N°. 2373. A°. 1867. 4 November. illcUi 21 4lO Prijs dezer Courant. Deze Courant wordt dagelijksmet uit zondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Prijs der Advertentiën. Is er eenvoudiger en meer geoorloofde controle denk baar, dan die, waarbij tnen aan iemand de vraag stelt zijt ge aan uw eigen programma getrouw gebleven; hebt ge uwe beloften gestand gedaan Wie eenvoudig van iemand eischt wat deze zelf beloofd heeft te zullen geven, die eischt waarlijk niet te veel. Toch heeft de lezing vau het afdeelingsverslag der Tweede Kamer betreffende hoofdstuk I der staatsbe- grooting, hetwelk de algemeene beschouwingen bevat, ieder kunnen doen zien, dat ook in dit opzicht de critiek van de meerderheid der leden niet gunstig voor het kabinet is uitgevallen. Wat was er geworden, zoo vroeg men, van de beide groote quaestiën, welke dit ministerie, volgens de uitdrukkelijke verklaringen zoo van een der vorige ministers van koloniën als van den minister van binnenlandsche zaken, zich ter oplossing had voorgesteld, ja die men terecht de //raison d'être" van het kabinet had genoemd Het koloniale vraagstuk was niet veel verder gebrachtvan eene wettelijke regeling dezer aangelegen beden, welke toch op den duur de eenige ware oplossing kon heeten, was nog niet veel te voorzien. Al bepaalde men zijne wenschen ook maar tot de regeling van een enkel punt, de uitgifte in erfpacht van woeste gronden in Nederlandsch Indië, welke algemeen voor hoog noodzakelijk werd gehouden, dan nog moest men het betreuren, dat de tegenwoordige minister van koloniën den schijn op zich laadde, alsof hij door uitstel tot afstel wilde komen. Som mige leden meenden wel, dat menbij al de drukten waarin die nieuwe bewindsman door het vaststellen eener begrooting zoo kort na zijn optreden was gewikkeld, zich tevreden moest stellen met de belofte van een //nader onderzoek," door den minister gedaan. Maar men had hierop het antwoord gereed, dat er over die veel bespro ken quaestie, die allengs voor ieder zoo duidelijk was ge worden, toch wel niet zoo heel veel meer teonderzoeken" viel. Ja sommige leden, die tegenspraak meenden te be speuren tusschen de vroegere geschriften en de tegen woordige verklaringen van den ministermeenden dat zijn stelsel op meer dan stilstand, op bepaalde reactie ne- derkwain. Wat de tweede hoofdquaestie van het kabinet aangaat, de zaak van het onderwijs, hierbij werd zelfs betwijfeld of het ministerie eene opheffing der bezwaren, althans door wettelijke maatregelen, had toegezegd. Veel meer dan een nader onderzoek naar de gegrondheid dier bezwaren was er aan de natie niet beloofd, en eene herziening der wet van 1857 was, behalve van dit, nog van een tweede on derzoek afhankelijk gesteld. Geene bedenkingen halen het evenwel in aantal en in beteekenis bij die welke de toestand van ons finantiewezen bij de groote meerderheid der leden uitlokten. //Leedwezen", //ontevredenheid", //verbazing", //gebrek aan vertrouwen", ziedaar, volgens het verslag, de gevoelens, welke het regee- ringsbeleid van den minister van financiën bijna algemeen opwekte. Zoowel de wijze waarop de minister de verschillende stuk ken had ingediend, als zijne houding, die telkens veranderde naar gelang hij bij verschillende gelegenheden optrad, hadden een onaangenainen indruk gemaakt. Hat zijne mededeelingen integendeel door helderheid en duidelijkheid zouden uitmun ten, werd dan ook maar door //eenige leden" beweerd ena voor zoover uit het verslag blijkt, jdoor niemand breedvoerig gestaafd. We kunnen hier natuurlijk niet in al de finantieele be schouwingen en bespiegelingen treden, waartoe de behan deling der staatsbegrooting voor 1868 in de afdeelingen aanleiding heeft gegeven, en bepalen ons tot het aanstip pen van enkele punten. Bij het vooruitzicht, dat (het is de eigene voorstelling van den minister) gedurende den loop van 1868 niet al leen de schatkist zal geledigd worden, maar tevens een tekort zal bestaan van ongeveer 17 millioen, dat door de over schotten van vroegere jaren op lange na niet kan worden gedekt, had men mogen verwachten, dat de uitgaven tot het hoog noodige zouden zijn beperkt. En nu bestond er daar entegen alle reden, met het oog op de voorgedragen ver sterking der militie, beducht te zijn voor suppletoire be grootingen, terwijl de matigheid der begrootingen voor oorlog en marine die vrees niet vermocht weg te nemen. Deze moest ook nog gevoed worden door de opmerking, die men gemaakt had, dat de minister het niet nooaig oor deelde dadelijk de middelen aan te wijzen, die tot dekking van nieuwe uitgaven zouden aangewend kunnen woruen. Daargelaten de bezwaren die men had omtrent de dek king van het tekort der begrooting voor 1867, vond men het buitengewoon middel", het expediënt, waardoor de minister de begrooting voor 1868 wilde doen sluiten, en dat bestaan zou in 9 millioen van de 24 millioen, die op 1 Januari 1867 in Indië in kas waren, hoogst beden kelijk. Vooreerst was het niet zeker, dat die som beschik baar zou wezenten andere was het in de laatste jaren gebleken dat die 9 millioen niet onbepaald uit de Indische kas konden gemist worden; ten slotte meende men, dat in geen geval de 9 millioen tot iets anders dan tot verhoo ging der Indische middelen mo chten gebruikt worden. Ook in de berekeningen van den minister met het oog- op de vooruitzichten voor 1869 meende men steeds dat zelfde op niets gebaseerde optimisme te bespeuren, dat gedurig wijzen op vermoedelijke" overschotten en mo gelijke" besparingen, alsof een vermoeden van den minister zoo goed was ais de zekerheid van een ander, en alsof men geene enkele teleurstelling had te duchten. Toen eindelijk, na het constateeren van den in vele opzichten treurigen toestand onzer financiën, in de afdee lingen de vraag werd geopperd, door welk middel in de gapingen zou kunnen voorzien worden, die men had te verwachten, toen wezen onderscheidene leden op het sluiten eener geldleening als op het onvermijdelijk en meest afdoend middel, dat zij trouwens uitsluitend wil den toegepast hebben op de voltooiing der staatsspoor- wegen. Ook met het oog op de mogelijke verstoring van den 1 vrede in Europa, waardoor verscheidene bronnen onzer in komsten schaarscher zouden kunnen gaan vloeien, achtte 1 men zulk een maatregel wenschelijk. Andere leden meenden, dat reeds veel kon gewonnen worden, wanneer ons belastingstelsel in dier voege werd hervormd en verbeterd, dat, bij eene meer gelijkmatige en rationeele verdeeling der lasten, de inkomsten welke deze opleverden grooter werden. Bij de behandeling der wet op de middelen werd dit laatste punt nog nader ter sprake gebracht en doo het voorbeeld van eene betere inrichting der patentb EIDSCH DAGBLAD Voor Leiden, per 3 maanden/1.95. Franco per post .80. Afzonderlijke Nommers0.05. Van 1-6 regels 0.75; iedere regel meer 0.121*, Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer 0.15.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 1