rv No. 2830. Maandag A°. mséi 3 Mei. BINNENLAND. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenf 3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.10. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon-en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADYERTENTIEN. Van 1-6 regels 0.75; iedere regel meer0.12. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels/0.90iedere regel meer0.15. LEIDEN, 1 Mei. Gisterenavond trad alhier in eene vergade- 5 ring der afdeeling van de maatschappij //Tot I Nut van den Javaan", de heer H. De Bruyn, a oud-directeur der openbare werken in Neder- 9 land8ck Indië, als spreker op. In eene hoogstbelangrijke rede schetste deze in korte trekken, en met verschillende citaten van B deskundige personen, den tegenwoordigen toe- I stand van den landbouw op Java. De heer De Bruyn ving zijne voordracht aan m met de opmerking, dat van hoeveel gewicht ook de kennis van den landbouw op Java, als van I het vaorname middel van bestaan aldaar, voor I Nederland was, die kennis toch niet zeer alge- meen bij ons was doorgedrongen. Vooral was I dit toe te schrijven aan de geringe verspreiding I van de daarover handelende geschriften en spe- I ciaal van het tijdschrift, uitgegeven door de I Ned. Indische maatschappij van nijverheid en I landbouw, gevestigd te Batavia. Nadat spr. een en ander over deze maat- schappij had medegedeeld, hoe zij haar ontstaan te danken had aan de tentoonstelling in 1853 te Batavia gehouden, hoe de gouverneurs-ge neraal Duymaer van Twist en Sloet van den Beele haar zeer ondersteund hadden, en hoe zij in 1863 in het bezit kwam van een gebouw voor haar museum, dat vooral door de tentoon- stelling in 1865 gehouden, eene belangrijke ver zameling werd, wees spr. vooral op het tijd- j schrift door haar van den beginne af aan uit- 1 gegeven, waarin hoogstbelangrijke en degelijke artikelen voorkomen over de teelt en het fabri- I caat van alle tropische producten, Indische J mineralen en bijzonderheden van zeer schoone I vezelstoffen artikelen, die van het hoogste be- 3 lang zijn voor hen, die in Indië nieuwe bron- 1 nen van handel en vertier willen openen en 9 die te weinig de aandacht van het Nederland- Bche publiek hebben getrokken. De Europeesche H nijverheid op Java toch is grootendeels in han- i den van vreemdelingen. Na deze inleiding kwam spr. tot zijn eigen- lijk onderwerp, den tegenwoordigen toestand van den landbouw op Java, die om een zachte jl qualificatie te gebruiken, niet zeer gunstig I is te noemen. De controleur van Gorkum zeide I er van: //wil men den landbouw op Java met I een woord kenschetsen, men noeme hem 1 a n d- I bederf". Met citaten zoowel van dezen bekwamen I ambtenaar, als van den heer K. E. Holle, den I heer Krajenbrink en den oud-resident H. Yan I der Poel, toonde spr. dit nader aan. De ont- I ginning van woeste gronden geschiedt zonder I I overleg, en op de meest schadelijke wijze. //Men I laat, zoo zegt de heer Yan Gorkum, den inboor- I ling overeenkomstig diens gebruiken, de meest I willekeurige en schadelijke beschikking over het- B geen als staatsdomein is erkend, terwijl men i V van de andere zijde niet schroomt te bevelen over zijn persoon, zijn tijd, zijn eigendom P© heer Krajenbrink heeft aangetoond dat terwijl de toeneming van de bevolking op Java is geweest in 21 jaren tijd, 56 pCt., de ver meerdering van het aantal bouws rijstveld slechts is geweest 20 pCt. Vooral de heer Yan der Poel wijst op ver schillende gebreken bij de rijst-cultuur. Voordat spr. nu de vraag beantwoordde, welke oorzaken de uitbreiding der rijstcultuur beletten en waaraan baar achteruitgang is toe te schrijven, wees hij op het feit, dat de rijst-cultuur in de gouvernementslanden zooveel nadeeliger resultaten oplevert dan op de parti culiere landen. De gemiddelde opbrengst van een bouw rijstveld in de gouvernementslanden in 1860 bedroeg gemiddeld 19 pikols, die op de particuliere landen zelden minder dan 40, en op goed bewerkte landen 50 picols. "Wat belet nu de uitbreiding der rijst-cul tuur? was de vraag die de heer De Bruyn daarop stelde, en het antwoord was: gebrek aan aanwending van kapitaal en kennis. Er is voor den rijstbouw noodigkanaliseeringde staat bemoeit zich hiermede niet naar vereischt wordt, en de particulieren kunnen, bij de be staande bepalingen omtrent het uitgeven van woeste gronden, het gemis aan staatsvermogen niet te gemoet komen. Een sterk sprekend voorbeeld gaf de heer De Bruyn hiervan. //In het klassieke land van den hongersnood" gelijk het wel eens genoemd is, in de afdeelin- gen Grobogan en Demak behoeft men slechts de Loessirivier te kanaliseeren, om dit land in een der welvarendste streken der wereld te herschapen. 