De heer Cremera besluit met deze woorden //Het dilemna waarin ik mij geplaatst vond, was moeilijk. //Graaf Yan Zuylen had, toen hij in Juni 1865 als lid der Kamer optrad, verklaard geen oppositie te zullen voeren tegen het ministerie, vooral niet tegen den minister van buitenland- sche zaken, wiens regeeringsbeleid hij als gezant had moeten leeren kennen. Op 23 Mei 1866 viel hij mij echter aan tegen zijne eigen vroe ger en later verkondigde leer in. Hij deed dat zonder noodzaak, toen ik reeds mijn ontslag had aangevraagd, en zonder dat hij er het minste gevolg van kon verwachten. Hij deed het in mijne afwezigheid en zonder mij vooraf te hebben gewaarschuwd. Ook later trachtte hij mijne han deling in een ongunstig daglicht te stellen. Ik verdedigde mij niet en nam niet het geringste aandeel aan de critiek of de oppositie zijner regeeringsdaden. //Eindelijk op 23 Nov. 1867 beschuldigt hij mij zonder noodzaak, zonder aanleiding en //in strijd met de waarheid'' van de regeering van Pruisen zoodanig te hebben vertoornd, dat het land daardoor in gevaar heeft verkeerd en dat de nationale militie op het punt stond van op geroepen te worden. //Toen heb ik mij verdedigd. Ik heb aange toond dat ik mijn vaderland niet in gevaar heb gebracht. //Men duidt mij dit ten kwade. Het is zoo, ik had kunnen zwijgen. Ik had mijn goeden naam kunnen ten offer brengen en over tuigd als ik was ons vaderland in de beste verstandhouding met de buitenlandsche mogend heden te hebben behouden en het mijne tot de bevrijding van Limburg ruimschoots te hebben bijgedragen in dat zelfbewustzijn mijn troost kunnen vinden. //Maar zoolang er nog in den lande zijn, die een goeden naam als den grootsten schat des levens en het beste erfgoed hunner kinderen beschouwen, zoolang zullen er ook zijn, die het zullen billijken, dat ik thans het stilzwijgen niet heb bewaard." BINNENLAND. LEIDEN, 17 December. Men schrijft ons uit Katwijk a/z 15 Dec.; Op nieuw werd deze gemeente door een zwa- ren ramp getroffen, daar het heden bleek, door het aanspoelen van een stuk wrakhout, dat weder eene der bomschuiten van den heer J. Schaddé van Doren, stuurman "W. van Duin Dz. door den storm van 3 Dec. jl. met al de opvarenden een prooi der golven is geworden Waarschijnlijk zal dit ongelukkig lot den wak keren gasten onder Egrnond zijn overgekomen, en verkeerde men hier al reeds gedurende eenige dagen omtrent gen. bom en diens bemanning in ernstige ongerustheid. Yan het wrak, dat in de nabijheid van Scheveningen nog ronddrijft, zal waarschijnlijk weinig terecht komen. Dit is in den tijd van ruim 7 jaren reeds de derde schuit, die gen. reeder op zee verliest. Dat der gelijke rampen een ongunstigen invloed uitoefe nen op de ontwikkeling van deze buitendien niet bij uitstek welvarende gemeente spreekt van zelve. Maar dit voorval is bovenal daarom zoo treurig, omdat daardoor 5 vrouwen wedu wen en 15 kinderen weezen zijn geworden. Dit treurige bericht is ook toegezonden aan de vereeniging tot voortdurende ondersteuning der nagelaten betrekkingen van verongelukte visschers der reederijen te Katwijk aan Zee en Noordwijk aan Zee; terwijl voor de weduwen en weezen dezer ongelukkigen ondersteuning ge vraagd is bij de vereeniging. Wij hopen, dat zij door milde bijdragen in staat mag ge steld worden aan hare edele roeping te kunnen blijven beantwoorden. Door haar worden thans behalve deze ongelukkigen 20 weduwen, 41 weezen, en 2 bejaarde personen ondersteund. De audiëntie van den minister van marine zal op 20 