N°. 2411. Woensdag A0. 1867. 18 December. LE1DSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.10. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon-en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels 0.75; iedere regel meerƒ0.125. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels/0.90; iedere regel meer0.15. ZELFVERDEDIGING. II. De aanval van graaf Van Zuylen, die den heer Cremers noopte tot zelfverdediging over te gaan, was vervat in deze woorden, den 23sten Nov. 11. in de Tweede Kamer uitgespro ken //Bij de optreding van dit kabinet in de maand Juni van het vorige jaar was omtrent de losmaking van Limburg een stap gedaan, aarop de bestrijders van de regeering zich Iteeds beroemen, als zeer doelmatig te zijn ge- eest. Ik wil niet gaarne, zonder noodzaak, het werk van voorgangers berispen. Maar dit moet ik daarvan zeggen, dat die stap niet al leen hoegenaamd tot geene uitkomst geleid heeft, maar zelfs op het oogenblik dat hij gedaan werd, schriftelijk en officieel door de Pruisische regeering als ondoelmatig is bestempeld, en dat die regeering, korte dagen voor mijn optreden, haar leedwezen heeft betuigd, dat die stap ge daan was zonder hare voorkennis. Mij dunkt dat die omstandigheid alleen voldoende is om te toonen, hoe weinig succes van dien maatregel te wachten was. //"Wij vonden bij ons optreden ook gereed liggen een wetsontwerp tot oproeping van twee lichtingen der nationale militie." I Deze aanval werd nog denzelfden avond door het Dagblad van 's-Gravenhage dus ge commentarieerd: //Reeds dadelijk bleek het uit de rede des ministers, dat gelijk de radicalen op finantieel en koloniaal gebied 's lands zaken in wanorde hadden achtergelaten, het diploma tiek wanbeleid van den radicalen minister van 'uitenlandscke zaken Nederland met groote ge- aren had bedreigd. Toen de tegenwoordige jegeering optrad, vond zij eene scherp afkeu- •ende nota van Pruisen over een roekeloozen ttap, met betrekking tot Limburgs losmaking oor den minister Cremers gedaan, en de ver- iouding tusschen Nederland en Pruisen zoo ;espannen, dat er een wetsontwerp gereed lag ter verdediging van het vaderland twee lich- ingen der nationale militie op te roepen. //Ziedaar de resultaten voor een tweeden diplo- aat onder de aanvoering van den heer Thor- iecke. //En het gelukte deze regeering weldra de elwillende gezindheid van Pruisen te herwinnen, ioodat het niet noodig was onze kinderen onder de wapenen te roepen, het vaderland in angst en spanning te brengen en van de schatkist ;roote offers te vergen. De regeering, te edel- oedig naar ons oordeel tegenover hare felle •estokers, had tot heden dit gewichtig feit ver- jwegen." Sprekende van dezen aanval en zijn commen taar, schrijft de heer Cremers: //Ik kon mijne oogen nauwelijks gelooven. Ik wist dat, zoo lang ik de eer had gehad de buitenlandsche betrekkingen te besturen, Nederland steeds in de beste verstandhouding met Pruisen had ver keerd. Ik wist daarentegen ook uit de in Enge land en Frankrijk medegedeelde diplomatieke stukken, dat de handelingen van het Haagsche kabinet onder het bestuur van graaf Van Zuy len zoowel te Berlijn als te Parijs ontevreden beid hadden opgewekt. Ik wist dat zijn voor stel om als bemiddelaar op te treden een zee weinig vleiend antwoord had uitgelokt van den Pruisischen minister en dat wij daardoor bloot gesteld zijn geworden aan de bespotting van het Noord-Duitsche parlement in eene openbare zitting. En dan te moeten lezen, dat ik het juist zou geweest zijn, die bijna den oorlog had doen ontbranden en dat wij het alleen aan het beleid van graaf Yan Zuylen te danken hebben, dat de welwillende gezindheid van Pruisen is herwonnen, dat onze kinderen niet onder de wapenen zijn geroepen, dat het vaderland niet in angst en spanning is gebracht en dat er van de schatkist geene groote offers zijn gevergd men zal moeten bekennen, dat er minder noodig is om iemand zijne gewone bedaardheid te doen verliezen." De heer Cremers ontwikkelt daarna de vol