Donderdag
22 Juli.
N°. 2897.
A°. 4869.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leidenper 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nomraersn 3-35.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regelƒ0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Leiden, 21 Juli.
De uitslag der stemming voor den Ge
meenteraad is dat gekozen zijn de HH.
Dr. W. C Van den Brandeler met 721 stemmen,
B. W. Wttewaall 779, Mr. J. van Outeren, 777,
Mr. H. P. J. Tollens 596 en Mr. J. E. Goud-
sinit 418.
Herstemmingen moeten plaats hebben tusschen
de HH. J. Van Heukelom Jr. met 411, F. A.
Verster met 402, J. M. E. Dercksen met 399, A.
H. Eigeman met 393, P. C. Lezwijn met 388,
W. Pleyte met 372, H. P. J. Van Wensen met
356 eu N. J Sanders met 324 stemmen.
De lieer J. 1. Del Baere verkreeg 298 en de
heer M. H. A. Lisman 281 stemmen
In een hoofdartikel van Het Vaderland over de
opvoeding der Ned. Vrouw leest men:
Voor het huisgezin allereerst worde de vrouw
opgevoed in het huisgezin.
In het huisgezin, niet in de kostschool. De
moeder moet de opvoedster zijn van haar doch
ter, niet de schooljufvrouwDe liefde voedt beter
op dan het eigenbelang. De moeder ziet beter
dan de vrouw, die nooit moeder is geweest; de
moeder gevoelt beter met haar kind, dan de
vreemde met de vreemde gevoelen kan. Diep
verdorven moet de dochter zijn voordat ze haar
moeder bedriegen wil; een punt van eer maakt
het onder kostmeisjes uit, wie de jufvrouw het
best verschalken kan. De jufvrouw wordt er voor
betaalddaarom gelooft men aan haar liefde niet,
ook als ze werkelijk liefde heeft. In het huisge
zin heerscht de macht der persoonlijkheid, de
geest der geliefde moeder; in de kostschool het
reglement van orde; en nooit hebben reglemen
ten iemand zedelijk gemaakt; hoogstens kunnen
ze de uiting van het kwade beperken (meestal
doen ze heel wat anders); goede beginselen op
wekken, dat vermogen ze nooit." En verder „Hoe
langer hoe zeldzamer worden de dochters van
goeden huize, die zelve de wasch opdoen en de
blanke handjes durveD uitsteken in keuken en
kelder; hoe langer hoe talrijker worden de moe
ders, die de opvoeding harer dochters aanbeste
den aan vreemden. Maar meer ontwikkeld van
verstand is daarom de Nederlandsche vrouw niet
geworden, in breedte en diepte heeft haar kennis
weinig gewonnen. Kousen stoppen ze niet meer;
maar ze maken tapisserie of frivolité, ze verslin
den Fransche romans, amuseeren zich zonder
blozen bij Fransche vaudevilles en maken figuur
op de pantoffelparade. Hoe menig jongeling ver
smoort zijn hartewensch, omdat hij zich zoo'n
weeldeartikel niet veroorloven kan.
Lamartine kennen onze dames, en Victor Hugo,
en Dumas, en, als ze 't bekennen wilden, nog
wel anderen ook. Maar vraagt ze naar Hooft en
Vondel, naar Geel en Bilderdijk och, hebben
we 't niet met eigen ooren gehoord, toen Beets
in een uitgelezen kring, met zijn fijnen glimlach
verzekerde, dat hij nog altijd op een goeden voet
stond met Hildebrand, met eigen ooren ge
hoord, dat een keurig getoiletteerde dame vroeg
„Hildebrand, hé, wie is dat?"
Spotternij met die armen is goedkoop.
Medelijden ware beter geplaatst; de kwaal
in den wortel aantasten nog wel het beste.
Hoe staat het met het onderwijs der Neder
landsche vrouw?
We hebben voor ons de lijst der werkzaam
heden van een aantal meisjesscholen, bijzondere
en openbare.
Hoor eens hoe daar een geheele morgen wordt
besteed (de lijst der werkzaamheden van een
Nederlandsche meisjesschool is natuurlijk in 't
Fransch)
1. Grammaire Fran$aise.
2. Dictée Franfaise.
3. 1" div. lect. Franf.
2' div. Traduction de Franf. en Holl. lect.
Franf.
4. Traduction de Franf. en Holl.
Zoo voedt men Nederlandsche vrouwen op. Die
meisjes, moeders straks, zullen vaderlandschen
geest aankweeken bij hare kinderen, en haren
echtgenoot steunen bij zijn strijd voor Neder
landsche beginselen!
