ffil," den dienst opzegt en heengaat, dan zijt u eensklaps in groote ongelegenheid gebracht I en de dienstbode lacht in haar vuistje. Zij zelf heeft J er niets geen schade bij het verdiende loon heeft I zij tot op de laatste penning in haar beurs, er is na den lsten Juli niets meer verdiend en er valt J dus niets te verbeuren; wat eenmaal ontvangen I is kan natuurlijk niet meer verbeurd worden. En de n arme paria der maatschappij," anders gezegd de brutale keuken- of kamermeid, had 1 zich met het oog op haar voornemen in tijds van een anderen dienst voorzien, waarin zij 1 tot den lsten Januari met dezelfde trouw werk zaam is, doch dien zij den 2den Januari met dezelfde brutaliteit vaarwel zegt. Intusschen is I de vrouw des huizes eensklaps van alle hulp beroofd en duurt het wellicht meer dan zes J weken werkens en tobbens, alvorens een nieuwe I //trouwe" dienstbode in haar huis de plaats der vorige heeft ingenomen. En hoe dan wan- j neer eene dienstbode, die u tegen den lsten Januari gehuurd had, U den 31sten December komt vertellen, dat zij den volgenden dag niet i zal komen De geringe godspenning wordt terug- I gegeven, doch voor dat geld kan de vrouw des huizes zich gedurende de weken lange ongelegen- i beid, weinig hulp verschaffen. En toch de ontrouwe dienstbode had nog niets verdiend, wat viel er voor baar dan te verbeuren Zoo staat de vrouw des huizes machteloos en toch komt het 3 mij voor dat die machteloosheid het eenvoudig gevolg is van eene analogische toepassing der straks uitgeschreven wetsbepaling op dit niet bepaald daarin opgenoemde geval. Doch wanneer ij IJ van uwe zijde de dienstbode weigert op te ne men, terwijl zij volgens afspraak de werkzaam heden in uw huis wil beginnen, dan zal zij m. i. naar analogie der bepaling, welke u onbillijk noemt toch nog steeds zes weken loon kunnen vragen. Doch genoeg. Het is mijn plan niet, hier al die quaestiën te behandelen, welker oplossing I niet uitdrukkelijk in de wet is aangege- I ven. Ik ben voldaan wanneer de meesters die dezen brief lezen er vooral niet op ver- trouwen, dat zij toch eigenlijk volgens de woor- den der wet hun dienstboden als zoo vele i slachtoffers in hun macht hebben. Menigeen I die daarop vertrouwde, zou, wanneer hij zich niet zoo goed mogelijk vergewist had van het karakter der dienstboden, die hij huurde, zich later tot zijn schade en schande het zand uit de oogen moeten wrijven. Zouden de meesters zich niet ten minste tegen elk geval van trouwe loosheid, het heengaan der dienstbode gedu rende den dienst, kunnen beveiligen wanneer zij b. v. het eerste halfjaar loon, eerst bij het einde van het tweede halfjaar betaalden, en zoo vervolgens. Dan viel er altijd iets te verbeu ren. Men zegt, dat die dit wilde doen, geen dienstbode zou kunnen krijgen? Daaruit blijkt alweer dat mijn stelling waar is en dat de dienstboden de slachtoffers niet zijn. Doch indien alle meesters dit eens dedenindien de wet dit eens als regel aannam, voor het geval dat het tegendeel niet was gestipuleerd En indien dan bovendien, zoo noodig, de bepaling, welke u voor de dienstboden onbillijk noemt, een wei nig verscherpt werd, zoude dan niet het be lang van beide partijen ten minste iets beter gewaarborgd zijn Ik ben overtuigd, mijnheer de redacteur, dat u dezen brief gaarne plaatsen zult, al zijt u het niet met mij eens. Dit blad is immers noch het orgaan der Leidsche dienstboden, noch dat der Leidsche meesters, maar aan n zand in de oogen" hebt u evenzeer een hekel als ik. Uw bestendige lezer. G. Leiden, 2 Augustus 1868. Een enkel woord tot antwoord op dezen brief. Wij betwijfelen of de schr. zich op het juiste standpunt plaatst, tot refutatie van onze be zwaren omtrent art. 1639 van het burgerlijk