gende punten, welke de heer Geertsema reeds vroeger in de Kamer had aangestipt1° dat de minister zonder noodzaak een vorig bewind had aangevallen; 2° dat hij opzettelijk twee feiten had samengekoppeld, die in geen de minste be trekking tot elkander stonden, daar de zeer voorloopige maatregelen tot het oproepen der nationale militie veel vroeger waren besproken en dus ook met de later ingekomen nota in geen verband konden staan3° dat de Pruisische nota niet zoo scherp afkeurend was; 4° dat de minister wist dat hij niet de ware meening der Pruisische regeering uitdrukte; 5° dat integen deel de betrekkingen tusschen Nederland en Pruisen van den meest vriendschappelijken aard waren en dat er overeenstemming tusschen de beide regeeringen bestond, 't geen ook aan den minister bekend moest zijn. De heer Cremers bewijst uit het Bijblad, dat deze verschillende argumenten van den kant des ministers meerendeels onbeantwoord bleven, en dat niet een daarvan rechtstreeks met tegen spraak werd bejegend. Om zich te redden ver anderde de ministerieele partij van batterijde vroegere aanval werd geheel vergeten en daar voor eene nieuwe beschuldiging in de plaats gesteldde oud-minister had zich ter zijner ver dediging bediend van oneerlijke wapenen, staats papieren wederrechtelijk aan 's rijks archief onttrokken. De heer Cremers blijft ook op deze bewering het antwoord niet schuldig: hij hield de bewuste brieven voor particulier eigendom en beschouwt ze nog als zoodanig; ware het anders hij zou de brieven niet hebben medege nomen, zeer zeker ze niet openlijk ter visie hebben gelegd van de leden der Kamer. Maar die beschouwing kan onjuist zijn. Zoo ja, dan is het eene onjuistheid waaraan ongeveer al zijne voorgangers zich schuldig maakten, want brieven als de hier bedoelde, zijn, enkele uit zonderingen daargelaten, niet in het archief te vinden, ofschoon natuurlijk elk minister ze in menigte ontvangt. De beschuldiging treft daar enboven, om van geen anderen te spreken, Guizot, die in zijn Mémoires eene groote menigte soortgelijke brieven afdrukt, en al de politieke personen uit wier familie-papieren de hoogleeraar Yreede tal van officieele stukken in zijne geschiedenis van de Nederlandsche Diplo matie heeft opgenomen. Hoe anders toch zijn de familie-betrekkingen aan dergelijke stukken gekomen Met nog zwaarder beschuldiging kwam ten slotte de minister Heemskerk te voorschijnniet alleen zou de heer Cremers zich stukken van het staatsarchief toegeëigend, maar ook in hoogst kritieke omstandigheden aan zijn opvolger de kennis onthouden hebben van hetgeen die op volger volstrekt noodig had te weten. "Waarom, vraagt de beschuldigde, heeft de heer Heems kerk, eer hij het woord nam, geene inlichting gevraagd aan zijn ambtgenoot naast hem geze ten, want deze zou hem gezegd hebben, dat die gansche bewering op niets steunde. Of had de minister in plaats van zijne drift slechts zijn eigen helder verstand geraadpleegd, en zich af gevraagd is het denkbaar, dat de heer Cremers toen hij op 1 Juni 1866 het departement moest overdragen aan den man, die hem weinige dagen vroeger zoo scherp had aangevallen en dezen ook moest toonen den officieelen brief van Pruisen, waarin de afkeuring van den te Frankfort ge- danen stap werd uitgesproken, juist die inlich tingen zou hebben teruggehouden, welke de handelwijze van Mr. Cremers tegenover graaf Yan Zuylen volkomen moest rechtvaardigen? Wie wil beweren, dat het laatste argument niet volkomen afdoende is? Men mag van oor deel zijn, dat de heer Cremers beter had gedaan met de particuliere brieven voor zich te houden, wie de brochure gelezen heeft, welke wij aan kondigen, kan onmogelijk aarzelen te verklaren wat in de bewuste brieven geschreven staat was graaf Yan Zuylen volkomen bekend. Trouwens deze heeft nimmer het tegendeel beweerd. Kende nu de minister den inhoud van die brieven, dan wist hij ook, dat hij tegen zijn voorganger eene valsclfe beschuldiging inbracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 1