60,000 bouws grond zou men door zulk een kanaal van levend water kunnen voor zien, en daarbij een uitgestrekt djati-bosch van 180 kilometer voor exploitatie geschikt ma ken, terwijl thans slechts 40,000 bouws grond door de bevolking op hare wijs worden beplant (met dit gevolg dat men den bouw op zijn hoogst met 2.50 aan landrente durft belasten, terwijl men goed bewaterde velden tot ƒ15 en 20 den bouw aanslaat) en do boomen van dat djati-bosch liggen te verrotten. Gaf men die overblijvende 20.000 bouws grond en de djati-bosschen in eigendom aan eene maatschappij, tegen de verplichting om een kanaal te graven, dan was de bevolking gered, en de staat zou er voordeel van verkrijgen. De heer De Bruyn wees er voorts op hoe de regeering zelfs geen voorbereidingen maakt om de rijst-cultuur uit te breiden. Eene reis door spr. op last der regeering ondernomen, om in Italië het bevloeiingstelsel te bestudee- ren en waarvan het verslag is opgenomen in de verb, van het Kon. Inst, van Ingenieurs, is zonder het minste gevolg gebleven. Waaraan is nu de achteruitgang der rijst cultuur toe te schrijven Met verschillende citaten, en uit eigene onder vinding, beantwoorde spr. deze vraag aldus behalve aan het gemeenschappelijk grondbezit, aan de invoering der dwang-cultuur en de op drijving der heerendiensten. Zonder per soonlijk grondgebied en afschaffing der heeren diensten is de opheffing der rijst-cultuur uit haren achterlijken toestand niet mogelijk. Yervolgens behandelde spr. nog de koffie cultuur en ook hier moest de getuigenis afge legd worden dat deze niet zeer gunstig was. Stationnaire opbrengst, niettegenstaande jaarlijksche uitgestrekte bijplantingen en ver minderende hoedanigheid der koffie. De midde len tot herstel waren ook hieraanwending van kapitaal, voorts goed toezicht, te verkrijgen door het geven van een zakelijken rechtstitel op de gronden, en in verband daarmede af koop baarstelling en afschaffing van heeren- en ge dwongen cultuurdiensten. Hoe is het nu mogelijk, dit was de laatste vraag, die de heer De Bruijn beantwoordde, dat daar waar oorzaken van achteruitgang en middelen tot herstel zoo klaarblijkelijk zijn, die middelen niet worden aangewend Het antwoord op deze vraag nu is volgens spr. tweeledigten eerste acht men de bezwaren aan het aanwenden dezer middelen van zoo groot gewicht, dat men ze nog niet heeft toe gepast, en ten tweede ziet men voorbij, wat er in de laatste 20 jaren op Java is voorge vallen. De bezwaren, die men zich voorstelt, liggen grootendeels in hetgeen men zich van den volksaard der Javanen voorstelt. Duidelijk toonde spr. aan hoe een Javaan een mensch is als wij, en hoe juist het groote gevaar dat men van individueel grondbezit voor hem vreest, dat hij namelijk zijn land aan uitzuigers enz. zal verkoopen, wordt tegengesproken door het feit, dat de Javaan zoo bijzonder gehecht is aan zijn eigendom. De ontwikkeling der Ja vanen staat niet zoo laag als men vermeent, en spr. had bij zijne inspectie-reizen gemerkt dat het in bijna alle districten geschiedt dat het verrichten van heerendiensten wordt afgekocht en dat zij die onder elkander betalen met 30 tot 70 'sjaars, sommen, die zij dan na tuurlijk door vrijen arbeid moeten verkrijgen. Nadat spr. nog had betoogd dat er geen verlies voor de schatkist, maar integendeel voordeel voor haar van de voorgestelde middelen tot her stel te wachten waren, eindigde hij met er op te wijzen hoe de toestanden op Java in de laatste 20 jaren veranderd waren, zoodat zij, die sinds geruimen tijd naar Europa teruggekeerd zijn, zich geen juiste voorstelling van Java ma ken. Door geschriften, door gesprekken met Eu ropeanen, zijn de denkbeelden bij de Indische maatschappij in de laatste jaren veel veranderd. Ten slotte sprak de heer De Bruyn den wensch uit, dat de eerste agrarische wet, door den mi nister van koloniën voorgedragen, den bloei van landbouw en nijverheid op Java zou verzekeren. Luide bijvalsbetuigingen van de hoorders be wezen hunne ingenomenheid met de voordracht. Nadat er nog naar aanleiding van het gespro kene eene korte gedachtenwisseling had plaats gehad, werd vóór het sluiten der vergadering, den spreker nog de bijzondere dank der ver gadering door haren voorzitter, Prof. P. J. Yeth, gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1