No. 2414. Zaterdag A°. m: 21 December. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maanden3.00. Franco per postn 3.85. Afzonderlijke Nornmers0/10. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels ƒ0.75; iedere regel meer0.12*. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer0.15. Het Haagsche Dagblad is in toorn tegen ons ontstoken. Om zijne woede lucht te geven heeft het zelfs de toevlucht genomen tot vuile aardigheden, die gewis een aangenamen geur verspreid hebben in de aristocratische salons van zijne begunstigers. Vanwaar die toorn? Omdat wij éen enkele maal gevallen zijn in den toon dien het dage lijks aanslaat Omdat wij ons vergrepen hebben aan zijne monopolie? Doch wij willen ernstig zijn. "Wij hebben spijt over onzen uitval tegen het Haagsche Dagblad. Wij vragen onze lezers ver schooning, zoo wij onder den indruk eener vol komen gerechtvaardigde verontwaardiging in een toon zijn gevallen, die ons niet voegt. En wij verklaren, dat, wanneer wij daarbij de perken der edelmoedigheid zijn te buiten gegaan, dit ons leed doet. AV ij kunnen deze verklaring met volle vrij moedigheid afleggen, omdat het publiek, dat onze vertoogen geregeld leest, weet, dat wij gewoon zijn de zaken met kalmte en waardigheid en met vermijding van persoonlijkheden te behan delen. Zooveel over ons zeiven. Nu nog een woord n of over het Haagsche Dagblad. Onze eenige fout is geweest, dat wij ons een oogenblik hebben laten verleiden om de tactiek te volgen, die bij het Haagsche blad regel is. Die tactiek is, niet zaken te behandelen, maar personen aan te tasten. Vooral in de laatste dagen en met het oog op eene ontbinding der Tweede Kamer, waartoe de partij van het Haagsche Dagblad met alle kracht drijft, is deze afschuwelijke tactiek door het Haagsche blad op de onbeschaamdste wijze gevoerd. Nu hebben wij eenvoudig aan de schrijvers van het Dagblad, of liever, aan elk fatsoenlijk man deze vragen te doen Is het niet voor een man van eergevoel de grofste beleediging, wanneer hem, alleen op grond van opgevangen praatjes wordt toegedicht, dat hij openlijk pertinent onwaarheid heefc gesproken? Is het niet honend voor een lid der Tweede Kamer, wanneer men zijne houding zij het ook in kunstig bedekte termen, maar zoo dat elkeen de bedoeling duidelijk inziet in ver band brengt met de verzekering, dat hij te ver geefs naar eene eervolle betrekking, waartoe hij onbekwaam zou zijn, heeft gesolliciteerd? Is het niet méér dan beleediging en hoon, wanneer aan een oud-minister in de grofste termen wordt voorgeworpen, dat hij moedwillig brieven, die staatseigendom waren, onder zich gehouden heeft en gebruikt als een wapen om zijnen opvolger daarmede een doodslag toe te brengen? Is het nietMaar genoegde lezers van het Dagblad kunnen zelf deze voorbeelden met tallooze andere vermeerderen. Wij hebben hier nu niets meer bij te voegen dan alleen, ditonze bedoeling is eenvoudig ge weest het Haagsche Dagblad aan de les te her inneren//Wat gij niet wilt dat uge schiede, doe dat ook niet aan ande ren." Was de les welverdiend? Niemand zal het betwijfelen. Zal zij iets baten V Wij hopen het, meer dan wij het gelooven. BINNENLAND. LEIDEN, 20 December. Het verslag der Kamer over het wets ontwerp tot wijziging der wet van 19 Augustus betrekkelijk de nationale militie is hoogst on gunstig. Bij de overweging toch der regeeringsvoor- dracht verklaarde de meerderheid" der in de afdeelingen tegenwoordig zijnde leden zich tegen het hoofddoel dier voordracht, in de verhooging van het maximum der jaarlijksche lichting voor de militie van 11,000 tot 14,000 man gelegen; terwijl ook de voornaamste der overige voor gestelde wijzigingen, die belemmering der plaats vervanging, afschaffing der nummerverwisseling en beperking der vrijstellingen betreften, //wei nig of geen bijval" vonden. In de tweede plaats, zegt het verslag, kan, naar 't gevoelen der meerderheid," over het al dan niet bestaan der noodzakelijkheid van versterking der nationale militie