wetboek. Wij zagen voor de dienstboden be zwaar in de bepaling, dat de meester hen, zonder aanvoering van redenen, ten allen tijde kan ont slaan, terwijl hij hun voor alle schadevergoe ding niets meer behoeft te geven dan eene som gelijkstaande met zes weken loon. Nu is het een quaestie geheel afgescheiden van deze, of dienstboden het hun meester op andere wijzen kunnen lastig makendat een dienstbode zijn meester den 2den Augustus kan verlaten als hij den lsten Augustus geld gekregen heeft, zal den andere dienstbode die den lsten Augustus in dienst is getreden en den 2den Augustus met zes weken loon op straat wordt gezet, al zeer weinig helpen. Stonden aan den eenen kant al de meesters, solidair met elkander verbonden, en aan den anderen kant alle dienstboden als een geheel, dan alleen kon dit betoog gelden, dan alleen zou, nemen wij de zienswijze van den schrijver aan, van eene verscherping dier bepaling sprake kunnen zijn. Doch ook de beschouwingen van den schr. over het weg- loopen en niet in de dienst komen deelen wij niet. Wij zien in de bepaling door den schr. aangehaald niets anders dan een middel, om, buiten den rechter om, zich recht te verschaffen' Maar deze bepaling neemt daarom niet weg, dat huur van dienstboden onder de gewone be palingen valt, en de meester ontbinding met schadevergoeding kan vragen, evenals bij elke niet nakoming eener verbindtenis. De wetgever heeft niets anders bedoeld, dan voor de meeste gevallen het voeren van processen tusschen meester en dienstboden te voorkomen, en ge heel met recht, want gewoonlijk zullen de mees ters toch weinig van de dienstboden kunnen krijgen maar nooit kan hieruit volgen, dat de algemeene bepalingen, op alle overeenkomsten betrekkelijk ook niet hier zullen gelden, dat een meester die werkelijk schade lijdt, door dat een zijner beste werklieden, met wien hij een contract heeft aangegaan en den eersten dag vertrekt, geen actie tegen dezen zal hebben. Ook neemt de schrijver zijn toevlucht tot een zeer gedwongene wets interpretatie, waar hij over het niet in den dienst komen spreekt: de bepa ling geldt alleen, wanneer dienstboden binnen den tijd den dienst verlaten. Doch genoeg. Wij danken den inzender voor zijne beschouwingen. Red. RECHTSZAKEN. In de correctioneele zitting der Rech t bank te Leiden van Maandag 3 Aug. 1868, zijn veroordeeld P. J. P., P. L. V. A. en J. S., allen te Lei den, wegens diefstal, tot gev. de 1ste tot eene van 3 j., de 2de vrijgesproken en de 3de tot eene van lm. J. A. en J. J. G. beiden te Leiden, wegens diefstal, tot cell. gev. ieder voor den tijd van 1 j. GEMENGDE BERICHTEN. In de //Presse Yogésienne" leest men het volgende: Een huis te Marseille een kist met lavementspuiten naar Canton gezonden hebbende en geen van deze daar hebbende kunnen plaat sen, droeg aan een reiziger in champagne op om die machines van daar weer mede te brengen. Deze reiziger, in China aangekomen, presen teerde zich bij de Mandarijnen, die meer op de Franse he champagne wijnen dan op de lavement spuiten van dat land gesteld zijn en kochten al wat hij medegebracht had. Hij was nu op het punt om de lavementspuiten naar Frankrijk mede te nemen, toen een infernaal denkbeeld hem voor den geest kwam. Hij ging naar een Mandarijn en presenteerde hem een instrument kortelings uitgevonden om champagne uit te drinken en dat beter was dan de gewone cham pagneglazen. De Mandarijn nam dadelijk de proef er van, door de lavementspuit met champagne te vullen, en toen hij den wijn door het pijpje had binnengekregen, zeide hij het is waar, dat gaat veel beterwilt gij mij een van die spuiten verkoopen 1" De reiziger zeide niet neen, raakte op die manier al zijne lavementspuiten kwijt en kwam in Frankrijk