N°. 2895.
Dinsdag
A°. 1869.
20 Juli.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKB ADVKRTENT1KN.
Voor lederen regel
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
0.1»
Bij de verkiezingen voor den Gemeen
teraad op morgen (Dinsdag) bevelen wij
den kiezers aan hunne stemmen uit te
brengen op de Heeren:
Or. IV. C. VAN DEN BRAN DELER.
Mr. .1. VAN OETEREN,
B. W. WTTEWA.4E.
J. VAN HEEK ICI.OM Jr.
Mr. J. E. KOEDtiMIT
Mr. J. E. DEE B4ERE.
Mr. P. C. EEZWYN.
IV. PLEYTE en
II. P. J. VAN WENSEN.
Blauw Slembriefje.)
Dr. C. W". A. PEAAT.
Tevens berinneren wij den kiezers:
IVdat de stembiljetten, volgens oproepingsbrief,
61' aan bet Raadhuis, óf op den Burg moeten
worden ingeleverd van 's morgens 9 tot 's namid
dags te 5 uren
2°. dat de biljetten ongeteekend moeten zijn
en door de kiezers in persoon moeten worden
ingeleverd
3'. dat de biljetten voorzien moeten zijn van
den stempel der gemeente.
Lelden, 17 Juli.
Zelden bood een land een vreemder schouw
spel aan dan op dit oogenblik Frankrijk doet;
nimmer nog werden de. gondbeginselen van eenige
constitutie zoo met die van het persoonlijk regime
dooreen gewerkt. De. groote strijd-, waarvan we
verleden week gewaagden, is nog niet beslist, ten
minste niet in dien zin, waarin liet land het
begeerde. Velen toch waren de wenschen der
natie, maar slechts eenigen werden vervuld, plus
eenige concessiön gedaan, die men niet had ver
wacht of gevraagd. Eenerzijds dus meer dan
men vroeg, anderzijds de voorname aspiratiën
van het Fransehe volk geheel onbeantwoord
gelaten, wel moet erkend worden, dat de af
treding van Rouher eene groote concessie is,
maar veel verliest die van zijne waarde door
het aanblijven van Forcade de la Roquette, den
leider der oflicieele kandidaturen, een stelsel,
waartegen de natie zoo krachtig is gekant. En
juist terwijl we dit schrijven komt ons de tele
graaf bovendien melden, dat een ministerie ge
vormd is, waarbij de tiers-parti, die den eersten
stoot gaf tot het tot stand kouieu der hervormin
gen, geheel is uitgesloten, een ministerie-Rouher,
zonder dien staatsman, om de wenschen in uit
voering te brengen, waartegen hij steeds strijd
voerde, een kabinet-Rouher, missende den steun
van den eenigen redenaar en staatsman, dien het
kabinet bezat, 't Is te hopen dat de zienswijze
waar moge worden, dat dit Kabinet slechts een
van overgang zal zijn. Waar de linkerzijde, die
zich tot nog toe stilhield, zal zich nu doen hooren
en eischen stellen, die, ten minste van den kant
des Keizers wel niet voldaan zullen worden. Daarbij
komt de verdaging van het wetgevend lichaam
■een stap, waardoor Napoleon zelfs een deel der
meerderheid, en wel hen, wier verkiezingen nog
niet onderzocht zijn, tegen zich innam.
Opgaven betreffende de sterfte in eenige groote gemeenten, over de maand Mei 1869.
GEMEENTRN.
Overleden op den
leeftijd van:
Amsterdam.
Arnhem.
Dordrecht
VGravenhage
Groningen
Haarlem
's-Hertogenbosch
Leeuwarden
Leiden
Maastricht.
Rotterdam.