Bekennen wij het: de vloek der verfransching
drukt loodzwaar op onze vrouwelijke jeugdvan
daar haar wuftheid, haar ondegelijkheid, haar
onhuiselijkheid, haar verslaafdheid aan den ro
man, haar zwakheid tegenover de buitensporig
heden der modes; vandaar haar gebrek aan zelf
standig, persoonlijk leven.
Aan wie de schuld? Zeker aan haar 't aller
minst.
Met betrekking tot het wegvoeren van Lamb
schrijft de correspondent uit Vlissingen der Amst.
Courant het volgende:
„Vlissingen, 17 Juli.
„De zoo wreedaardig weggevoerde persoon heet
Lamb, en is groothandelaar in thee te Bristol.
Er bestond bij hem een passief van f 300,000.
Zijne vlucht met zijn gezin is bekend, en nau
welijks was hem de vrijheid in Rotterdam her
geven, of de agent die hein vervolgde, lokte hem,
zijne vrouw en twee zijner kinderen uit een
wandeling te doenzij gaven hieraan gehoor,
ieder gaf een kind de hand om het te ondersteu
nen. Bij de loopplank van de stoomboot Waterloo,
die op vertrek lag, werd hij (Lamb) onverwachts
hevig aangegrepen. De vrouw, die verworging
van haren man vreesde, sprong hem te gemoet,
maar werd met slagen, stompen en schoppen
teruggeworpen; hij werd gesleept en mishandeld
over de loopplank gebracht en aan boord gewor
pen. De stoomboot vertrok terstond en de arme
vrouw met hare twee kinderen stond gillend van
smart aan den wal; de stoomboot, die tot zulk
een verachtelijk plan hare hulp verleende, is
ruim !4 uur te vroeg vertrokken, en een aantal
passagiers zijn door die manoeuvre achter ge
laten.
Donderdag 11. is mevrouw Lamb, met hare vier
kinderen, een juffer van gezelschap, haar bagage
en de kleine cassette met het vermogen hier
weder aangekomen, en zal in het hotel Wellington
blijven. Het is afschuwelijk en walgelijk tevens
te vernemen, wat bij die arrestatie voorviel,
welk eene helsche verstandhouding men bij de be
manning van de boot en misschien ook bij anderen,
die mogelijk het geweld hadden kunnen beteu
gelen, door het goud heeft weten te bewerken.
Men vraagt zich zeiven af: is dat dezelfde stad
waar onlangs een oproer, waarbij honderden
agenten van politie de pogingen van enkele op-
roerigen moesten beteugelen en door hunne acti
viteit als bewaarders van orde en rust lof en
belooning verwierven en waar men nu een
vreemdeling, die op Neerlands grond zich veilig
geloofde, gewelddadig aanvalt, half verworgt en
aan boord van een Engelsche stoomboot werpt,
om hem in Engeland uit te leveren? Daar worden
alle bevoegde autoriteiten miskend om een man
gevangen te nemen, die hier zelfs door den
Engelschen consul vrij verklaard wasDe ouders
van mevrouw Lamb zijn Vrijdag hier aangeko
men. Mr. Borsius is hun raadsman en te Rotter
dam is door twee advocaten geprotesteerd. De
oude heer Lamb is Zaterdag met een aanklacht aan
het parlement vertrokken. Die zaak zal zeer ern
stige gevolgen hebben."
Zeer terecht schrijft de Arnh. Ct. naar aanlei
ding hiervan:
Het spreekt van zelf dat ook wij die weder
rechtelijke daad en schending van ons grondgebied
ten hoogste afkeuren, maar toch zullen wij ons
wachten om, op het voetspoor van den corres
pondent der A. C., sympathie te gaan gevoelen
voor den persoon, die in deze gebeurtenis de hoofd
persoon is. De wederrechtelijke wegvoering ont
neemt niets aan de schuld van Lamb. Het fa
milietafereel en de smart der echtgenoot van
den Brit zijn zeker geschikt om medelijden op
te wekken, maar van Lamb nu een martelaar
en een heilige te maken, gaat te ver. Hij heeft
gedaan wat hij niet mocht doen; hij heeft straf
verdiend; alleen het internationaal recht bescherm
de hem, eu zoo wij tegen de schending van dat recht
protesteeren, daarin ligt volstrekt niet opgesloten,
dat wij eenige genegenheid koesteren voor den
man, die zijn land ontvlucht om in dat land de
gerechte straf van zijn daad te ontgaan.
