LtlUSUH N°. 2469. Donderdag PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenf 3.00. Franco per postn 3.85. Afzonderlijke Nommers0.10. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels f 0.75; iedere regel meerf 0.12s Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer0.15. p-. '"i e—rr^. v r-a ONZE GEMEENTE-FINANCIEN. III. "VV"ij wezen eergisteren op eene zeer onbillijke bepaling in onze nieuwe belasting-verordening opgenomen, de bepaling namelijk, dat het inko men der burgers die kamers verhuren niet wordt opgemaakt uit de huurwaarde van dat gedeelte van het perceel 't welk zij zeiven gebrui ken maar uit de huurwaarde van het geheele huis. Wij hebben te meer reden ons over der gelijk voorschrift te verwonderen, omdat het niet bij toeval is ingeslopen maar dus vastge steld na een langdurig debat waarin de grieven, welke wij met een enkel woord aan stipten, zeer uitvoerig maar zeer vruchteloos werden uiteengezet. Zelfs die leden, die het meest klaagden over den gebrekkigen grondslag in de nieuwe belasting-verordening aangenomen, die met voorbeelden aantoonden dat men konde wonen in een betrekkelijk zeter duur huis en toch in armoedige omstandigheden verkeeren, omdat dit huis bijna in zijn geheel aan anderen werd verhuurd, terwijl de huurder voor zich zeiven bijna niets ter bewoning over hield, zelfs die leden hebben toen hun de gelegenheid werd aangeboden om hun zeer billijk bezwaar op te heffen, die gelegenheid ongebruikt gelaten en medegewerkt tot het plegen van een onrecht, waarvan zij zeiven het bestaan hadden aange wezen. Om dergelijke tegenstrijdigheid te verklaren moet men wel aannemen, dat de discussiën over onze gemeente-belasting zich door eene niet geringe verwarring van begrippen kenmerkten. En inderdaad, dit was dan ook werkelijk het gevalnu eens hoorde men de concept-belasting voorstellen als eene vaste heffing naar de huur waarde, dan als eene inkomsten-belasting, dan weder als wat anders, en ieder maakte voor zich de conclusiën, waartoe hij door zijne eigene voorstelling van de zaak gebracht werd. Wat was toch het voorname argument dat men aan voerde tegen hen die het groote onrecht waarop wij wezen, bestreden en pogingen deden om het weg te nemen? Men zeide eenvoudig dit: //wanneer wij in eene stad als deze waar de gewoonte om kamers te verhuren zoo algemeen bestaat, het inkomen der burgers afmeten niet naar de huurwaarde van het geheele huis maar naar de huurwaarde van dat gedeelte 't welk zij zeiven bewonen, dan zal het belastbaar in komen dat wij vinden betrekkelijk zeer gering j zijn en zulks tot groote schade van de gemeente kas." Wat zullen wij zeggen van dergelijke be wering? Zeker een groot belastbaar inkomen is beter dan een klein, maar mag dit nu eene reden zijn om het inkomen hooger te stellen dan het werkelijk is, eene reden om hem die slechts ƒ1000 verteert aan te slaan als verteerde hij 3000 of f4000? Men zoekt dus dach ten wij naar de waarheid, maar niet naar hetgeen men wel zoude willen dat waarheid was. Doch dit daargelaten, hoe kon men be weren, dat de gemeentekas schade zoude lijden wanneer voor een zeer groot aantal perceeleu eene lagere huurwaarde mocht worden aange nomen dan nu het geval zal zijn De bewe ring zou eenigen zin hebben wanneer de veror dening bepaalde, dat er zullen geheven worden twee of drie percenten van de huurwaarde, waut in dat geval zou de opbrengst der belasting stijgen naarmate de huurwaarde grooter werd. Maar van dergelijke belasting is bier geen sprake. De gemeente bepaalt vrij en zelfstandig welke som zij noodig heeft om de inkomsten der be grooting le doen sluiten met de uitgaven, on die som wordt omgeslagen over de burgers naar verhouding van hun inkomen. Of dit inkomen groot of klein is, of het ui zijn geheel bedraagt f 500,000 of éen millioen is voor de gemeente kas volkomen onverschilligaltijd verkrijgt zij de vereischte som, maar in het eerste geval zal zij eens zooveel percenten van het inkomen heffen als in het tweede. Men behoefde dus allerminst in