dezer en die van den minister van oorlog op 19 December niet plaats hebben. In de Maandag-avond gehouden vergade ring der leden van de Rotterdamsche afdeeling der //Maatschappij van fraaie Kunsten en We tenschappen," traden de heeren H. Conscience en K. Yersnaeyen op. Dat deze avond met ge spannen verwachting werd te geraoet gezien, werd voldingend bewezen door de overtalrijke opkomst der leden, zoodat schier geen enkele plaats in de zaal van 't Nut onbezet bleef. Zoo voor als na de pauze voerden beide sprekers het woord. De heer Yersnaeyen droeg verschillende gedichten van zich zelf voor, terwijl de heer Conscience voor de pauze //de roeping der vrouw" behandelde, die volgens den spreker geene andere was dan te leven voor echtgenoot en kroost, zoodat leven en beminnen voor de vrouw woor den van gelijke beteekenis zijn. Op treffende wijze lichtte de spreker zijn gevoelen toe, door de mededeeling uit een voorval, dat in 1830 te Antwerpen plaats had en waaruit bleek, dat zelfs bij de krankzinnige vrouw de liefde voor het kind nog levendig blijft. Na de pauze droeg de heer Conscience een fragment van een too- neelwerk voor, waarin geschetst werd de dichter, die het idealistische najaagt en die daarbij te worstelen heeft met de genietingen der aarde. De gedichten door den heer Yersnaeyen voor gedragen, zijn de volgende: //Een fragment uit mijne trilogieDrie reuzen uit de middeleeuwen, (De Ylaamsche Burgerij)," //De Blinde Wees," Herinnering," //Het kindje in rouw kleederen," //Het Zonneken der Lente." In hartelijke taal heeft de voorzitter van de afdeeling der Maat schappij, de heer Mr. G. Mees, de beide Zuid- Nederlanders toegesproken en hun bedankt dat zij ook aan Noord-Nederland de gelegenheid hadden gegeven meer van nabij hun talent te genieten en te waardeeren. Hij verzekerde Con science van den ruimen bijval, die zijne werken hier te lande vinden. Wij hebben het eerste deel gezien van den nieuwen roman van J. J. Cremer, getiteld Anna Rooze, uitgegeven bij de heeren M. Nij- hoff, A. W. Sijthoff en D. A. Thieme. Wij ge- looven dat deze roman bestemd is om bepaald opgang te maken. Met verlangen wachten wij de verdere deelen. Wij zijn nieuwsgierig te we ten, hoe het af zal loopen met de arme //Anna Rooze", overgeleverd aan den schijnheiligen oom, die het vermogen haars vaders heeft verdonke remaand bemind te gelijker tijd door een armen student; door een bedorven en flauw schatrijk jonkheer, die, in verbond met zijn vader, tegen den zin zijner moeder en tegen haar eigen zin, haar als zijn echtgenoot hoopt gelukkig te ma ken; en door een flink verstandig jong edelman, dien zij zelve liefheeft doch die te gelijk in stilte door haar boezemvriendin, een speelge nootje van den jongman, wordt aangebeden. Anna Rooze gaat velerlei strijd en een moei lijk leven te gemoet. Doch haar karakter, gelijk het door den heer Cremer geteekend wordt, is tegen veel opgewassen. En nog spreken wij niet van de geestige karakter-schildering van den dominé van het dorp met zijne geheele familie tot een half menschenschuw commensaal incluis van de fijne en ware teekening van de geestelijk onderdrukte echtgenoote van den scheinheiligen woekeraar, Anna's oom. De Geldersche boeren knecht en zijn ongelukkige Hanneke kunnen door niemand beter dan door Cremer geteekend worden. Wij herhalen het: Anna Rooze zal, zoo de verdere deelen aan den indruk van het eerste beantwoorden, zeker bij het publiek een gunstig onthaal vinden. N. H. C. Z. M. heeft aan Jhr. Mr. II. M. C. Clifford, hofmaarschalk