In Het Noorden leest men„Hadden wij eene
conscriptie in het heldentijdperk van Nederland
in onzen tachtigjarigen strijd tegen Spanje? Be
staat er eene conscriptie in Engeland, en behoeft
het Engelsche volk voor eenige natie ter wereld
onder te doen in vaderlandsliefde? Is zelfs niet
zooals wij reeds gezegd hebben in Spanje
de volkskreet opgegaan ter afschaffing van die
gehate instelling?
Vaderlandsliefde is een edel gevoel, dat ons
met heilige geestdrift vervult; waar zij bestaat,
is geen dwang noodig om de strijdbare mannen
tot verdediging van den geboortegrond aan te
sporen. Waar dwang vereischt wordt, om de
burgers tot bescherming van hun land op te wek
ken, daar bestaat geene vaderlandsliefde, en waar
deze niet gehuldigd wordt, is .het ongeoorloofd
de burgers te noodzaken om hun bloed te offeren
op het altaar van eene door hen verworpene godin."
Q. N. schrijft ons:
Ik geloof niet dat het raadsel omtrent den Van
Loon der vaderlandsche prentjes zooveel hoofd
brekens zal vorderen, als gij in uw nommer van
heden vermoedt. De particulier Van Loon is na
melijk één met den oud-ingenieur, door het Deventer
Weekblad daarvoor aangegeven. (Arnh. Cl.)
Ter verbetering van ons bericht van gisteren
deelen we mede, dat gedurende de kermisweek
in den Schouwburg uitsluitend voorstellingen zullen
worden gegeven door het gezelschap van den
heer Eloy Lemaire, met medewerking van Mej.
Beersmans.
Hedenmiddag ongeveer te twee uren had een jon
gentje het ongeluk in het Rapenburg te vallen.
Een der omstanders aarzelde geen oogenblik zich
geheel gekleed te water te begeven, en had het
geluk den drenkeling behouden aan wal te
brengen.
De Stoompost deelt het volgende verslag mede
van hetgeen verricht is tot verbetering van den
waterweg van Rotterdam naar zee, gedurende
de maand Juni 1S69:
„Opruiming van buitengronden aan den boven-
mond van het kanaal door den Hoek van Hol
land." In deze maand is ongeveer 13,500 kub.
meter grond vergraven en naar den Nieuwland-
schen dijk vervoerd, terwijl 7200 kub. meter is
weggevlet, grootendeels door baggermachines op
gebracht.
Men is bezig eene losplaats in gereedheid te
brengen tot het bergen van baggergrond.
De uitvoering is door het ongunstige weder
gedurende deze maand eenigszins vertraagd.
Verbreeden van het kanaal tusschen den zand
dijk en het Scheur.", In Juni is ongeveer 48,100
kubiek meter grond vergraven en weggevoerd.
„Verbreeden van het kanaal tusschen den zand
dijk en de Noordzee." Ruim 22,000 kubiek meter
grond werd vergraven en weggevoerd.
Een gedeelte der verbreeding, lang ongeveer
700 meter, bewesten den zanddijk, dat tot nu toe
in het droge werd uitgegraven en waarvan men
bezig was de waterkeering op te ruimen, moet,
ten gevolge vau het bezwijken dier waterkee
ring, verder worden uitgebaggerd.
Het verrichten van graaf- en baggerwerk langs
het kanaal." Nadat voorbereidende werkzaamhe
den hadden plaats gehad, als het leggen van hulp
sporen en het maken van los- en ladingsplaatsen,
is den 23"CI1 Juni met het grondvervoer begonnen,
door middel van zandwagens en paarden.
„Het noordwaarts verbreeden van het kanaal
door den Hoek van Holland." Sedert het begin
van Juni is men bezig geweest met het maken
van eene omkading tusschen de Krimsloot en
den Zanddijk, die nagenoeg voltooid is, en met
het leggen van een hulpspoor.
DE VELDWACHTER VAN LATERVEER.
NOVELLE VAN
R. KOOPMANS VAN BOEKEREN.
(Vervolg).
Hier werd Kees door een geweldige hoestbui
overvallen Zooals hij zelf later verklaarde, was
hem een van die omfloerste bergen in de keel ge
vlogen. Het was ook wel wat heel kras, in het
platste gedeelte van ons vlakke vaderland over
omfloerste bergen te spreken. Doch de dame, op
haar beurt, was toch ook weer te verontschul
digen, daar zij op dit oogenblik woorden aan
haalde uit een stuk, dat in Savoye speelde. Stuif-
hemel had zooveel theatralen bombast niet ver
wacht. Dat sentimenteele in de stem en die af
fectatie schreef hij echter voor een groot deel
toe aan de verlegenheid, waarin zulk een land-
juffertje moest verkeeren, wanneer een zoo chique
persoonlijkheid, als hij zelf was, haar aansprak.
