en juist daardoor een beetje ver ontrustend, dat ik dezen morgen van mijne moe der ontving. Wat zoudt gij er van denken? Zij schrijft mij „Wees niet ongerust, lieve dochter, maar ik bid n, stel uwe reis naar Nantes uit. Gelukkig zijn wij hier op Garlan allen welvarende, maar desniettemin is uwe tegenwoordigheid mij op het oogenblik volstrekt noodzakelijk. Uwe moeder, Clorinde de Keraven, geboren de Garlan." Bij elke andere vrouw zou die officieele en plechtstatige onderteekening niets buitengewoons zijn en niets te beteekenen hebben. In wezen lijk gewichtige omstandigheden denkt men er gewoonlijk niet aan om zoo met ceremonieele deftigheid te schrijven. Maar ik ken het stok paardje van aristocratische vormelijkheid mijner moeder te goed, dan dat ik op dat teeken durf vertrouwen. Zelfs wanneer zij bedreigd of gé- troffen was door de zwaarste onheilen, zou zij eerder vergeten te onderteekenen: „uwe moe der", dan bij haren naam als vrouw haren meis jesnaam te voegen. Wat kan er dus gebeurd zijn op Garlan sedert mijn vertrek? 't Is wel al voor de honderd en eerste maal dat ik bij mij zelve die vraag doe, zonder daarop een antwoord te kunnen vinden, dat mij ook zelfs maar ten halve bevredigt. Verleden jaar zou de onverwachte komst van eenige gasten alles hebben opgelost. Maar sedert Renée van de kostschool is thuis gekomen, kan mijne moeder het wel buiten mij redderen in het waarnemen der honneurs van het kasteel, zooals zij maar steeds verkiest ons pro zaïsch en armzalig nest te noemen. Mijne zuster is daar uitmuntend voor, en op dit oogenblik zou hare vriendin, Marcelle de Gury, die sedert een veertien dagen bij haar gelogeerd is, haar des noods daarin kunnen helpen. Dat kan het dus niet zijn. Maar wat in de wereld dan? Toen ik Garlan verliet, ging alles daar als naar gewoonte, dat wil zeggenzoo goed als 't maar kon. Mijne moeder hield zich uitsluitend bezig met de administratie van onze bezittingen, voor hare eigene rekening, voor die van Renée (over wie zij wettige voogdes is), en voor de mijne; want, zooals gij weet, heb ik terstond na den dood van den heer de Meslay, mijn echtgenoot, mijn erfdeel weer bij onze gemeenschappelijke huishouding gevoegd, dat er dus maar tijdelijk, ten gevolge van mijn huwelijk, was uitgenomen. Onze beste oom, de chevalier Hector de Plourin, hield zich in weerwil van zijne zeventig jaren, maar steeds bezig met het doen rijmen van bo- cage op village, herbette op coudrette, en fougère op bergère, en zulks tot groote ergernis van zijne zuster, die de diepste verach ting koestert voor alle verzen, goede of slechte, en voor alle letterkunde in 't algemeen, maar tot groot vermaak der geabonneerdeu en lezers van de Abeille de Morlaix, die (en zulks niet zonder reden) zulk eene galante en ouder- wetsche verzenmakerij, toch nog vermakelijker vinden dan de Byroniaansche en grafspelonkach tige ontboezemingen der opgeschoten knapen, waarop zij maar al te dikwerf onthaald worden. Onze oude kindermeid Framjoise die mij wat dikwijls over u praat steeds in hare woorden ons allen mishandelt, maar toch ons allen dol lief heeft, gromde, klaagde en draafde van- de keuken naar den stal, en van den tuin naai den hoenderhof; die Franjoise, voor haar hoofd alleen doet ze meer werk dan drie of vier die nende geesten, wier werkzaamheden zij in haar eentje waarneemt. Wat betreft Renée, die deed niet veel meer dan zoo schoon zijn als een engel, sterk en lenig als een jeugdig ros en vroolijk als een Aprilzon-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1