N°. 2881
Zaterdag
A°. 1869.
3 Juli.
Feuilleton van liet „Leidsch
Dagblad".
DAGBLAD
PRIJS DEZER. COURANT.
Voor Leiden, per 3 maanden.f 3.00.
Franco per post3.85-.
Afzonderlijke Nommers
0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regel0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die rij beslaan.
Lelden, 2 Juli.
De periodieke verkiezingen voor de Tweede
Kamer zijn afgeloopen; thans komen die voor
den Gemeenteraad aan de beurt.
Was de onderwijsquaestie het shibboleth bij
de eerste, bij de verkiezing die ons te wachten
staat, zal zij ook een belangrijke rol spelen.
Ook hier in Leiden behoort de onderwijsquaestie
nog tot de questions brülantes.
Bij de candidaten door A'gemeen Belang"
gesteld is ook zonder twijfel de onderwijst'raag
van grooten invloed geweest.
Er zijn er tocli bij Ons die de regeling van het
onderwijs, zooals zij hier thans bestaat, met leede
opgen aanzien en de gelden weigeren toe te
staan, welke op de begrooting jaarlijks daarvoor
worden aangevraagd.
I Men moet echter niet vergeten, dat bier eenc
andere zijde van de onderwijsvraag in aanmer
king komt dan bij de vorige verkiezingen. Daar
gold het de vraag van het al- of niet behouden
der onderwijswet, hier slechts van de al- of
niet eerlijke uitvoering der wet.
3 De leden der Kamer beslissen over de wet
zelve, de leden van den gemeenteraad hebben
alleen voor de uitvoering zorg te dragen. Bij de
verkiezing van leden der Kamer was 't bet be
ginsel, dat ter sprake kwam: handhaving van de
staatschool, handhaving van het neutrale open
bare onderwijs; hij de verkiezing voor den ge
meenteraad bepaalt zich de vraag tot de wijze,
waarop de onderwijswet behoort uitgevoerd te
worden.
'ÏDocli ook hierbij ontmoeten wij een tegenwer
ping, die bij de onderwijsdiscussiën in de Kamer
dikwijls gemaakt is. Die tegenwerping wordt ook
hier gemaakt door hen, die de regeling van het
openbaar onderwijs bij ons afkeuren. Het is een
argument dat, werkelijk schijnbaar juist is; bij
eenig nadenken blijkt het evenwel niet alleen
tegen de uitvoering der wet, maar tegen het be
ginsel zelf der wet te zijn gericht. Het miskent
de roeping van den staat en, te gelijk gebezigd
met andere grieven tegen de onderwijswet, dient
het tot niets anders dan om deze schijnbaar te
vergrooten en de zaken te verwarren.
Men zegt namelijk: „Wij willen uwe scholen
niet aanranden, maar het bijzonder onderwijs
moet Gij niet onderdrukken: wij verlangen vrije
concurrentie tusschen staats- en bijzondere scho
len." Men maakt gebruik van een woord, door alle
liberalen dikwijls gebruikt, een beginsel uit de
staathuishoudkunde; en terwijl deze zich nu vaak
op dit beginsel beroepen, tracht men op hen de
verdenking te leggen, alsof zij in deze quaestie
aan hunne eigene beginselen ontrouw worden,
wanneer zij aan zulk een eisch voor liet onderwijs
niet willen voldoen.
Men vergeet echter dat het geven van onder
wijs tot de roeping van den staat behoort; dat het
een grondwettig voorschrift betreft, en dat zoo
lang de hooge regeering, door het maken van on
derwijswetten, en het gemeentebestuur door het
uitvoeren dier wetten, dit voorschrift opvolgen,
vrije concurrentie onmogelijk is. Zoolang er slechts
de geringste som van staats- of gemeentewege
voor het onderwijs gegeven wordt, ontbreekt er
reeds iets aan die vrije concurrentie.
En voert men dan tegen het grondwettige voor
schrift aan, dat het met de „lessen der staat
huishoudkunde" in strijd is, dan vergeet men dat
wel de concurrentie een levensbeginsel is voor
de maatschappij, waar het industrieele en han
delsondernemingen geldt, dat wel vrije concurrentie
het eenige middel is om handel en industrie in een
goeden levensvatbaren toestand te houden, maar
dat de scholen geene industrieele ondernemingen
behooren te zijn, en dat de toekomst van ons
nageslacht niet mag afhankelijk gesteld worden
van de eischen, die vraag en aanbod aan de
scholen doen.
