N°. 2465.
Zaterdag
A0. 1868V
22 Februari.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maandenf 3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.10.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Van 1-6 regels f 0.75; iedere regel meer0.12*
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van
1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer„0.15.
ONZE GEMEENTE-FINANCIEN.
I.
Afgeleid door de groote politieke gebeurte
nissen sedert het einde van 1867 hier te lande
voorgekomen, hebben wij onze gemeente-zaken
veel langer uit het oog verloren dan wensche-
lijk was. Wij betreuren dit te meer omdat dag
bladen, willen zij hun eersten plicht naleven,
den plicht van actueel te zijn, maar zelden ge
legenheid hebben in het verleden© terug te gaan
en de leemten aan te vullen, welke zij wille
keurig of onwillekeurig lieten bestaan. Wij wa
gen het dan ook niet, overeenkomstig ons oor
spronkelijk plan, de beraadslagingen over de
gemeente-begrooting van het tegenwoordige jaar
nu nog in bijzonderheden na te gaan en terug
te komen op al de quaestiën, bij die gelegenheid
levendig en uitvoerig besproken. Gelukkig gol
den de voornaamste van die quaestiën geen voor-
bijgaand belang, maar zaken, welke ongetwijfeld
reeds spoedig opnieuw aan de orde zullen ko-
men, in welk geval wij de gelegenheid om daar-
over ook onze meening te zeggen zeer zeker
uiet ongebruikt zullen laten.
Dat het ons ernst is met dat plan willen wij
al dadelijk bewijzen, door, partijtrekkende van
de nu onlangs publiek gemaakte discussiën over
de door den gemeenteraad vastgestelde plaatse-
j lijke directe belasting, enkele opmerkingen in
j bet midden te brengen zoowel omtrent die be
lasting zelve als omtrent den finantieelen toe
stand van onze gemeente in het algemeen.
Zij die in het Bijblad van de Leydsche Cou
rant de //Handelingen" van onzen gemeenteraad
geregeld plegen te volgen, moeten zich, evenals
wij, zeker meermalen verwonderd hebben over
bet groot verschil van meening omtrent den
finantieelen toestand dezer gemeente, dat men
bij onze raadsleden kan waarnemen. Volgens
sommigen verkeert de gemeentekas in voortref-
felijken staat en was de bloei onzer financiën
misschien nimmer zoo groot als tegenwoordig;
volgens anderen zou juist het tegenovergestelde
waarheid zijn en de finantieele toestand van het
oogenblik stof tot ernstige bekommering moeten
opleveren.
Vanwaar dit groot verschil van meening?
Aan verkeerde inzichten 't zij dan bij dezen
't zij bij genen valt nauwelijks te denken, want
het totaal-bedrag van de begrooting is gemak-
kelijk genoeg te overzien, dank zij vooral het
voortreffelijk stelsel van comptabiliteit dat se
dert de invoering der gemeentewet hier en elders
bestaat, en dat zeker niet tot de minst bedui
dende zegeningen behoort, welke die wet aan
Nederland gebracht heeft.
De verklaring ligt dunkt ons voor de hand,
zooals trouwens dadelijk in het oog valt wan
neer men maar let op de argumenten, welke
zoowel onze optimisten als pessimisten ter ver
dediging van hun gevoelen plegen aan te voe
ren. Wie die argumenten overweegt zal moeten
erkennen, dat beiden gelijk hebben, maar tevens
zal hij ontwaren, dat beiden'slechts op éene zijde
van de quaestie de aandacht vestigen. Immers
het is zeer waar, dat onze financiën zich in vele
opzichten zeer gunstig onderscheiden van die
der meeste groote gemeenten van ons vader
land niet alleen heeft Leiden geen schulden
maar het bezit aanzienlijke kapitalen, welke nu
reeds eene jaarlijksche rente afwerpen van meer
dan f 23000. De gasfabriek is eene andere bron
van inkomsten, welke bijna alle gemeenten der
ven, en een rijk vloeiende bron, getuige het
feit, dat op de tegenwoordige begrooting f 45000
als overwinst van die fabriek staat uitgetrokken.