Utrecht
271764
31792
24878
90058
37634
30916
25038
25048
39291
28679
118837
G0999
6/
89
65
243
90
76
59
70
89
81
340
139
164
14
14
57
31
14
14
G
27
15
90
34
Overleden ten gevolge van:
3 o
■Ac
a n",
J
i i
10
5 d
1
1
2
- I
verdr. 4; zelfm. 2.
vêrdr. 2; zelfra. 2.
verdronken 1
verdr. 4; zelfm. 1.
waaronder 1 in de Knel'
poort
'e Groningen ia ecu (bij
de lijkopening geconsta
teerd) geval van me
ningitis cerebro-spinali*
voorgekomen.
Verbetering In de opgaven betreffende Maart zijn bij 's-Gravenbagc 4 sterfgevallen aan croup weggevallen.
(Overgedrukt uit het Nedeiiandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. Jaargang 1869.)
Moge Napoleon den storm, die boven Frank
rijk dreigt te komen opzetten, weten te bezwe
ren 't is voor Frankrijk, voor Europa wen-
schelijk, en van hem te vorderen, want die eer
moet men den oom en den neef beiden toekennen^
dat ze, beter dan eenig vorst, het ongestadig ka
rakter kenden van dat volk van wispelturige
kinderen, dat men Franschen heet.
„De regent is militair, de minister-president
eveneens, de militairen zijn de eenigen, wier
traktement geregeld wordt uitbetaald." Deze
woorden schetsen volkomen den toestand van
Spanje, en bewijzen dat de tegenwoordige staat
van zaken geen andere is, dan een verduurzaamd
pronunciamento, de. gevolgen van een militairen
opstand, zoo herhaaldelijk in Spanje beproefd,
maar thans met gelukkigen uitslag voor de aan-
leggers. Daar het driemanschap Serrano, Prim
en Topete begrepen het volk noodig te hebben,
heeft men eene buitengewoon vrijzinnige staats
regeling met die pronunciamento vereenigdvan
daar een onvolkomen, onhoudbare, toestand, want
de vraag is, of Spanje in al zijne deelen rijp is voor
zulk een plotselingen overgang, zonder eenige
voorbereiding. Wij beantwoorden die vraag vol
komen ontkennend, en vinden daarvoor grond
in het woelen der CaiTisten, zegge de geestelijk
heid, die bij een groot gedeelte der bevolking
maareen te gewillig oor vindt,eene onmogelijkheid,
zoo de natie doordrongen wave van de zegenin
gen, die voor haar konden voortvloeien uit eene
grondwet, vrijzinnig als de Spaansche thans is.
De partijen staan bovendien scherper tegenover
elkander dan ooit-, en zien de belangen van liet
land voorbij om persoonlijk machtsbejag. De re-
publikeinsche parlij, we zeiden het reeds vroeger,
is de eenige die het eerlijk met haar land meent,
maar zij, die steeds eene algeheele hervorming
beoogde, wier eenig streven daarheen gericht was,
is, hoewel vast aaneengesloten staande, niet in aan
tal vermeerderd, sinds de omwenteling is uitgebro
ken; maar hare edele beginselen zullen ten slotte
zegevieren, de eerlijke toepassing ervan, de strijd,
dien zij er met prijzenswaardige hardnekkigheid
voor voert, zal ten laatste op prijs worden gesteld
en haar is Spanjes toekomst. De omwenteling,
die niet uit het volk zelf voortkwam, hoe ellen
dig zijn toestand ook was, maar die het. volk
slechts gewillig medesleepte, heeft, nu ze gelukt
is, voornamelijk ten gevolge gehad een onbelem-
merden strijd der partijen naar de oplossing der
vraag wie harer den bijval zal behouden diende
natie aan de omwenteling schonk, en daar het
volk van nature eerlijk is in zijne beginselen,
en steeds met overtuiging datgene aankleeft
waar het oor strijdt, zal het ook ten laatste het
eerlijk streven der republikeinsche partij weten
op prijs te stellen. Moge het, in het belang van
het fel en lang geteisterd land, spoedig zijn 1
In Engeland heeft het Huis der Gemeenten
zich niet kunnen vereenigen met de door de
Lords aangenomen amendementen op de lersche
kerkbill; heide amendementen, zoowel dat strek
kende om aan de Katholieke en Presbyteriaan-
sclie geestelijken gronden af te staan, als het
andere, 0111 het overschot van de opbrengst van
den verkoop der kerkelijke goederen te besteden
aan dotatiën voor de Katholieke en Presbyteri-
aansche eerediensten, zijn verworpen. Hoogst
waarschijnlijk zal zooals wij zeiden de strijd
tusschen heide takken der wetgeving nu gaan
ontbranden. Waarlijk, door de verminking der
lersche kerkbill toonde het Hoogerhuis duidelijk,
dat het behoefte had aan nieuw bloed, en dat
de aanneming van het voorstel van lord Russell,
om pairs voor het leven te benoemen, dringend
noodzakelijk was. Voor het oogenblik ter zijde
gesteld, kan de oplossing van laatst gemelde
quaestie niet uitblijven, want het gezegde van
Bright: „het meerendeel der Lords is niet verstan
dig", mag geene waarheid blijven.