En dan staat dat argument van vrije concur
rentie nog niet ter beoordeeling aan een gemeen
tebestuur. Een voorschrift der wet, in overeen
stemming met de grondwet is het: dat „in elke
gemeente lager onderwijs wordt gegeven in een
voor de bevolking en behoefte voldoend getal
scholen". Wij willen geenszins zeggen en dit
was ook geenszins de bedoeling van den wetgever
blijkens de toelichting, die hij bij dit artikel ge
geven heeft dat er zoovele openbare scholen in
eene gemeente behooren opgericht te worden, dat
alle bijzondere scholen moeten vervallen; en de
ondervinding leert, dat goede bijzondere scholen
kunnen blijven bestaan. Maar men stelle niet
den eisch van vrije concurrentie, die, gelijk wij
zeiden, met liet grondwettig voorschrift niet is
overeen te brengen, en die ons onderwijs, dat in
de laatste jaren zoo ontzaglijk verbeterd is, weder
tot zijn vroegeren toestand zou terugbrengen.
Die eisch van vrije concurrentie staat volko
men gelijk met den eisch, van een schipper, die
zou verlangen, dat de staat hij den aanleg der
staatsspoorwegen, toch zou zorgen dat er vrije
concnrrentie bleef bestaan tusschen den spoorweg
en zijn trekschuitonderneming.
Bij advertentiën in de Leydsche Courant
van gisteren en heden verzoeken de heeren Knep-
pelhout van Sterkenburg, A. Rutgers en P. L. Tich-
Ier, om bij de aanstaande verkiezing voor leden
van den gemeenteraad niet meer in aanmerking
te komen.
Uit den Haag schrijft men aan de Midi. Cl.:
„Van goederhand kan gemeld worden, dat de
heer Oh Busken Huet binnenkort zal repatriee-
ren, om eene betrekking te aanvaarden hij de
redactie van het Dagblad van Zuid-Holland en
's-Gravenhage. De hoofdredacteur van dat blad,
de heer Lion, die zich nog te Wiesbaden bevindt,
moet in zulk een toestand verkeeren, dat men
aan zijn herstel wanhoopt, althans het als zeker
beschouwt dat hij de leiding der courant niet
meer zal kunnen aanvaarden. Wordt die vrees
bewaarheid, dan zal de heer Busken Huet hem
aan liet hoofd der courant vervangen."
„De optreding van den heer Busken Huet als
redacteur van het Dagblad zal eene zeer merk
waardige bijdrage zijn tot de karakterstudie der
conservatieven. In bijna elk nommer van liet
Dagblad tijdens de verkiezingen werd gesproken
van den grooten worstelstrijd tegen het moderne
ongeloof, waartoe de conservatieven zich hadden
aangegord. Middelerwijl onderhandelde men over
liet engagement van den schrijver der Brieven
over den bijbel aan hetzelfde Dagblad, of waren
die onderhandelingen reeds tot een goed einde
gebracht
Juli tot I October a. s., over den staatsspoorweg,
naar en van de overgangsstations in de richting
van en naar Amsterdam, retourbiljetten kunnen
krijgen, geldig voor acht dagen, met reductie van
50 pCt. op den gewonen vrachtprijs.
Genoemde biljetten zullen aan alle stations wor
den afgegeven na overlegging door bovengenoemde
personen eener legitimatie ten hunnen aanzien,
af te geven door hunne respectieve principalen.
Men schrijft ons uit Utrecht: Ik heb in mijn
vorig bericht omtrent het Prov. Utr. Genootschap,
een belangrijk voorval niet aangeroerd. Reeds in
1868 had het Genootschap zich met een verzoek
schrift tot de Hooge Regeering gewend, waarin
op afschaffing der doodstraf werd aangedrongen.
Nu was het ter kennisse van het bestuur geko
men, dat er op dit oogenblik bij den Raad van
State aanhangig is een wetsontwerp tot strekking
hebbende, om de doodstraf af te schaffen, zelfs
in het crimineele wetboek voor het krijgsvolk
te land en te water, met uitzondering alleen
voor oorlogstijd en voor liet geval van muiterij
op zee. Mocht dit ontwerp, uit den Raad van
State teruggekeerd, door den Koning aan de
Staten-Generaal worden aangeboden, dan kwam
het der directie wenschelijk voor, dat het Ge
nootschap zich achtereenvolgens tot de Tweede
en de Eerste Kamer der Staten-Generaal zou
wenden, om de aanneming dezer wetsvoordracht
aan te bevelen. In overleg met het gevoelen der
sectie voor rechtsgeleerd beid en staatsweten
schappen, werd nu op de algemeene vergadering
door Mr. J. A. Fruin het voorstel gedaan, om de
directie te machtigen, dit verzoekschrift op den
behoorlijken tijd namens het genootschap in te
dienen.
