N°. 2108.
Maandag 24 December.
II.
Binnenlandsch Nieuws.
LEIDSOH DA'fil®
Deze Courant verschijnt eiken dagbe
halve Zon- en Feestdagenen kost voor
Leiden 1.95, en franco per post ƒ2.80
In de drie maanden. Afzonderlijke Nora-
mers Vijf Cents.
Prij9 der Advértentiën, 1-6 regels ƒ0.76.
Iedere regel meer 12| Cts. Geboorte-, hu
welijks- en doodberichten van l-4regels/0.90.
1 edere regel meer 15 CtsBekendmakingen van
genootschappen 5 Cts. Zegelrecht 35 Cts.
UITHOOFDE VAN HET KERSTFEEST ZAL DINSDAG EN WOENS
DAG DIT BLAD NIET WORDEN UITGEGEVEN.
Oe Staatsbegrootlng voor 1867.
Wy vervolgen onze door de ontbinding der Tweede Ka
mer geschorste beschouwingen over de Staatsbegrooting, die
op nieuw voor 1867 is ingediend met eene belangrijke wij
ziging wat het hoofdstuk betreft van het departement van
oorlog die wij voorloopig ter zijde laten.
De uitgaven worden voorgedragen tot het gezamenlijk bedrag
van 96,806,862.62 voor 1867 tegenover 110,229,006.34s
over 1866. Van dat bedrag trekken we af wat gebracht is voor
den aanleg van spoorwegen, van de beide waterwegen, voor
uitkeering van het 4/5 der opbrengst van de personeele belas
ting aan de gemeentenvoor kosten van het departement van
koloniën en voor de nationale schuld. Wij verkrijgen dan als
het bedrag der vorige uitgaven, waarvan de vergelijking op
billijkheid en onpartijdigheid is gegrond
voor 1866 44,933,703.95
en voor 1867 47,735,156.21;
het verschil is dus en meerder voor 1867
een bedrag van2,801,452.26
en hoofdzakelijk door 2,166,000 alleen voor materiëel en
personeel der marine, ƒ144,000 voor vermeerdering en be
tere oefening der levende strijdkrachten, 200,000 voor we
ring of stuiting der veeziekte, 200,000 voor uitvoering der
wet tot regeling van het middelbaar onderwijs, ƒ3 8000
voor uitbreiding en verbetering van het postwezen.
Men kan over de noodzakelijkheid van die hoogere uitgaven
in gevoelen verschillenzij zijn ook voor een deel onvermij
delijk geworden, gelijk vele gewone en blijvende uitgaven,
die een uitvloeisel zijn van een door vroegere ministeriën
gevoerd beheer of gegrond zijn op wetten en beschikkingen
door het wetgevend gezag vastgesteld. Wy begrijpen Diet,
waarom de Minister van Financiën in de maand Juni 1866
tot de Eerste Kamer niet mocht zeggen: //Voor de toekomst
zal de regeering met zorg moeten te werk gaanom zooveel
mogelijk te bezuinigen waar zonder schade voor het alge
meen belang kan bezuinigd worden." Is dat niet de plicht
van elk ministerie en vooral dan wanneer het noodzakelijk
evenwicht tus9chen 's lands inkomsten en uitgaven alleen kan
verkregen worden door eene aanzienlijke bijdrage uit de ko
loniale geldmiddelen? Om onze financiën van de Indische
baten onafhankelijk te makenmoet elk ministerie met zorg
vervuld zijn.
De Minister van Financiën heeft als bijdrage uit de ko
loniale geldmiddelen voor 1867 moeten ramen het slot
der vastgestelde koloniale begrooting ten bedrage van
16,231,789.63 ofschoon het door de regeering wa9 ge
raamd op 13,356,461.63, en het is niet onwaarschijnlijk
dat die laatste raming naderby aan de waarheid zal komen
wegens het overwegend belang eener verbetering van de be
zoldiging der inlandsche hoofden en ambtenaren in Neerlandsch
Indië, die tot belangrijke verhooging van de Indische be
grooting voor 1867 en dus ook tot vermindering van dat
batig slot leiden kan. Zoo dat plaats heeft, bestaat er over
186 7 een te kort van meer dan één millioen.
De vraag is dus zeer gepast en van hoog gewichtof de
toestaud van 's Ryks geldmiddelen door den tegenwoordigen
Minister van Financiën ten onrechte en op eene partijdige
wijze in een ongunstig daglicht is geplaatst? Daarop geven
wij een ontkennend antwoord, want als de bijdragen uit de
koloniale geldmiddelen jaarlijks verminderen en voor den
aanleg der staatsspoorwegen en der waterwegen nog zeer
aanzienlijke sommen worden vereischtterwijl de overschotten
van de dienstjaarlijke rekeningen daarvoor geen milde bron
opleveren dan spelt de toekomst geen rozerood maar veel
eer vrees, dat als de rei der bezuinigingen niet weer geopend
wordt, in buitengewone uitgaven door geldleeningen zal
moeten worden voorzien en aan buitengewone amortisatie
van schuld niet kan worden gedacht.
't Valt niet te ontkennen dat de afschaffing der plaatse
lijke accijnzen door den afstand van een groot deel der op
brengst van 's Rijks personeele belasting aan de gemeenten
voor 's Rijks Schatkist niet zonder invloed kon blijven. De
uitkeering van 6,490,000 aan de gemeenten werd niet
vergoed door de 3,800,000 die uit de verhooging van
den accijns op het gedistilleerd werd verwachten het verlies
van de 21| rijksopcenten op de grondlasten der gebouwde
eigendommen kon niet worden gedekt door de verhooging
van den rijksaccijns op den wijn. De hoop moet derhalve
gevestigd blijven op de ruimere opbrengst van den accijns
op de suiker, terwijl van een toenemende verhoogde opbrengst
van den accijns op het gedistilleerd teleurstelling te wach
ten isomdat niet overalniet door het geheele Rijk in
elke gemeente, de thans bestaande rijksaccijns tot hetzelfde
bedrag wordt geheven als vroeger de rijksaccijns met de
gemeente-opcenten te zamenmaar doorgaande is verhoogd,
't welk zeer merkbaar is in het aantial vaten die thans min
der daD vroeger worden veraccijnsd en aan een verminderd
verbruik doet denken.
Maar daarom is de toestand van 's Ryks Schatkist niet
onrustbarendals men slechts let op de hoogere opbrengst
van 583,744 die de Minister voor 1867 van de ver
schillende middelen verwacht. Die opbrengst zou nog guns
tiger zijn, indien met meer verstand en beleid dan door
de 9toute greepdie men nu en dan deed in het Rijksbe
lastingstelsel eene geleidelyke en grondige herziening had
plaats gehad; zoodat ook voor dat Ministerie nog een en an
der-te herstellen zal zijn, wat vroeger is bedorven, en bil
lijke wenschen te bevredigendie de minister Betz heeft
uitgelokt, maar onvervuld gelaten.
Z. M. heeft benoemd tot raadsheer in den Hoogen
Raad der Nederlanden, Mr. F. C. Donker Curtiusvroeger
advocaat te 's-Gravenhage tot plaatsverv. kantonrechter te
Ridderberk J. L. R. Ie Rutte, notaris aldaar: tot subst.-
officiers van justitie: bij de arr.-rechtbank te Rotterdam,
Mr. J. G. Patijn, subst.-officier van justitie by de arr.-
rechtbank te Brielleen bij de arr.-rechtbank te Brielle