N°. 2202. Maandag A0. 1867. 15 April. Prijs dezer Courant. Deze Courant wordt dagelijksmet uit zondering van Zon- en Feestdagen uitgegeven. Prijs der Advertentiën. De interpellatie betreffende Luxemburg LEIDSCH DAGBLAD Voor Leiden, per 3 maanden1.95. Franco per post2.80. Afzonderlijke Nommers0.05. "Van 1-6 regels f 0.75; iedere regel meer 0.12&. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels f 0.90; iedere regel meer f 0.15. Het was hoog tijd, dat over de geruchten betreffende Luxemburg eenig licht verspreid werd. De interpellatie van den heer Thorbecke werd met gespannen aandacht door het geheele land gevolgd. Ieder Nederlander was pijnlijk aangedaan door de smadelijke geruchten over den verkoop van het groothertogdom, die niet alleen den groother tog, onzen geëerbiedigden koning, maar geheel Nederland, treffen. Wel is het een onbetwistbaar feit, dat de regeeringen van Nederland en Luxemburg niets met elkander gemeen hebben en dat beide landen als vreemde landen naast elk ander staan; maar daarop is dikwijls in het buitenland niet gelet. //Onze Duitsche buren", zoo drukte de heer Thor becke zich uit, //vergissen zich somwijlen in de politieke geo- graphie; eene vergissing te lichter gepleegd, wanneer men over verzetting van grenzen licht denkt." Welk een indruk de schandelijke geruchten in het bui tenland hebben gemaakt, bleek ook nog gisteren door de mededeeling der Engelsche bladen van de interpellatie van den heer Peel in het House of Commons. Deze vroeg in lichting omtrent hetgeen verspreid was, dat namelijk de groothertog van Luxemburg zijn land met 200,000 inwo ners zou hebben verkocht voor een koopprijs in evenredig heid van 2 per ziel. Zulke berichtenom van andere te zwijgen, zijn grievend voor Nederland, dat op die wijze in den persoon van zijn Souverein gesmaad wordt. Ook uit het oogpunt, dat de interpellatie gelegenheid gaf om dergelijke geruchten te weerspreken, was zij elk Ne derlander welkom. Het directe doel was echter, om inlichting te erlangen over de mededeeling van den minister Yon Bismarck in het Noord-Duitsche parlement, inhoudende, dat de Ne- landsche regeering hare goede diensten had aangeboden ten behoeve der door haar veron derstelde onderhandelingen van Pruisen met Frankrijk over het groothertogdom Luxem burg. Het feit, dat de Nederlandsche regeering tot een afstand van Luxemburg aan Frankrijk zou willen medewerken, scheen bijkans ongeloofelijk. Niettemin was de bevestiging van dat feit op de meest officieele wijze door den Pruisischen minister zoo stellig, dat twijfel aan de waarheid zijner be wering moeilijk viel. Met gespannen aandacht wachtte men het antwoord van onzen minister van buitenlandsche zaken. Zou hij aan Yon Bismarck een démenti geven, of zou het ongeloofelijke waarheid bevattendat de Nederlandsche regeering de hand had gehad in onderhandelingenwaarvan Europa met ver bazing en onverholen afkeuring had gewaagd? De minister antwoordde zonder omwegen: Ja, wij heb ben Pruisen onze goede diensten aangebodenals later on derhandelingen over Luxemburg mochten gevoerd worden. Wat ongeloofelijk scheen, was dus waarheid. Vreemd is die houding, en hetgeen te meer de aan dacht wektisdat de minister niet ernstig getracht heeft, dat onverklaarbare feit op te helderen. Wel zeide hijdat de Nederlandsche regeering zich de zaak had moe Ingezonden. ten aantrekken, omdat de president van het Luxemburg- sche ministerie niet in de gelegenheid was, om de gevoe lens der Europeesche hoven in te winnen en dat er voor de Nederlandsche regeering geen bezwaar wasom zich in te laten met deze onderhandelingenomdat zij slechts één doel hadden, namelijk den vrede te bestendigen. Dat de onderhandelingen het omgekeerde van bevorde ring van vrede ten gevolge zouden hebben, was weinig twijfelachtig en heeft ook de uitkomst bewezen. De moei lijkheid van den Luxemburgschen president tot opening van onderhandelingen, die Nederland kwalijk wenschen, althans nimmer bevorderen kan, rechtvaardigen waarlijk 's ministers tusschenkomst niet. Maar de minister geeft ook zelf te kennen het met de be vordering der onderhandelingen over den afstand van Luxem burg niet zoo ernstig te hebben gemeend. Hij verklaarde wel te hebben geweten, dat Pruisen zijn aanbod zou a fslaan Zijn doel was alleen geweest, om in het antwoord door Pruisen te laten constateerendat Nederland niets met Luxemburg had te maken, omdat het, als bemiddelende mogendheid optredende, uit den aard der zaak onzijdig moest zijn. Het zal bij eenig nadenken wel niemand ontsnappen, dat dit de reden van de afzending der nota, waarop het antwoord geen oogenblik twijfelachtig was, niet kan geweest zijn. De erkenning van Nederlands on zijdigheid bij al wat Luxemburg betrof, zou wel zijn ge volgd uit Pruisens aannemingmaar niet uit de weigering van de bemiddeling. Weigering kon immers hetzij recht streeks hetzij implicite berusten op de bewering, dat Nederlands belang bij Luxemburg betrokken was. Dat de Nederlandsche minister wel wistdat zijn voorstel te Berlijn niet zou worden aangenomengelooven wij gaarne op zijn woord. Zeker is, dat het gevolg er van was, dat van uit Ber lijn terstond alles in het werk werd gesteldom de onder handelingen te doen afspringen. Waarschijnlijk zullen de onderhandelingen vooreerst ook wel blijven rusten. Ook zelfs in Frankrijk schijnt men, volgens de mededeelingen van den minister in den Senaat, de zaken niet tot het uiterste te willen drijven. Voor ons, Nederlanders, is dat zeker in de tegenwoor dige omstandigheden het meest gewenscht. Welke ook de beweegredenen zijn geweest, die den Groothertog zouden hebben kunnen bewegen, om zich van een afstand zijner rechten niet afkeerig te toonen, zeker is het, dat de be sproken afstand in Europa ongunstig zou zijn beoordeeld en een blaam zou hebben geworpen op het stamhuis en op den Souverein, wiens eer elk Nederlander zoo zeer aan het hart gaat. Hoeveel grievends er ook moge hebben gelegen in de smadelijke en lasterlijke aantijgingen, ons in den laatsten tijd aangedaan, dit mogen wij vertrouwen, dat de hoogst ongunstige opneming van hetgeen omtrent een voornemen van afstand was verbreidvoor het vervolg tot voorzick- tigheid zal aansporen. De interpellatie heeft althans dit voordeel aangebracht, dat de Nederlandsche regeering zal gehouden zijn, zich van nu af van alle tusschenkomst ten aanzien van Luxeiu* e 1r burg te onthouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 1