des kouings, vergunning verleend to: het aannemen en dragen van het grootkruis de: orde van de Poolster, hem door Z. M. den koning van Zweden en Noorwegen geschonkengelijk vergunning aan Dr. J. C. Hacke van Mijnden tt Amsterdam, tot het aannemen en dragen der ver sierselen van ridder der orde van Albertus, hen door Z. M. den koning van Saksen, en aan M. J H. van Lier, kanselier bij het Nederl. gezantschap te Parijs, tot het aannemen en dragen der versier selen van ridder der orde van het legioen van eer hem door Z. M. den keizer der Pranscken ge schonken; Mr. E. Dull, G. Bennema en M. L Bouwman, wier tijd ran aftreding als leden van de directie der maatschappij van landeigenaren en vastbeklemde meiers in de provincie Groningen op 31 December 1867 is bepaald, voor die betrekking opnieuw benoemd; en aan den kapit. A. D. J Barre, van den grooten staf, adj. van Z. K. II prins Erederik der Nederlanden, vergunning ver leend tot het aannemen en dragen van de versier selen van ridder der orde van het Zwaard, hem door Z. M. den koning van Zweden en Noorwegen geschonken. De min. van buitenlandsche zaken, graaf Yan Zuylen van Nijevelt, heeft heden een lang durig onderhoud met Z. M. den koning gehad en daarna met den beer Heemskerk min. van binnenlandsche zaken. Aan het departement van marine is heden aanbesteed het maken en stellen van een ijzeren lichtopstand met koperen lantaarn en ijzeren hek, benevens het maken der daarvoor noodige fun deeringen, voor een oeverlicht te Willemstad. Daarvoor waren 10 billetten ingekomen. De minste inschrijvers waren de heeren Schretlen en Comp. te Leiden voor ƒ2246. De Thermometer van Fahrenheit teekende alhier Maandag des namiddags te 5 uren 48°, des avonds te 8 uren 48°, te 10 uren 46°. Dinsdag's nachts te 12 uren 46°, Wind: Z. W., te 3 uren 47°,'smorgens te 5 uren 47°, te 8 uren 47°, 's namiddags te 12 uren 49°, te 4 uren 47°. BUITENLAND. Engeland. De commissie tot oprichting van een standbeeld voor lord Palmerston heeft de bewerking van het beeld opgedragen aan den Engelschen beeldhouwer Thomas Woolner. Het beeld zal acht voet hoog zijn en voor het par- lementshuis in Westmiuster tegenover het beeld van Robert Peel geplaatst wordeu. Ziehier nadere bijzonderheden omtrent de ontploffing in Clerkenwell te Londen, waardoor de Fenians gepoogd hebben hun mede-Fenian Burke, die in de gevangenis van Clerkenwell zat, te verlossen. Reeds voor eenige dagen werden de straten in de buurt van de gevangenis nauwlettend bewaakt. Het gebouw staat te midden van een doolhof van nauwe straten en stegen, die, weinig bezocht, bewoond worden door werklieden, kleine renteniers en mindere winkeliers. Het is niet wat men gewoonlijk eene gemeene buurt noemt, waar slecht volk huist. Den vorigen dag, Don derdag, was de politie gewaarschuwd, dat er eene poging gedaan zou worden om den gevangene Bnrke te verlossen, en die waarschuwing heeft wel het ontkomen van Burke, doch niet de af grijselijke daad belet, die daartoe als middel moest dienen. De muur van de binnenplaats der gevangenis, waar des achtermiddags de ge vangenen beweging nemen, komt tegen de straat uit. Die muur was 25 voet hoog en éen voet dik. Yoor eenigen tijd had men eene opening in dien muur moeten maken, ter zake van re paration en uitbreidiug van de gevangenis, eene opening, waardoor toen het werkvolk in- en uitging, en die sedert dicht gemetseld was. De aanleggers van de ontploffing hadden gehoopt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 2