Maar, dacht Stuifhemel, ze schijnt toch wel
wat overdreven te zijn, en ik moet dus, om in
haren smaak te vallen, ook maar niet te alle-
daagsch wezen, maar liever eene hooge dichter
lijke vlucht nemen.
„Daar is iets in den storm," zoo begon hij dus
weer, „iets waarvoor het jeugdig hart nog altijd
sympathie heeft. Als de wind zoo de gloeiende
slapen kust, en de zefir, zal ik maar eens
zeggenmet de lokken speelt, dan.... dan
„Nu, wat dan?" vroeg de schoone smeekend.
„Dan, zal ik maar eens zeggen, worden de
aandoeningen te machtig, testerk meen ik."
„O, ga zoo voort!" smeekte de dame, „mijne
ziel drinkt uwe woorden in, gelijk de bloem
kelk den dauwdroppel. Gij weet snaren te tok
kelen, die in het diepst van mijn gemoed weer
klinken, want ook ik, ik heb eens bemind....
den stormwind heb ik bemind met al het vuur
eener eerste liefde."
„O hoe streelen mij deze woorden, mejufvrouw;
of neen, wat uwe schoone lippen daar zeggen,
dat streelt mij niet alleen, het ontgloeit mij, ik
gevoel mij niet meer op aarde."
„O! o!" fluisterde de dame met snikkend ge
luid.
Haar gevoel scheen haar overstelpt te hebben.
Zoo niet de dichte sluier en de duisternis dit be
let hadden, zekerlijk had Stuifhemel de schoone
oogen zijner dame van tranen zien overloopen.
Kees echter werd weer door een hoestbui ge
kweld, en blafte en gierde zoo afgrijselijk, dat
Stuifhemel medelijden met hem kreeg, en zeide:
„Jongen, Kees, dat iseenkwaje hoest; daar moet
je wat aan doen, anders ga je om zeep."
„Ja, mijnheer, ik zal er eens met dokter Hes
sels over spreken."
„Gekheid! Dokter Hessels kun je gerust thuis
laten, want die weet er toch niets van; vooral
van borstaandoeningen begrijpen ze hier te lande
niemendal. Kom jij morgen maar eens bij mij
Kees, dan zal ik je wel wat geven."
„Heel best mijnheer, als je blieft!"
„Gij beoefent dus ook de heelkunde mijnheer?"
vroeg de dame."
„O zeer zeker; en daarom zou ik u ook ra
den licht dien sluier wat op, dat zal beter
voor uw zoo jeugdig en prikkelbaar zenuwleven
zijn."
Op hetzelfde oogenblik slaat de heer Stuifhe
mel de hand aan den sluier der schoone, en
tracht dien op te lichten, doch de dame riep met
eenige verheffing van stem: „Laat af, terug die
hand!"
„Alle goede geesten!" stamelde Stuifhemel, „de
handen van deze dame zijn niet zoo teeder en
zacht, als men bij het hooren der stern wel zou
vermoeden."
„Ik dank u wel voor uw geleide, doch ik zal
hier een zijpad moeten inslaan."
„O vergun mij, dat ik verder u ga verzeilen."
„Onmogelijk, mijnheer 1"
„Hoe onmogelijk?"
„Ja mijnheer, want eene gelofte bindt mij.
Slechts mijn trouwe dienaar Cornelius mag mij
op dit pad verzeilen, en dus vaarwel!"
„Maar ik mag toch hopen, u eerlang weder
te zien?"
„Maar mijnheer
„En mag ik mij vleien eenigen indruk op u
gemaakt te hebben?"
„Indruk? ja, bij Jupiter! En nu, vaarwel!"
En na deze woorden greep de smachtende
schoone haastig den arm van haren Kees en ver
wijderde zich met snelle schreden.
„Waarom ben je zoo gauw dat zijpad ingesla
gen, Andries?" vroeg Hessels zacht.; „begon het
je te vervelen?"
„Neen, dat niet; maar ik zag Jan Stakkers
daar in de verte aankomen, en daarom rekende
ik het veiliger mij uit de voeten te maken, te
meer, omdat Jan u dezen morgen inhetcostuum
van Kees Simpel nog heeft gesproken."
„Maar hoe wist je, dat het Jan Stakkers was?'