Voor den Noord Duitschen Boud is thans het tijd
perk van rust aangebroken; en die is wel noodig
voor men de behandeling onderneemt der groote
vraagstukken, die daar hunne oplossing wachten.
Vooral geldt dit van Pruisen zelf, dat de eer en het
voorrecht eene domineerende mogendheid van den
eersten rang geworden te zijn, betaalt met den druk
van een geldelijk te kort, iets wat het voordien tijd
niet kende. Zal Van Bismarck, nu hij zich aan
de Pruisische aangelegenheden heeft onttrokken,
in zijne rust op middelen peinzen, om den N.-Duit
schen Bond in de dekking te doeu bijdragen van
dat tekort, dal zijn ontstaan te danken heeft aan
hetgeen Pruisen deed, om dien Bond tot stand
te brengen? Zoo men liet eenmaal daarheen zou
trachten te leiden, bevreemden zou het ons niet
V011 Beust, de Oostenrijkselie rijks kanselier,
blijft toonen, dat hij de geheete volvoering wil
van het plan, dat hij sinds zijn beheer met zulk
een ijver voortzette, namelijk. Oostenrijk geheel
op den liberalen weg te leiden. De veroordeeling
vau den bisschop van Lintz is een krachtig bewijs
daarvoor, dat de regeering zelfs de geestelijkheid
niet ducht, waar liet de waarachtige toekomst
des lands geldt; de strijd voor Oostenrijk, dat
nog niet geheel hersteld is van de wonden het
door den jongsten oorlog geslagen, is zwaar; wel
hebben de Hahsburgers lang gewacht eer zeiets
leerden, maar nu ze toonen geleerd te hebben,
moet men erkennen dat ze met kracht voortschrij
DE VELDWACHTER VAN LATERVEER.
NOVELLE VAN
R. KOOPMANS VAN BOEKEREN.
Vervolg).
„Je verdiende, dat ik je wat met de karwats
gaf, want je bent de onbeschaamdste vlegel, dien
ik ooit heb ontmoet. Meen je dat nu wezenlijk,
dat wij zoo'n lomperd ooit weer in ons huis
kunnen dulden? Dan waren wij immers wel
gek. Het is God geklaagd, zooals jij je meerde
ren durft behandelen. Van morgen heb je nog
gezegdik kom niet terug, en of mijn moeder
al bidt en smeekt, dat kan me niet schelen, en
nui kom je vragen: zal ik maar terug komen?
Ik weet niet, hoe je het durft te wagen 1 Alsof
wij maar dadelijk klaar stonden niet waar?"
„Ja mijnheer, maar ik zal voortaan
11 Je zult voortaan je mond houden, en je komt
me nooit weer onder mijn oogen. Laatje moeder
morgen hier komen, om je loon te halen, en
nu rechtsomkeert, marsch! Gauw wat hoor, of
je komt met een paar oorvijgen niet vrij."
„Och, mijnheer de burgemeester," begon Jan
weer, „ik heb er wezenlijk spijt van."