De Vereeniging ter bevordering van Fabriek
en Handwerksnijverheid neemt voortdurend in
bloei toe. Zoowel te Arnhem als te lJselstein
zijn afdeelingen dier vereeniging in het leven
geroepen, terwijl te Kuilenburg, Rheden en Scher-
penzeel zich een aantal personen als buitenge
wone leden bij de vereeniging hebben aange
sloten.
De Arnh. Cl. ontleent liet volgende aan een
particulieren brief uit Batavia:
„Hebt gij veel van de ongeregeldheden te Be-
kassie en van den moord op den heer De Kuy-
per gelezen? Gij hebt u toch niet ongerust ge
maakt, hoop ik? wij doen dat ten minste niet.
Het geval op zich zelf was treurig, doch alle ver
standige menschen zijn gerust en vertrouwen
op de waakzaamheid der politie; in de nabijheid
of op Batavia, waar een groot garnizoen is, zullen
ze niets durven. Maar het is dwaas den angst
van sommige menschen te zien, vooral van dames;
sommigen willen naar Singapore, anderen naar
de reede gaan op dien fameuzen dag, dien ze
tot den zoogenaamden aanvalsdag bestemd zou
den hebben. Dat plan bestaat evenwel in de
verbeelding van de benauwden; al de belhamels
zijn gevat, en alles is hier rustig
Ik ben nieuwsgierig hoe er over die zaak in
Holland gesproken wordt; zeker weer vergroot
en verergerd."
Handwerkslieden en fabriekarbeiders zullen
tijdens de tentoonstelling te Amsterdam, van 15
In een annonce in 't Handelsblad bericht een
commissie van gezellen, dat zij voor typografen,
die het werk gestaakt hebben, bijdragen in ont
vangst neemt en daartoe vaceert op bepaalde
uren in een lokaal in de Spuistraatde bezadigde
burgers keuren deze bedelpartij, welke aan de
werkstaking nu een zeer verdacht karakter geeft,
ten sterkste af, en vinden dat liet nu de spui
gaten uitloopt. In een daarop volgende adver
tentie wordt officieel het gerucht tegengesproken,
dat de leden der Timmermans-vereeniging Con
cordia internos liet werk zouden staken.
In een te Binche, in Henegouwen, uitkomend
blad wordt de aandacht van den handwerksstand
gevestigd op de dezer dagen plaats gehad heb
bende arrestatie van een der voornaamste re
denaars in de meetings, die in den laatsten tijd
in den omtrek van Morlanwelz zijn gehouden,
en van wien het gebleken is, dat in Frankrijk
en in België sedert 1850 een achttal vonnissen tegen
hem zijn uitgesproken, bij welke hem nagenoeg 30
jaren gevangenisstraf zijn opgelegd wegens een
reeks door hem gepleegde oplichterijen en be
driegerijen. Hij is een gewezen onderwijzer van
Dampremy en een steunpilaar der Internationale
Arbeidersvereeniging.
Het Hbl. bevat de volgende waarschuwing aau
de typografen:
Door een beroep te doen op de algemeene
liefdadigheid hebt gij den eernaam van werk
man verbeurd, en u vernederd tot bedelaars I
Laat u toch niet verschalken door zeepbellen,
die u in alle kleuren van den regenboog wor
den voorgespiegeld
Naar men verneemt heeft de firma Gebrs. Binger
te Amsterdam een schrijven namens Z. M. den ko
ning ontvangen, waarin deze Zijne waardeering
betuigt voor de diensten, door de HH. Binger met
hunne uitgave van Vondels werken aan de Neder-
landsche letterkunde bewezen. Z. M. wenscht hun
voorts geluk met de voltooiing dezer voor hun
zoo eervolle onderneming.
DE VELDWACHTER VAN LATERVEER.
NOVELLE VAN
R. KOOPMANS VAN BOEKEREN.
(Vervolg).
M Hoe dat afliep? Wel, ik hoorde Stuifheme[
nog zeggen: „Als je in mijn dienst waart, ke
reltje, dan zou ik je wat met de karwats ge
ven, zoo ongewasschen"en toen zong de jon
gen weer:
Kom, als je durft, ik brand van zielverlangen,
i Dat gij, mijn hartevriend, den eersten slag mij geeft.