het belang van de gemeentekas het aangewezen onrecht te plegen. Nog een ander motief schijnt de meerderheid te hebben geleid om voor dat onrecht de oogen te sluiten. Als de verhuurders van kamers meer belasting moeten betalen dus dacht men dan zullen zij wel middelen weten te vinden om dat meerdere op de huurders dier kamers over te brengen. Aangenomen dat dit werkelijk geschiedt, dan nog zou het motief niet mo^en gelden, want de verordening stelt op den voor grond, dat de minderjarige bewoners van ka mers en tot die cathagorie behoort zeker de overgroot© meerderheid niet in de belasting zullen bijdragen. Men moet niet trachten zij delings de personen te treffen, die men zelf er kent dat niet rechtstreeks getroffen mogen wor den. Maar dit daargelaten, de geheele bewering steunt op eene groote economische dwaling. De verhuurder van kamers kan zijne belasting even min willekeurig op de schouders leggen van den huurder als de koopman die willekeurig kau overdragen op den kooper van zijn product. Immers de prijs van gemeubileerde kamers als de prijs van elk product wordt ten slotte be paald door de verhouding tusschen vraag en aanbod. Neemt de vraag naar kamers toe, ter wijl het aanbod geene verandering ondergaat, ja dan kan de verhuurder de wet stellen aan zijn huurder; maar gebeurt het tegenovergestelde, gaat men, ofschoon de vraag niet grooter wordt, meer kamers te huur bieden dan voorheen en juist door bet hoog bedrag der belasting kan dit zeer licht gebeuren dan zullen niet alleen alle pogingen om in verhoogde kamerhuur ver goeding te vinden voor hetgeen men te veel aan de gemeentekas moet afstaan, vruchteloos blij ven, maar dan zal de huurprijs integendeel da len omdat in dergelijk geval de huurder van de kamers aan den verhuurder de wet stelt. Niet het minst woog eindelijk nog een ander argument, namelijk dit, dat het onrecht waar over men nu klaagde ook lag opgesloten in de vroeger geldende verordeningen. Het feit is on loochenbaar en getuigt zeker van de groote lankmoedigheid welke Leidens burgerij zoo bij zonder onderscheidt. Al klaagt men onderling over de onbillijke verdeeling der lasten, tot offi cieel© klachten bij het gemeentebestuur schijnt men niet te willen komen. Maar in geen geval mocht deze bewering den naam van argument verdienen, want omdat een onrecht reeds vier of vijf jaren bestaat, daarom blijft het toch een onrecht, en daarom mocht de Raad zich ook niet ontslagen rekenen van de verplichting om het te herstellen, zoodra de gelegenheid daartoe zich aanbood. Eindelijk nog een kort woord over onze derde grief tegen de belasting-verordening. Om het inkomen der burgers te vinden wordt de huur waarde van de perceelen die zij bewonen met een zeker cijfer vermenigvuldigd, en wel met een hooger cijfer naarmate de huurwaarde klimt. Deze regeling is volkomen billijk, mits er gezorgd worde dat men bhjve binnen de grenzen van hetgeen waarschijnlijk is. Deze zorg heeft hier echter ontbroken en vandaar dat het inkomen der welgestelden in den regel veel te hoog wordt geraamd. Wie een huis be woont van f 800 en twee dienstboden houdt, bezit volgens de verordening een inkomen van ongeveer f 9000. Slechts zelden zal dit het ge val zijn en vandaar dat dan ook werd voorge steld voor de hoogere klassen eene billijker ra ming van inkomsten aan te nemen. Maar het voorstel werd verworpen, en waarom? Omdat men de raming voor juist hield? O neen, maar omdat het de hoogere klasse gold. Ziedaar dunkt ons weder eene openbaring van die zie kelijke philanthropic, welke tegenwoordig aan de orde van den dag is. Zeker, de tijd is lang voorbij, en zeer gelukkig voorwaar, dat de kleine burger werd geëxploiteerd door den wel gestelde, maar voor die exploitatie behoeft nu geene exploitatie in tegenovergestelden zin in de plaats te komen. De leus yan onze maatschappij isrecht voor allen, en onder die allen" be- hooren ook de welgestelden. Eene te hooge ra ming van hun inkomen is even onbillijk als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 1