N°. 1873.
Maandag 26 Maart.
A". 18!
De Heer TEST HATE en zUne „Schepping."
LE1D8CH DAGBLAD.
Deze Courant verschijnt eiken dag, be
halve Zon- en Feestdagen, en kost voor
Leiden 1.95, en franco per post ƒ2.80
in de drie maanden. Afzonderlijke Nom-
mers Vijf Cents.
Prijs der Advertentiën1-6 regelsƒ0.75.
Iedere regel meer 12j Cts. Geboorte-, hu
welijks- en doodberichten van 1-4 regelsƒ0.90,
Iedere regel meer 15 Cts. Bekendmakingen van
genootschappen 5 Cts. Zegelrecht 36 Cts
{Slot.)
Den draad van ons overzicht opvattenderest ons nog de mededee-
ling van het 7de of laatste tafereel.
Voor 't laatst worden wij in verbeelding naar Horebs top terugge
voerd waar de Ziener de laatste tonen van den Engelengroet heeft hoo-
ren wegsterven. Nog éénmaal daalt de zon, nog eenmaal zal hij haar
wederzien die «met purpren straal hem de oogen wakker kust." Maar
zie! 't is of de natuur door andere gewaarwordingen bezield wordt. De
bosschen buigen en de dartele zefirs slaan de toetsen der kabbelende
beekjes zachter aan. De bever vergeet te bouwen en de vogel gaat niet
voort aan 't halfvoltooide nest.
Het Sabbatsfeest breekt aan. Het Sabbatsfeest! Ja, het werk der na
tuurlijke schepping is voltooid, en toch Gods liefde en almacht staken
haar arbeid nooit. Ieder blad en ieder windje suist ons die liefde
volle stem des Vaders tegen: '01 mensch, u te volmaken dat is mijn
Sabbatswerk!
De begoocheling, die den geest des Zieners in haar tooverkring ge
kluisterd hield, verdwijnt; de Horeb krijgt, als vielen er schellen van
zijne oogen, zijne oude gedaante weder; de vizioenen verliezen zich
al verder en verder, en, hoe hij staart, hij ziet eindelijk niets meer
boven zich dan het blauw van den woikenloozen hemel, en beneden aan
den voet van dien berg, waar hij zulke zalige stonden heeft gesmaakt,
de schouw, de kudde, het beekje, dat zacht murmelend zich kronkelt
tusschen het dal
O! onwillekeurig kwamen ons de woorden des dichters voor den
geest, elders zoo lieflijk u toeruischend
«Het beekjen deelt, in de eigen vrede,
«Heur zoomen de oude kusjens mede,
»De heuvlen zijn dezelfde nog."
De werkelijkheid is voor den Ziener weêrgekeerd:
«Geen zevende avond heeft de Godsman neer zien varen,
«Des Heeren Sabbatsdag telt zesmaal duizend jaren,
«Gods werk duurt immer voort
Excelsior! zal en moet voortaan de leus zijn van alles wat is en wor
den zal. Alles roept tot volmaking en streeft naar de Bron waaruit
't ontsproot, maar: «volmaakt is God alleen!"
Maar wie zal, nu de Ziener van Horebs top is neergedaald, nu,
na zooveel eeuwen een ander dichter een ander plekjen wijzen om
met bezielden blik de beelden op te sporen die 't tooneel moeten
voltooien? Zal 't de Alpentop, zal 't de blinkende "Jungfrau" zijn
De mensch werd tot vrijheid geschapen; vrijheid, heerlijk woord te
vaak misbruikt, te weinig helaas! begrepen.Zie den eersten mensch
bij den boom der kennis staat hij stil, zelfvrijheid en zelfverlooche
ning voeren strijd in zijn ziel, worstelen om den voorrang en......
hij valt, en met zijn val wordt de zonde geboren, die zonde die he
laas scheiding maakt in 't eens zoo volmaakte leven!
Aanschouw dien zoon door zich zelf uit 't vaderhuis verdreven! De
schepter, hem nog zoo kort geleden in handen gegevenschijnt hem te
zullen ontvallen. Zie de bodem waarop hij treedt verdedigt met distels
en doornen zijn vrijheid; de leeuw toont zijne tanden; de buffel dreigt
met zijn hoorns en het graf opent zijn spelonk! 't kwaad te kwader
uur geteeld herhaalt zich zeiven duizendvoud. De mensch, nog zoo
kort geleden toonbeeld van volkomenheid wordt de speelbal van twee
machten, die stryd voeren om zijn bezit! Zijn schoon wordt misvormd!
