N°. 1872.
Zaterdag 24 Maart.
A°. to66.
l»e lieer TEST KATE en zijne „Schepping."
III.
LGIDSCH IHGISLtD
Deze Courant verschijnt eiken dagbe
halve Zon- en Feestdagen, en kost voor
Leiden 1.95, en franco per post ƒ2.80
in de drie maanden. Afzonderlijke Nom-
mers Vijf Cents.
Prijs der Advertentiën, 1-6 regelsƒ0.75.
Iedere regel meer 12{ Cts. Geboorte-, hu
welijks- en doodberichten van 1-4 regelsƒ0.90,
Iedere regel meer 15 Cts. Bekendmakingen van
genootschappen 5 Cts. Zegelrecht 36 Cts
Spoortreinen van Leiden naar 's-Gravenhage, Delft, Schiedam en Rotterdam te 10 u. 1 m.; 12 u. 41 m.; 3 u. 37 m.; 6 u. 16 m.
9 n. 6 m. naar Haarlem en Amsterdam te 8 u. 33 m.; 11 u. 43 m.; 2 u. 42 m.; 4 u. 45 m.; 9 n.
Stoomboot van Leiden (Ligplaats Haven) naar Amsterdam, Maandag ochtend 4 u., de overige dagen5 u.; van Amsterdam (Beerebijt) naar
LeidenMaandag n./m. 2 u. 30 m. de overigè dagen te 3 uren. Des Zondags buiten dienst.
Postbusliohtingen aan de Lakenhal, Katoenfabriek en op de Nieuwstraat: 's morg. te 7 u. 45 m. en te 10 u. 50 m.;'s namidd. te 3 u. 36 m.
'savonds te 7 u. 65 m. en op de Zondagen alleen te 10 u. 50 ra. en 3 u. 35 m. 'snamiddags. Oost-Indische Landpost. Over Southampton,
1 en 17over Triest, 7 en 23; over Marseille, 9, 16 en 25 van elke maand. West-Indisohe den 14 en voorlaatsten van elke maand.
Bijks-Telegraaf, Dagelijks geopend van 8 uren 's m. tot 9 uren 's av. Spoorweg-Telegraaf dagelijks van 7 u. 's ra. tot 10 u. 30 m. av.
Zittingen van bet Gemeentebestuur. Gemeenteraad op onbepaalde tijden. - Burgemeexter en Wethoudert, Maandagen Donderdagte 11 uien.
Commune van Fabricage, Woensdag te 12 uren. - BurgemeexterDinsdag, Woensdag, Vrijdag en Zaterdag te 11 uren. - President der Commissie
an Fabricage des Zaterdags van 111 uren. - Bureau der Plaatselijke Secretarie is open dagelijks van 104 uren. - Thetaurie, dagelijks van 102
nren.-D« Gemeente-Architect is te spreken op het Raadhuis, eiken werkdag van 's morgens 121 uren.
Kantoor der Plaatselijke Accijnzen, dagelijks van 82 uren en van 4—7 uren;der In- en Uitgaande Rechten en Accijnzen
dagelijks van 91 uren en van 86 uren; van's-Rijks Directe Belastingen, Maandag, Dinsdag, Woensdagen Donderdag van 92
aren. van Zegel, Registratie dagelijks van 84 uren; van de Hypotheken en het Kadaster, van 94 uren.
Reeds den aanvang dezer derde voordracht deed vermoeden dat de
taak van den verslaggever er niet gemakkelijker op werd wilde hij
als vroeger, den lezers van dit blad, een aper(u dezer voordracht
geven. Hadden wij in de vorige soiree overtollige reden den dich
ter te bewonderen wanneer hij bij de beschrijving der monsters van
de voorwereld, toch, immer zijne roeping getrouw, geen oogenblik de
poëzie veronachtzaamt, maar de daarmee schijnbaar meest tegenstrijdige
onderwerpen dwingt zich op de stem des meesters naar diens hoogge
stemde verbeelding te voegen, zonder daardoor de werkelijkheid te
kort te doenhet was tot hiertoe toch meest het gebied der be
schrijving waarop de meester-zanger zich bewoog, een gebied waarop
het volgen, zij het dan ook van zeer verre, moeilijk, toch niet on
mogelijk is, thans nu het terrein der beschrijving voor dat der be
spiegeling werd verlaten, was dubbele krachtsinspanning noodig, maar
ook de kans voor den verslaggever te gewisser, om den dichter bij
diens hooge vlucht soms schier geheel uit het oog te verliezen. Wij
willen echter den aangevangen arbeid niet ten halve laten steken,
maar beproeven of we dien zoo goed mogelijk ten einde kunnen brengen.