terug. Eenigen tijd daarna had een Mandarijn de officieren van de Engel- sche en Fransche vloot bij zich te dineeren ge- noodigd en meende goed te handelen om naast elk couvert een lavementspuit te doen leggen,, om de champagne te gebruiken. De officieren kwamen en toen zij de tafel overzagen, spraken zij onderling er over hoe toch wel de afloop zou zijn van een Chineeschen maaltijd, wegens de ceremoniën van het land. Gedurende het di ner hielden zij zich, uit eerbied voor hun gast heer, zeer stil. Aan het dessert, kwam de cham pagne voor den dag en de Mandarijn gaf nu het voorbeeld hoe men dien heerlijken drank naar binnen kreeg. De officieren besloten, na eenige oogenblikken geaarzeld te hebben, om het voorbeeld van den Mandarijn te volgen maar toen zij elkander met de spuit aan den mond zagen, schoten zij allen in een homeri- schen lach, hetgeen de Mandarijn toeschreef aan de werking van de champagne. Op deze wijze nu is de lavementspuit van Europa in China gekomen. In het oostelijk gedeelte van Hongarije verheft zich een berg, Bihar genaamd. Deze af gelegen hoek wordt slechts bewoond door vee hoeders van Wallachijschen oorsprong, die in een half wilden toestand en vreemd aan alle beschaving leven, en weinig verkeer met de ver dere wereld hebben. Alle jaren op het feest van St.-Petrus, begeven die Wallachijers zich naar do vlakte van Kalinasa om een kermis bij te wonen, waar allerlei handel gedreven wordt, maar die van bijzonder belang is voor jongelie den van beider geslacht, want er worden ook huwelijken gesloten, en men kiest op die markt eene vrouw uit, evenals men huisraad kiest. Elk vader brengt daar zijne huwbare dochters met haar huwelijksgiften heen, welke op karren of op den grond worden voorgesteld. Deze hu welijksgift draagt de blijken van de armoede dezer bergbewoners, want zij bepaalt zich ge woonlijk tot eenig vee, schapen, varkens en gevogelte. Intusschen wordt het tooisel der vrou wen niet vergeten; dit bestaat in stukken geld met gaten daarin geboord, om aan de lange haarlokken vastgemaakt te worden. Met zulk een gevolg begeeft zich elk meisje, dat een man verlangt, naar de kermis. De jongelingen daaren tegen, die trouwen willen, komen naar de markt, gehuld in schapenvellen. Met opgesperde oogen, die onze vrouwen op de vlucht zouden jagen, bezichtigen zij de jonge meisjes, die door hare ouders derwaarts gebracht zijn. Ieder kiest naar zijn smaak. Als dit gedaan is, wendt men zich tot de ouders en vraagt wat zij eischen en wat zij hebben medegebracht. Men dingt er, en wanneer men het eens kan worden, slaan beide partijen in do hand, op eene wijze, die door de gansche buurt gehoord wordt: dit is de bekendmaking dat de koop gesloten is. De bloedverwanten omringen dan de verloofden; de brandewijn wordt bij volle bekers geschonken en zonder langer oponthoud wordt het huwelijk gesloten. Nu komt het oogenblik van scheiden. Dejonge vrouw neemt afscheid van hare bloedverwanten, waartoe zij voortaan niet meer behoort; zij klimt op de kar van haren echtgenoot, dien zij voor weinige oogenblikken nog niet kende, en door hare kudden gevolgd, gaat zij naar het huis dat het hare wordt Dikwijls doet zich ter stond de macht van den echtgenoot gevoelen en soms ontstaan er op de kermis bloedige vechtpartijen onder de bergbewoners. Het Hon gaarsche gouvernement wendt reeds lang mid delen aan om deze kermissen af te schaffen een verbod zou te zeer tegen de oude gebrui ken en de herderlijke behoeften van den Bihar- scben volksstam inwerken, om van kracht te kunnen zijn. Men huwt er, men wordt er be schonken, men vecht onderling en de Walla chijers houden vol dat het een prachtig feest is geweest.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 3