N°. 2434. Vrijdag A0. 186 17 Januari. LEIDSCH ;n DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenf 3.00. Franco per postn 3.85. Afzonderlijke Nommers0.10. DE MORALITEIT VAN HET KABINET. Hoe eenvoudiger men de vraag stelt, welke de kiezers eerstdaags te beslissen zullen hebben, des te zuiverder houdt men het terrein van allerlei discussies en van allerlei hartstochten, die de hoofden slechts kunnen verduisteren, den partij geest slechts kunnen versterken en de vrijheid der kiezers belemmeren. Eene poging tot zulk eene vereenvoudiging beeft Dr. "VV. J. A. Jonck- bloet gedaan in zijne brochure: //Het kabi net Van Zuylen. Een woord aan het Ne- derlandsche volk," waarop wij reeds met een enkel woord de aandacht onzer lezers hebben gevestigd. Het vraagstuk toch, dat hij aan de kiezers voorlegt, is een vraagstuk van zuiver zedelijken aard. //Het publiek," zegt de schr., //zelfs het beschaafde, denkende deel der natie, is niet altijd in staat om over staatkundige, laat staan diplomatieke vraagstukken te oor- deelen; vooral niet wanneer ze door velerlei incidenten gecompliceerd en door een aantal drogredenen verduisterd zijn. Maar over zede lijkheid heeft een ieder, bij wien het hart op de rechte plaats zit, een oordeelen het eerlijke Nederlandsche volk heeft er recht op, dat het zijne bewindslieden kan in de oogen zien, zon der dat het daarbij behoeft te blozen." Het is dus eenvoudig de zedelijkheid van het ka binet-Van Zuylen, die Dr. Jonckbloet voor de rechtbank der openbare meening wil brengen, en hij doet dit door de geschiedenis van het ministerie te verhalen en hier en daar fragmen ten uit de in het Bijblad bewaarde redevoe ringen als bewijsstukken aan te voeren. Wij bepalen ons er toe, op den hoofdinhoud van Dr. Jonckbloets belangrijke brochure te wijzen, waarvan wij de lezing niet genoeg kunnen aan bevelen. De toon van het geschrift is die der kalme onpartijdigheid, terwijl de helderheid van bet overzicht niets te wenschen overlaat en de kiezers zelve er gemakkelijk de conclusies uit kunnen trekken. Onzedelijkheid, dat wil zeggen, oneerlijkheid en onoprechtheid vindt schr. in al de hoofd momenten der geschiedenis van het tegenwoor dig ministerie. Hij vindt ze 1°. In het optreden van den heer Mijer als hoofd en als samensteller van het kabinet, niet tegenstaande het weldra bleek, dat de heer Mijer slechts //een gordijn" was geweest, voor het kabinet geschoven, om de Grroeniaansche kleur, door graaf Van Zuylen er aan gegeven, voor de natie te verbergen, een voorwendsel, dat bet der Regeering mogelijk moest maken tegenover eene liberale meerderheid in de Kamer op te treden. 2°. In het onverwacht aftreden van den heer Mijer als minister van koloniën en zijne aan- Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering- van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels ƒ0.75; iedere regel meer0.12s Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer0.15. stonds daarop gevolgde benoeming tot gouver neur-generaal in Oost-Indië; het bleek toch weldra, dat die benoeming reeds lang //het plan" der Regeering geweest was, en het werd meer en meer waarschijnlijk, dat men dit voor uitzicht van den aanvang af aan den heer Mijer had geopend, om hem over te halen voorloopig als minister van koloniën zijn naam aan het kabinet te geven. 3*. In de dubbelzinnige houding der Regee ring ten opzichte van het koloniale vraagstuk. Twee zaken toch waren ten dien aanzien van den beginne af in het regeerings-pro- grarnma op den voorgrond gesteld: vooreerst, dat de hoofdgedachte bij de vorming van het kabinet de oplossing was van het koloniale vraagstuk, en ten andere, dat die oplossing zou plaats hebben bij de wet. Met dit eerste punt nu is bepaald in tegen spraak geweest: bet plotseling vertrek van den heer Mijer, die de hoofdgedachte der Regee ring vertegenwoordigde; eene verklaring, graaf Van Zuylen in een //onbewaakt oogen blik" ont snapt na het vertrek van den heer Mijer, dat, //al was de koloniale quaestie de aanleiding ge weest tot het optreden van dit