„Dat kan mij niet schelen. Je krast nu op."
„Doe het dan uit medelijden met mijn moeder,
en om haar schapen van kinderen."
„Je moeder? durf jij nog van je moeder te
praten? Jij, die van morgen met je kwaje kop
gezegd hebt, dat je moeder je niet schelen kon?
Ik wil geen enkel woord meer van je hooren."
Onder de laatste woorden is de burgemeester
opgestaan van zijnen stoel, en met drift de deur
openende gebiedt hij Jan Stakkers te vertrekken.
„Mijnheer, straf mij dan op een andere manier,"
roept de jongeling terwijl hij smeekend de han
den omhoog heft."
„Ik bewonder uw geduld, mijnheer Schellin-
ga," zei Stuif hemel; „ik zou den kerel al lang
bij de kladden gekregen, en hein de deur uit
geschopt hebben."
„Allo!" zei Schellinga, en pakte Jan hij den
arm; „daar is het gat van de deur."
„In Gods naam 1wilde Jan nog zeggen,
maar de burgemeester geeft hem een krachtigeu
duw in den rug, zoodat de arme jongen met ge
weld tegen den muur van den gang wordt ge
worpen, waarop de deur van de kamer onmid
dellijk met een zwaren slag werd dichtgeslagen.
Zwijgend, met haastige schreden, verliet Jan
Slakkers het huis van den burgemeester. Hij
hoorde niet, dat Eenna hem bij de achterdeur
iets toeriep, maar snelde naar huiten. liet stormde
buiten, maar heviger nog was de storm, die in
zijn binnenste woedde. Soms balde hij kramp
achtig de vuisten, dan weer sloeg hij zich met
de hand tegen het voorhoofd, en mompelde en
kele woorden.
Bij het einde van de groote laan gekomen,
zag Jan iemand voor zich uit gaan.
Die eenzame wandelaar vorderde slechts lang
zaam, daar hij een vrij zwaren last te dragen
had. Onze Jan haalde hem dan ook spoedig in,
en herkende zijn kameraad, Arend Kwint.
„Je hebt daar ook een zwaar vrachtje, Arend,"
zei Jan, terwijl hij zijn vriend op zijde trad.
„Ja, ik ben naar de diligence geweest, en heb
daar voor Jan Oliepit een mandje vandaan ge
haald. Mijn baas zeihet zou niet heel zwaar
wezen, maar dat valt niet mee."
„Kom, geef mij dat ding dan maar eens," zei
Jan, „dan kun je eens uitblazen,"
„Als je blieft Jan, als je zoo goed woudt we
zen. Als je niet veel haast hebt, loop dan
even met mij lot aan het huis van inijn haas,
dan zetten wij daar ons. mandje neer, en dan
loop ik verder met je naar de Leeuwerik en
trakteer je op een borrel, dien je wel verdiend
hebt." Jan ging werktuiglijk met zijn kameraad
mee, maar bedankte voor liet hem toegedachte
onthaal in de heiberg de Leeuwerik. Niet verre
van het huis van Oliepit kwamen dejougelieden
iemand op den weg tegen.
„Goeden avond, Andries," zei Arend Kwint,
want hij had den veldwachter vau Laterveer
herkend, en zich daarop tot Slakkers wendende,
zeide hij: „Die dochter van Andries heeft in den
laatsten tijd ook een leelijke schaats gereden,
naar ik hoor."
Stakkers, die tot nu toe bijna niets gesproken
had, en dan ook met weinig woorden kon vol
staan, daar het door den harden wind haast niet
doenlijk was een gesprek te voeren, werd dooi
dit woord eensklaps uit zijn somberen droom
gewekt,
„Wat meen je?" riep hij op dviftigen toon.
„Och, ik kan je dal nu niet vertellen, want
wij zijn vlak hij hel huis van mijn haas, maar
ik zal je straks wel eens liet een en ander ver
tellen, daar je vreemd van zult opliooren. Je gaat
toch nog even mee naar de Leeuwenk, lie? Kom,