Nadat de heer Ten Kate had meêgedeeld dat hij heden de twee
laatste zangen van zijn gedicht, zijnde de 6de en 7de, zou voordra
gen, meende hij zich, om de uitvoerigheid er van, van verdere inlei
ding te mogen ontslagen rekenen, en verplaatste zijne hoorders on
middellijk weer op dien berg, waar inmiddels voor den Ziener jaar-dui
zenden als oogenblikken zijn voorbij gevaren. «Maar bij God is een
eeuw een uur, een dag als duizend jaren!" Hoeveel is sedert het laat
ste tafereel veranderd! eilanden zijn elkaar genaderd, hier heeft de
watermuil het droge verslondendaar klimmen andere rivieren 't zand
der nieuwe bedding uit. «Aanstaande bergstroomen beproeven hun eer
sten sprong van uit de bergspelonken, even jong." Alles wat op
en onder de aarde geschiedt is duidelijke voorbereiding voor de komst
van den mensch. Maarnog één schakelnog één wonder
Daar klinkt de stem des Heeren op nieuw. Bezielde schepselen't vee
der weiden, 't kruipend gedierte en 't wild der wouden verrijst, de bo
dem wemelt en 't zoogdier is geboren. Eerst weêr de reuzen. Zie dat
gedrocht! 't heeft den bouw van den walvisch, met die vreeseljjke
tanden haakt hij zich vast in de biezen, terwijl 't achterlijf in 't moe
ras neêrduikt! Daar nadert de koning der luiaards wiens greep van
zijn klauw een el in den grond zich plant,
«Zijn staart is een knods, die verplet met één slag."
Op hem volgt de olifant met knoken aan zuilen gelijk, en na hem
dat ander gevaarte, wiens schreden gelijk zijn aan mokerslagenwiens
kracht «dringt uit zijn neusgat, en vlamt uit zijn oog!" 't is de Mam-
mouth, de Mammouth, die straks met den niet minder geduchten Rhi
noceros een gevecht zal wagen op leven en dood; wien hij geeselen
zal dat hooren en zien hem vergaan, maar die op zijne beurt met zijn
vreeselijken neushoorn hem den buik vaneen zal rijten!
Maar daar zwenkt de zonne in 't westenen even als op den vijfden
dag de reuzengedrochten der wateren naar hunne onderaardsche kol
ken werden teruggedreven, zoo verdwijnen ook thans allengs die reu
zen des wouds, die reuzen, waarvan de dichter zoo treffend uitriep:
«Uitgestorven, toch onsterflijk!
Zich versteenend in hun graf."
Andere diersoorten verrijzen. Wat veelvuldigheid van levens, wat
verscheidenheid van vormen!
Maar
«Toch in de eeuwige Godsgedachto
Heilig onverbreeklijk een."
't onschuldig lammetje:
«Wat inborst zoo zacht als die vacht van satijn
Die, Moeder! het kleed van uw eerstling zal zijn."
Maar met die onschuld nadert tevens de hongerige wolf, die
«Barbaar door woest instinct geleid
Wurgt hij de blanke onnoozelheid."
Met het rund, dat de weiden siert, vertoont zich tevens de gramme
leeuw, die, de manen schuddende, schrik brengt onder de kudden. Daar
dartelt het ros, zinnebeeld van moed en van kracht, maar loerend
bespied door den tijger met bontgevlekten huid die, den valschen kne
vel lekkend, slechts een gunstig oogenblik afwacht «om de katten-
klauw in 't bloed van 't edelst dier te slaan."
Verder ziet het oog des Zieners den kemel, dat wandelend schip
der woestijnen «door God gezadeld"; maar zie, daar sluipt ook tevens
als 't kwaad geweten, het boos gebroed der hyeenen rond. Maar,
als om den afkeer te vergoeden, die dien gluipenden blik bij U heeft op
gewekt, nadert vriendelijk en kwispelend de schrandere vriend, die uw
hand lekt ook als ze onrechtvaardig kastijdt, en, sterft ge, trouw tot
in den dood, zich op uw lijkgesteente neêrvleit. Van de toppen
der boomen en tusschen 't struikgewas heen staren loerende oogen
maar schrandere blikken u te gemoet, en het krijschen der apen klinkt
u als een hoongelach in 't scheppingslied tegen.
Wateren overdekken nog eens den bodem van 't wereldrond, en
als de Ziener weer de oogen opheft straalt hem een gansch andere
wereld tegen. Één plek vooral verbaast hem op diens top doorkrui
sen als in een driehoek van groene esraerauden de bergen elkaar en
ten noord en ten zuid
Dringen twee zilvren rivieren haar poriën uit."
't Laat zich begrijpen dat de schildering van Eden stout en heer
lijk was; wie zou het wagen den dichter in dien stouten vlucht te
volgen: enkele regels als:
«Van stofgoud weerglinst 't zilveren lint,
Dat Eden uw voetstuk aan d' aarde verbindt."
mogen genoeg zijn om er zich een denkbeeld van te vormen.