INu, toen dacht ik: nu is het mooi genoeg;
i en zonder veel complimenten, loop ik den stal
in, en dien onzen sinjeur Jan een paar oorvij
gen toe, die raak waren. Toen stoof dat kereltje
vreeselijk op, en is hoos weggeloopen, en, je be
grijpt, nu wil ik hem niet weer terugnemen!"
„Duivekater Judith, dat spijt mij geducht; het
was zoo'n handige geschikte jongen, ik had in
jou geval"."....
„Nu wat zou jein mijn geval gedaan hebben
Zeker wat fraais!"
„Neen, inaar, zie je, ik had Stuifhemel zelf
die zaak laten beredderen."
„Wat is dat nu weer voor nonsens? Stuifhemel
bereddert niets. Die vriend van jou kan mooi
leuten, maar als het op handelen aankomt, dan
is liet een poltron, een stumper, die dadelijk
met de handen in het haar zit. Je moet niet
meenen, dat ik partij getrokken heb voor dat
heer, neen, maar het was omdat mijn bediende
zich zoo slecht aanstelde, dat ik er mij mee be
moeid heb. Maar je woudt iets over het diner
zeggen, dat wij in de volgende week of over
veertien dagen zouden geven. Komaan, wat liadt
je nog op liet hart?"
„Ja, zie je, als wij dat diner nu op den ge
wonen tijd geven, dan komt liet in een tijd, als
de logé's weer vertrokken zijn, en dus wou ik
maar zeggen, dan hebben wij er nog meer aan.
Zie je, nu hebben wij tegenwoordig door onze
gasten buitendien nog al afleiding, maar later in
den winter hebben wij dubbel behoefte aan zulk
een amusement.
„Och, met je dubbele behoeftelaat ons
liever eens overleggen, op welken dag het best
zou schikken. Ik had gedacht in het laatst van
de volgende week. Zaterdag natuurlijk niet maar
h. v. Donderdag of Vrijdag. En wat de perso
nen betreft, die wij zullen uitnoodigen, dat zullen
natuurlijk, op een enkele, uitzondering na, de
zelfden zijn van verleden jaar. Er valt een en
kele uit, zooals b. v. Kaspers, die overleden is.
maar daar wordt warempel al weer geklopt.
Binnen!"
„Mevrouw, daar is nu Jan Stakkers zelf, die
vraagt, of hij u of den burgemeester eens even
tjes zou kunnen spreken."
„Zoo, laat Jan Stakkers maar hier komen."
III. JAN STAKKERS.
Jan Stakkers was geen stakker. De lezer heeft
dit trouwens reeds duidelijk bemerkt uit het ver
haal, daar straks door mevrouw Schellinga aan
haren echtgenoot gedaan. Maar wij achten ons
verplicht iets meer van dien jongeling te zeggen,
daar men hem anders lichtelijk zou miskennen.
Mooi was de jongen niet, want, zooats Fenna
straks zei, hij had rood haar, en regelmatig of
schoon waren zijne trekken niet. Maar toch, de
jongen had een schrander, en, wat meer zegt,
hij had een prettig gezicht! zoo'n open oog en
zoo'n lachenden trek om de lippenen als hij
sprak, dan liet hij een paar rijen tanden zien,
zoo prachtig, dat menigeen er jaloerscli op zou
worden, 't Is waar, hij was en bleef een boer.
Zijn taal was dan ook niet gekuischt, evenmin
als zijne manieren. Maar nooit was hij met zijn
figuur verlegen, en als hij sprak, deed die ronde
volle stem u altijd pieizier. Of hij het zelf wist,
dat hij een mooie stem had? Mogelijk wel, want
hij zong ten minste bij tijden en ontijden. Maar
dat zegt toch ook niets. Als iemand veel neuriet
en zingt, is dat nog geen bewijs, dat hij verliefd
is op zijn eigen stem.
Zoo echter vriend Jan zijn eigen stem niet zoo
verrukkend schoon kon vinden, daar waren er
wel, voor wie het een waar genot was, hem te
hooren. Een persoon ten minste zou ik kunnen
noemen, die wel degelijk op dat geluid verliefd
was geworden. Ja, en niet alleen op die stem,
maar op zijn geheelen persoon.
Grietje Kok, de eenige dochter van den veld
wachter van Laterveer, vond alles mooi en goed
zelfs het haar van Jan vond zij wel rood, ja>
maar toch wel aardig. „Dat hoort er zoo hij", zei
zij, „het staat hem heel goed. Als hij niet zulk
rood haar had, dan zou hij ook zoo'n paar aar
dige lichtbruine oogen niet hebben. Ik heb van
mijn leven zulke oogen niet gezien". Dat zei ons
Grietje echter niet tegen iedereen, neen, van deze