N°. 2474. Woensdag A°. 1868. 4 lVlaai't. LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenf 3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommersn 0.10. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon-en Feestdagen, uitgegeven PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels ƒ0.75; iedere regel meer. ƒ0.12' Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer0.15. Leiden, 3 Maart De zoete rust. die ons ministerie zich her haaldelijk weet te verscbaflen. is gisteren weder opnieuw op weinig zachte wijze verstoord ge worden. De heer Thorbecke heeft zich verstout om het ministerie ter verantwoording te roe pen over de Kamerontbinding Hij heeft naar de reden gevraagd, w:aarom in den tijd van 15 maanden voor de tweede maal tot een maat regel was overgegaan, die alleen door de meest dringende noodzakelijkheid volgens onze grond wet gerechtvaardigd wordt. Welk dringend 's lands belang gebood, zoo ongeveer was zijne vraag, om een maatregel te nemen, waardoor de rustige voortgang der wetgeving werd gestoord, de vol doening van menigen èisch van staatsbelang, reeds te lang uitgesteld, onbepaald verschoven, eene algemeene spanning in het land teweeg gebracht, onverdraagzaamheid en menigen an deren kwaden hartstocht gewekt, en het moreel gezag der regeering meer en meer verzwakt? Bij drie gelegenheden hebben de ministers ge tracht den maatregel te verklareneene recht vaardiging had hij nog niet kunnen ontdek ken. De ministers hebben zich beroepen op den Koning bij hun rapport van Januari leggen zij over eene Koninklijke beschikking, zonder ministerieele onderteekening (en dus niet zeer over eenkomstig art. 73 Gw.) en die overlegging heeft eene anti-constitutioneele strekking: de minis ters zeggen door die mededeeling aan de kiezers //de Koning wil dat wij blij ven. Het volk wordt opgeroepen om voor of tegen den Koninklijken wil te beslissen, en aldus wordt een der eerste waarborgen van het constitutio neel koningschap vernietigd. //Mijnheer de pre sident," zoo eindigde Thorbecke dit betoog//het schijnt mij een onrecht, het schijnt mij eene verzaking van het hoofdbeginsel der constitu- tioneele monarchie. Hoe weten de ministers dit te verantwoorden?" Vervolgens komt spr. tot de afstemming der begrooting van buitenlandsche zaken als reden voor de ontbinding. Hij wijst op hetgeen tot nu toe gebeurde, wanneer een ministerieel be leid afgekeurd werdde minister of het minis terie vroeg zijn ontslag zonder voorbehoud. Was bij al degenen die dit deden de overtui ging minder sterk geweest, dat zij tot heil des lands werkzaam waren geweest? Of was bet een nieuw middel om, gelijk het ministerie zich uitdrukt, het vertrouwen op de deugdelijk heid der grondwettige instellingen te verster ken, dat men het gemeen overleg tusschen re geering en vertegenwoordiging oploste in eene kansrekening van electoraal spel? Nog even wees hij op de ongerijmde theorie, als zoude 's Konings recht om naar welgevallen ministers te benoemen verkort worden, wanneer een minister verklaart dat hij niet meer in staat is de kroon waardig te dienen. Ten slotte werd naar de bedoeling der ope ningsrede gevraagd. Met fijne scherts wees spr op het //met vertrouwen te gemoet gaan" van de regeering, en het //begroeten van de n i e u w e Kamer." Meenden de ministers werkelijk, dat de strijd der verkiezingen met den afloop der verkiezingen geëindigd was Kende het niet de legende van dien leerling van een toovenaar. die met onervaren hand al de ele menten in beweging bracht, en vruchteloos zocht naar een middel om die elementen te bedwingen //Ik hoop voor de ministers, dat zij in bet bezit van zoodanig tooverwoord zijn." Wat was eindelijk de wensch der weidenkenden Deze wensch wil het ministerie bevredigenis die wensch dat de Kamer met de ministers moeten medewerken? Zoo vergeetachtig zijn de weidenkenden nietzij weten dat eene Kamer, die met de regeering blindelings medegaat, aan Koning en volk een slechten dienst bewijst. Is die wensch dat het ministerie het zijne en de vertegenwoordiging het hare doet om de noodige overeenstemming te krijgen, dan is die wensch ook sprs. wenschwant dit is een eer lijke, een vaderlandscbe wensch, waarbij mets overblijft dan de vraag: wat tot vervulling van dien wensch noodig is? De minister van binnenlandsche zaken beant woordde onmiddellijk deze rede: de krachtige uitdrukkingen konden ecbter de zwakheid zijner argumenten niet vergoeden Hij besprak ach tereenvolgens de inmenging van den persoon des Konings, de redenen der ontbinding en de be doeling der openingsrede. De Koninklijke beschikking betreft slechts