ministerie, daaruit nog niet volgde, dat altijd diezelfde quaestie op den voorgrond zou moeten blijven staan de frontverandering ten opzichte van het kolo niaal programma van den heer Mijer, duidelijk zichtbaar in de tegenstrijdige verklaringen van zijn opvolger, den minister Trakranen; bovenal de houding van het kabinet, toen de heer Tra kranen de erfpaehtswet had ingetrokken en zijn ontslag had aangevraagd: immers, betrof het koloniale vraagstuk werkelijk, zooals vroeger gezegd was, een regeeringsbeginsel, dan had het geheele kabinet moeten aftreden. AVat bet tweede punt aangaat, de regeling dei- koloniale aangelegenheden bij de wet, de for- meele belofte, daaromtrent herhaaldelijk door den heer Mijer, uit naam der R e g e e r i n g, d. i. dus van het geheele kabinet gedaan, werd lang zamerhand geheel opgegeven. Immersde heer Mijer had nauwelijks een wetsontwerp inge diend, of hij trad af; de heer Trakranen diende de erfpaehtswet in, maar stelde de be handeling daarvan zoo lang mogelijk uit, en waarom de Regeeriug dit deed, bleek duidelijk uit de woorden van den baron Van Zuylen, die als parlementair axioma opgaf//dat, wan neer men in eene vergadering eene zaak niet wenscht, men in de allereerste plaats moet trach ten de behandeling dier zaak uit te stellen toen de wet, ondanks alle tegensparteling, toch in behandeling kwam, greep de minister de aanneming van het amendement-Van de Putte als voorwendsel aan, om ze in te trekken, en bewees daardoor blijkbaar een grooten dienst aan het kabinet, die hem echter zijn zetel kosttena den val van den heer Trakranen werden niet dan met moeite eenige verklarin gen omtrent //de getrouwheid der Regeering aan hare eenmaal verkondigde beginselen" aan den voorzitter van den ministerraad ontlokt, doch nauw was de heer Hasselman opgetreden, of het bleek dat men aan die verklaringen niet te veel moest hechtenin de troonrede was van geene wetsvoordrachten over koloniale aan gelegenheden sprake; in de Eerste Kamer zeide graaf Van Zuylen in de maand Septem ber 1.1.: //dat men de oplossing der koloniale vraagstukken niet uitsluitend moest zoe ken in het ontwerpen van wetten"; bij het opgeven van den inhoud van het pro gramma, waaraan de regeering //in algemeen e trekken" beweerde vast te houden, zweeg de minister geheel over regeling der cultuuraange legenheden bij de wet; in de memorie van beantwoording werd het toezeggen van zulk eene regeling een bloot gezegde" van den lieer Mijer genoemd, waaraan de regeering zich niet gebonden achtte; in diezelfde memorie waar schuwde de regeering tegen wetten, als tegen //gewaagde proefnemingen"; eeneonbewim pelde" verklaring van den heer Hasselman aan de vertegenwoordiging komt) hierop nederop alle andere punten wordt de plechtig toegezegde wettelijke regeling kortaf geweigerd, op het punt van erfpaehtswet wordt de uitslag van een on derzoek in Indië afgewacht, een onderzoek, waar aan, volgens woorden, door den heer Mijer met instemming aangehaald, //jaren tijds zullen moeten worden besteed." De conclusie, die de heer Jonckbloet betref fende de twee genoemde punten uit al die fei ten trekt is dezeHet koloniale vraagstuk, een9 bet //regeeringsbeginsel" bij uitnemend heid genoemd, is dit niet meer. De zoo plech tig toegezegde regeling der cultuuraangelegen heden bij de wet wordt verscheurd. De schr. vindt de onzedelijkheid van liet ka binet-'Van Zuylen verder 4C. In de houding der regeering ten opzichte der onderwijs-quaestie. Vooreerst nl. in de houding van graaf Van Zuylen, die eerst, in weerwil van de denkbeelden, blootgelegd in zijne bekende brochure: //Agitatie of plichtsbetrachting", zit ting nam naast den lieer Heemskerk, den schoolwet-man bij uitnemendheid", in een kabi net, dat, bij monde vau den lieer Mijer, zich homogeen had verklaard in deze gewichtige zaak en //de oplossing der school-quaestie door de neutrale staatsschool onaantastbaar" bad genoemddie verder, niettegenstaande bij den 7den Juni 1866 verklaard had, dat //de wijzi-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 1