niet worden beslist, tenzij men vooraf wete, welke mate van hulp voor de verdediging des vaderlands van de schutterijen kan worden verwacht. Het moet blijken, welke de sterkte der schutterskorpsen zal zijn, die in tijd van nood het leger moeten versterken, en hoedanig het gehalte der mobiele schutterijen vermoedelijk wezen zal. De regee ring bewaart omtrent dit gewichtig punt het stilzwijgen. Welk stelsel men omtrent 's lands defensie ook mocht aannemen, de schutterijen zullen altijd een gewichtig bestanddeel der daar voor vereischte levende strijdkrachten moeten blijven uitmaken. Het aangevraagde cijfer van 70,000 man mi litie mist elke deugdelijke basis. Dit springt, naar het gevoelen der //meerderheid," te meer in 't oog, wanneer men de redenen onderzoekt, voor die vermeerdering door de regeering aan gevoerd hetgeen in 't verslag in 't breede wordt aangetoond. Aangenomen dat de noodzakelijkheid om de getalsterkte der militie tot 70,000 man te ver- hoogen, voldingend kon worden betoogd, bleef het de vraag, of de wijze, waarop de regeering van de meer te lichten miliciens gebruik wilde maken, uitvoerbaar, en tevens of die verhoogde lichting, althans in hare volle uitgestrektheid mogelijk was. Ook de eerste dezer beide vragen konden de meeste leden" niet toestemmend beantwoorden. Yoorts is nog besproken het jaarlijks vast stellen van de contingenten, waartegen verschei dene leden zich verklaarden. Aan het slot der memorie is eene nota opge nomen van den heer De Boo van Aiderwerelt omtrent de kosten van de voorgestelde verhoo ging van het militie-contingent, welke hij op f 1,300,000 'sjaars schat. In een particulier schrijven uit 's-Hage aan de Arnh. Courant wordt de ontbinding der Tweede Kamer sterk in twijfel getrokken. De brochure van den heer Cremers en de quaestie tusschen de heeren Mijer en Hasselman moet het wankelende kabinet veel kwaad hebben ge daan. De heer Mijer stond ten hove te hoog in gratie om zoo eensklaps door den eersten den besten minister te worden teruggeroepen. Tevens wordt daarin opmerkzaam gemaakt op de vacature, ontstaan door het eervol ontslag aan generaal Nepveu verleend, en als mogelijk gesteld dat de tegenwoordige minister van oor log als chef van den generalen staf zou optre den. //Wanneer het nu waar is", gaat de Arnh. Courant voort, //dat graaf Van Zuylen nog altijd de betrekking van gezant te Londen am bieert, en de heer Heemskerk geen minister wil blijven wanneer de Kamer ontbonden wordt, dan zou die ontbinding alleen en uitsluitend moeten geschieden ten behoeve van graaf Schim- melpenninck, voor wien, welke pogingen er ook worden aangewend bij de verkiezingen, onmo gelijk eene meerderheid zou zijn te vinden. //Het orgaan van dien minister heeft betoogd, dat eene vervanging van het kabinet onmogelijk en eene aanvulling ondenkbaar was. Zou dan graaf Schimmelpenninck alle portefeuilles willen aan vaarden In de N. Bott. Courant van heden treft men onder de ingezonden stukken een brief aan van den heer A. W. S ijthoff aan de redactie van dat blad, van den volgenden inhoud //Mijne Heeren 1 //In uw nommer van heden verwacht gij, dat ik mij verantwoorden zal op eene beschuldiging, door den redacteur van het Dagblad van 's-Grravenhage tegen mij ingebracht. //Toen ik zelf het bedoelde artikel onder de oogen kreeg, heb ik echter bespeurd, dat niet ik, maar //sommige hoogleeraren der Leidsche HoDgesc!!©©!" door den redacteur van het Haagsche Dagblad worden uitgenoodigd licht over die zaak te verspreiden of te doen ver- sp reiden. //Aangezien evenwel onmogelijk iemand ter we reld dan ik alleen in deze zaak betrokken kan zijn, zoo moet ik UEd. mededeelen dat, wanneer de hoofd-redacteur van het Haagsche Dagblad mocht goedvinden zich rechtstreeks tot mij te wenden en de stukken te produceeren, waardoor hij voorgeeft zijne beschuldiging te kunnen sta ven, ik volkomen geneigd ben mijne inlichtingen daar tegenover te plaatsen. Ik kan mij niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 1