het niet-aannemen van het ontslag. En het al- of niet-aannemen van ontslag, betoogde de minister, moet geheel buiten dis cussie blijven, zoolang de constitutioneele mo narchie eene monarchie zal zijn. Deze redeneering is voorzeker eene prachtige petitio principii! Aan het ministerie wordt het verwijt gedaan, dat het door mededeeling van den Koninklijken brief den persoon des Konings in den verkiezingsstrijd gemengd heeft en nu legt de minister aan de Kamer daarover het stilzwijgen op, omdat dit eene persoonlijke uiting van den wil des Konings is geweest. Waar blijft de ministerieele verantwoordelijkheid, wanneer er zoo mee gespeeld wordt, en zij elk oogenblik op deze, dan weder op gene wijze kan ontzenuwd worden Bij elke gelegenheid kan het ministerie zich aldus buiten discussie houden: de Koning heeft het gewild! wordt tot alle verdediging gezegden de ministerieele verantwoordelijkheid houdt aldus geheel op eene waarheid in ons land te zijn. De minister gaat voor 't oogenblik nog zoo ver niet om ook zijn aanblijven op dien grond niet tot een punt van discussie te willen ma kendaarvan neemt het ministerie nog de ver antwoordelijkheid op zich. Op waarlijk naïeve wijze noemt de heer Heemskerk het aanblijven van dit ministerie geen daad van overmoed, omdat behalve het beleid van den heer Van Zuylen, geen enkele grief tegen de regeering is te berde gebracht. Is het geene ironie, dan is het ontzaglijk naïefwant, aangezien het hoofdstuk Buitenlandsche Zaken het 3de der begrooting was, en de Kamer toen niet verder de begrootmgen heeft behandeld, heeft zij geene gelegenheid gehad om over het beleid van eeD anderen minister iets te berde te brengen. Bet beginsel door het ministerie in acht genomen was dat van homogeniteit: daarom vroeg het ook een gezamenlijk ontslag De vraag komt op, of dit ministerie het gebrek van inwendige homogeniteit tracht te vergoeden door uiterlijke homogeniteit? De openingsrede werd nader toegelicht; of echter de heer Thorbecke, die deze beter wenschte te begrijpen, veel verder gekomen is mag betwij feld worden. Voor 1/5 gedeelte is de Kamer ge wijzigd dat gedeelte is niet gebonden aan antece denten en nu heeft het ministerie zich deze twee mogelijkheden voorgesteld: //lc. dat de Kamer ken nis neme van wat in 's lands belang wordt voor gedragen, en goedvinde, met de regeering te debatteeren over de wetsontwepen en over bet- geen voor de behoeften dienstig is; en zoo zal de zitting vruchten dragen2°. dat zich een gewichtig punt van verschil voordoet. Er kan een principieel verschil opkomen, en in dat ge val zal de oplossing afhangen van de omstan digheden, waaronder het zich voordoet." Voor 't oogenblik, en dit is het eenige wat blijkt, heeft het ministerie geen plan om het zijne te doen ten einde de noodige overeenstemming der machten te waarborgen. Als een onmiddellijk antwoord over de stem ming van het nieuwe deel der Kamer nam de heer Van Bosse het woord op, en betoogde dat, wat hem betreft, het ministerie geen steun zou vinden Hij mist bij dit ministerie ingenomen heid met de eischen van den constitutioneelen regeeringsvorm en de politieke verantwoorde lijkheid der ministers wordt langzamerhand een ïjdele klank. Uit het verdere debat is nog merk waardig: de rede van den heer Heydenrijck, die een bepaald antwoord vroeg over de plannen der regeering omtrent de onderwijswet: mocht de regeering thans niet willen antwoorden, dan zal hij daaromtrent eene afzonderlijke interpel latie houdeneene verklaring van den minister van marine over de gehouden toespraak op //de Kortenaer", die ook door den minister wordt afgekeurd, en waarover reeds de noodige beve len zijn gegeven om zulke toespraken in het vervolg te voorkomen; eene rede van den heer J. K. van Goltstein, die de ontbinding als een fait accompli wil beschouwd hebben; eene vraag van den heer Moens over de herstelling der departementen van eerediensten eindelijk de reden van de HH. Van Eek, Focker en Godefroi, die nader de redenen van ontbinding bespraken. De laatste vooral gaf op scherpen toon eene critiek van de houding, door dit ministerie aan genomen. Na bestreden te hebben de redenen die door den minister van binnenlandsche za ken gegeven waren voor een collectief ontslag, en het weinig ernstig gemeende van dat ont slag te hebben aangetoond, besprak hij ook de ontbinding. Spr. beeft de tweede ontbinding voorspeld, zelfs tweede of derde, //toujours de Faudace." Het ministerie is niet teruggedeinsd voor de tweede ontbinding, en als hij let op de omstandigheden waaronder, dan zullen er nog

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 1