Men mag bezwaren hebben tegen dat exploitee-
ren van een bijzonderen tak van nijverheid door
het gemeentebestuur, en wij deelen die be
zwaren te ontkennen vj.lt het niet, dat te
genwoordig de gasfabriek een machtige steun is
voor onze gemeentekas. Voegt men bij de twee
genoemde sommen de inkomsten welke de ge
meente ontleent aan hare vaste goederen, dan
verkrijgen wij een cijfer van ruim 74000, ge
lijkstaande met negen tiendedeelen van den hoof-
delijken omslag. Inderdaad wie hierop let heeft
recht te spreken van bloeiende financiën en te
beweren, dat slechts weinige gemeenten op een
zoo gunstigen staat van de geldmiddelen kun
nen roemen als de onze.
Maar de tegenpartij heeft niet minder afdoende
argumentenzij laat de begrooting in het mid
den om uitsluitend de aandacht te vestigen op
de aanslagbiljetten voor onze plaatselijke directe
belasting en op de opcenten van het personeel,
om daaruit te betoogen, dat de druk der be
lastingen te Leiden zwaarder is dan in de meeste
groote gemeenten van Nederland. Het feit kan
moeilijk worden geloochend, en dat feit beslist
dunkt ons ten slotte de opgeworpen quaestie.
Wat baat het of onze financiën zich in gunsti
gen staat bevinden, wanneer de slotsom toch
deze is: dat de burgerij hier meer te betalen
heeft dan elders?
Hoe is echter zulk eene slotsom mogelijk?
Worden dan de uitgaven te Leiden zoo buiten
sporig hoog opgevoerd? O neen, ook in dit op
zicht verschilt onze begrooting niet veel met
die van andere gemeenten, welke ongeveer
denzelfden omvang hebben. Maar in belasting
zaken heeft men niet enkel te letten op de som,
welke wordt omgeslagen, maar ook op het aan
tal personen, dat te zamen die som zal moeten
opbrengen, en juist in dat laatste ligt onze
zwakheid. Het deeltal is betrekkelijk laag, maar
de deeler helaas buitensporig klein, met andere
woorden: de welgestelde klasse te dezer stede,
die klasse welke ongeveer alleen al de vereischte
belastingen moet opbrengen, staat in geenerlei
evenredigheid met de geheele bevolking. Onder
de 38000 personen, welke te Leiden worden
aangetroffen, zijn er nauwelijks 3000 wier na
men op het kohier van de plaatselijke directe
belasting voorkomen. Daar ligt de kwaal, en
die kwaal openbaart zich natuurlijk in al haren
omvang sedert de plaatselijke accijnzen werden
afgeschaft. Op de begrooting van 1866 stonden
de accijnzen nog uitgetrokken voor f213000, en de
vergoeding daarvoor in de plaats gekomen door
den afstand van 4/5 der rijks personeele belas
ting aan de gemeente bedraagt nog maar
f 90000.
De ongunstige toestand van Leiden in dit
opzicht valt het best in het oog, wanneer wij
dien vergelijken met don toestand elders, bijv.
te 's-Gravenhage. In de residentie met 87000
zielen brengt 's rijks personeele belasting ruim
f 500000 op; in onze gemeente met eene bevolking
van 38000 zielen slechts f 112700, of per hoofd
te 's-Gravenhage f 5.70 en hier nog geen f3.
Deze eenvoudige vergelijking verklaart beter
dan lange vertoogen de eigenlijke oorzaak van
deD zwaren druk der belastingen te Leiden
niet alleen dat het gedeelte van de burgerij, iu
staat bij te dragen in die belastingen, betrekke
lijk zeer weinigen omvat, maar het voordeel
verkregen door den afstand van vier vijfde
deelen der rijks personeele belasting heeft om
die zelfde reden voor ons minder beteekenis;
terwijl wij met ƒ90000 genoegen moeten nemen
ontvangt 's-Gravenhage meer dan vier tonnen
gouds.
Geen sterveling draagt de schuld van dien
betrekkelijk ongunstigen toestand waarin Lei
den verkeert, noch de gemeenteraad, noch het
dagelijksch bestuur noch iemand anders. De
kwaal kan slechts verminderen naarmate de
welgestelde burgerij versterkt wordt en in het
algemeen de bloei van de gemeente toeneemt.
Dit geneesmiddel is alleen afdoende, maar onge
lukkig werkt het slechts zeer langzaam. In af
wachting van die gunstige uitwerking is slechts
tweederlei mogelijk tot verlichting van den be-
staanden druk der belastingeen zoo spaarzaam
mogelijk beheer en eene zoo juist mogelijke ver
deeling der belastingen tusschen allen die in staat
zijn daartoe bij te dragen.
Heeft men te dien opzichte gedaan wat go-
daan kan worden? Op deze vragen wenschen
wij terug te komen.