Waar is nu die Koning gezalfd uit den hoogen...? Helaas! gij vindt
hem terug aan de galeibank geketend; in slavenboei geklonken; op
't slagveld den broeder verscheurend, of, o gruwel! 't misvormde lijk
beroovende van wat zijn hebzucht tegenblinkt. Daar op 't feest in
alcoholstroomen zijn reden verdrinkend.
«Op 't ziekbed van plagen verslonden
«Of wanklend op de trap van 't roode schavot."
Helaas!
«Wat rest van den Koning!
»'t Geraamte.... niets meer!"
Maar: »de mensch van God geboren, kan aldus niet ondergaan."
Niettegenstaande zijne zonden gaat Gods liefde immer voort. Zie dien
starrenhemel, zij flikkert hem tegen als op den eersten dag dat zij 't
aanzijn kreeg, en
»'t Schepsel altemaal houdt niet op zijn God te roemen,"
want de natuur blijft haar roeping volgen, en «de lente schrijft Gods
naam op de blauwe lucht met een gouden zonnestraal" en de winter
weeft in haar sneeuwkleed: «God is goed."
God is goed! herhalen al de bergen, en de stem des Heeren wordt
op de wateren gehoord, en als de donder weêrkaatst.
«Zelfs Gods haatren ontblooten 't schennig hoofd
«En de twijflaar gelooft."
Maar niet alleen in de natuurnog op andere wijzedoor feiten spreekt
God tot den mensch, den mensch waarop nu helaas van toepassing is:
«Zonde vooral is de prikkel van 't vleesch,
»En de dood is de prikkel der zonde."
Die feiten ze formeeren de wereldgeschiedenisen die wereldgeschie
denis is: het wereldgericht.
Als Kanaan de maat van zijn gruwlen vervult, staat Israël als
wreker op den drempel, en als Israël zijn God vergeet:
«Steekt Rome den brand in zijn tempel."
Rome wordt op zijne beurt door de Gothen en Hunnen vernederd;
maar toch het eerste rijk blijft, en rijpt tot een Godsrijk. Niet
enkel uit zijn stargewelf spreekt de Hemelvader tot den mensch, niet
enkel meer uit de wereld maar uit hemzelfen meer en meer treedt die
onbegrijpelijke stem van het geweten op den voorgrondde stem der
plicht, die den wil betoomt en regelt. Want zie, die Zonaanbidder hul
digt onbewust den Hemelvader; die Hindoe zich werpende voor de
kar van Jaggernauth zoekt Hem. Maar de Eeuwige wijsheid laat nooit
zijn schepsel los, menschen voedt Hij met menschen op. Zie, dat
Israël verstrooid door alle natiënblijft de natie «dragend de waar
heidsfakkel door gansch de wereld heen."
Hier doorloopt de dichter met vluchtigen blik de geschiedenis van
dat volk der verstrooiing en der afzondering beide, en terwijl hij
hulde brengt aan «Davids harp" en de «gezalfde godsverkondren"
besluit hij met die schoone regels:
«Gij hadt Uw deel aan 't Sabbatswerk des Heeren;
«Gij hebt Uw deel aan 's Heeren heerlijkheid!
Maar niet alleen Israël, allen hebben bijgedragen tot de geschie
denis van het Godsrijk; Hellas en zijn Homerus, zoowel als de mytho
logie hebben hun aandeel gehad aan het groote werk der ontwikkeling.
De muziek, die leeuw en slang aan hare tonen kluistert, heeft bij
den mensch vaak 't evenwicht van hart en leven hersteldhaar schep
pingen zijn onnaspeurbre wonderen. Schilder- en beeldhouwkunst heb
ben haar de hand geboden en
«Phidias, zijn Jupiter bekransend,
«Werpt onbewust zijn lauwer aan Gods voet."
De wijzen der oudheid krijgen hier beurtelings hun aandeel in den
algemeenen wedstrijd van ontwikkeling en kennis. Socrates, met zijn:
«ken u zelf". Plato, die 't ware vaderland Om hoog zocht, van hem
heet het:
«Liefde preekt gijwant de Liefde
«Maakt den mensch zijn Goón gelijk."
Andromaché, met den grondtoon al zijner zangen:
't Menschdom is van Gods geslacht."
Prometheus aan zijn rotsspelt den ondergang der Goden door den
pjjl des nieuwen Gods. Zijne taal is profetie, want de Goden veroude-